Onder druk van de diabolische kongsi tussen politiek links en de islam, met een ondermijnende politieke correctheid en zelfcensuur als gevolg, lijkt een groot deel van het electoraat de kluts te zijn kwijt geraakt. Veel kiezers oriënteren zich nu op rechts, zijn naarstig op zoek naar identiteit en menen die van de weeromstuit te vinden in de christelijke cultuur.
Het wekt daarom geen verwondering dat de Canadese psycholoog en cultuurcriticus Jordan Peterson, met zijn duidelijk christelijke signatuur, ook hier ten lande populariteit geniet. Op 19 januari sprak hij te Rijswijk, tijdens het grassroot-evenement De Nederlandse Leeuw, over de oorsprong van de moraal. Petersons verbaal sterke optreden maakte indruk, maar inhoudelijk viel er het nodige af te dingen op zijn pleidooi voor een geopenbaarde moraal.
In het klassieke debat over de oorsprong van de moraal kunnen we twee hoofdstromingen onderscheiden. Ten eerste is er het leerstuk van de autonome moraal die in navolging van Socrates de oorsprong van de moraal bij de mens zelf veronderstelt. Daar tegenover staat de Goddelijke bevelsmoraal (Gij zult, enz.) of geopenbaarde moraal. Goed of fout word dan gelegitimeerd door zich op God of (Bijbelse) openbaringen te beroepen.
Er kan geen twijfel over bestaan dat Jordan Peterson tot laatstgenoemde stroming moet worden gerekend. Nadrukkelijk meldt hij dat mensen niet hun eigen moraal kunnen creëren (“We are neither our masters nor our slaves.”). Die moeten we zoeken in mythes zoals Bijbelse openbaringen (zie hierna onder ‘In het dwaalspoor van Carl Jung’). Maar hedendaagse aanhangers van de autonome moraal houden de voeten liever op de grond en beroepen zich bijvoorbeeld op de evolutietheorie van Darwin.
Een beroep op de biologie leidt tot de vaststelling dat de mens en andere diersoorten cognitieve vaardigheden bezitten om een soort-specifieke moraal te ontwikkelen die nodig is om in hun natuurlijke omgeving te kunnen overleven.
De redenering is dan dat de mens – net als alle andere dieren – primair wordt gedreven door bestaansdrang en daarom van nature de neiging heeft zijn directe belang (voedsel, reproductie) na te streven. Belangentegenstellingen zijn dan ook inherent aan alles wat leeft. De moraal, d.w.z. gedrag dat in een maatschappelijke context als wenselijk wordt gezien, is in deze visie de resultante van een belangenafweging met als doel een optimale overlevingskans voor zowel het individu als de groep. In aanvulling hierop dient religie (zingeving) – met als wezenskenmerk een toegenomen geestelijk comfort (reductie van existentiële angst) – hetzelfde adaptieve doel. Religie is uniek voor onze soort en lijkt onlosmakelijk verbonden met een hoger zelfbewustzijn.
Uit oogpunt van overleving lijkt de Gulden Regel (wederkerigheid van belangen) dan een effectieve basisrichtlijn voor gedrag, een richtlijn die zorgt voor een moraal die zich efficiënt kan voegen naar veranderende omstandigheden.
De religieus angehauchte Zwitserse psychiater Carl Jung (1875 – 1961) heeft indertijd tevergeefs geprobeerd zijn idee van een gemeenschappelijk onderbewustzijn inhoud te geven door mythologieën van verschillende culturen met elkaar te vergelijken (zijn speurtocht naar zogenaamde archetypen) .
Toch bouwt Jordan Peterson voort op Jungs drijfzand en meent hij dat we de basis voor moraal moeten zoeken in oude literatuur: mythologie, Bijbel, drama. In die literatuur, hebben wij in de loop van duizenden jaren allerlei wijsheden – d.w.z. literaire, onwetenschappelijke waarheden – opgeslagen waarvan wij volgens Peterson de oorsprong niet zouden kunnen begrijpen.
Het wordt duidelijk dat Peterson ons de wonderlijke wereld van het bovennatuurlijke tracht binnen te leiden. Uiteindelijk heeft die mythische wijsheid zich in het Westen aan ons op de een of andere manier geopenbaard, hetgeen in concreto betekent dat we het voorbeeldige gedrag van mythologische helden moeten navolgen (eerlijk en verantwoordelijk zijn etc.). Op basis van dit uitgangspunt hebben we een geweldig functionerende maatschappij en dito moraal (‘fair play’) kunnen vestigen, aldus Peterson.
Toch bracht bijvoorbeeld de 20e eeuw in het Westen rampspoed die miljoenen dodelijke slachtoffers eiste. Maar dat was volgens Peterson het gevolg van het wegvallen van de christelijke moraal (‘God is dood’, volgens Nietzsche). Hier brengen wij tegenin dat omgekeerd de Holocaust, juist ook als de ultieme consequentie van die christelijke moraal kan worden gehouden. Illustratief voor die opvatting is dat de Bijbelse mythe dat het Joodse volk de Jood Jezus Christus heeft verraden, de katholieke Erasmus inspireerde tot de volgende uitspraak: “Als het haten van Joden het kenmerk is van authentieke christenen, dan zijn wij allen uitstekende christenen.” De protestantse Luther deed daar in zijn beruchte geschrift “Von der Juden und Ihren Lügen“ uit 1543 nog een schepje bovenop door voorstellen te doen om het Jodendom fysiek uit te roeien, een geschrift waarop Julius Streicher tijdens de Neurenberger processen in 1946 een beroep deed om zijn antisemitisme te legitimeren.
Haaks op Petersons geloof in geopenbaarde waarden staat de notie dat mythologieën ooit door mensen zelf de wereld in zijn geholpen, als uitkomst van een aardse belangenstrijd (moraal) en als antwoord op de behoefte aan zingeving (religie). Het wringt dat Peterson met geen woord rept over de Gulden Regel als basisrichtlijn voor moreel gedrag, een regel die telkens weer en overal opduikt in oude verhalen, ook in de Bijbelse.
De oerbasis van onze moraal c.q. de regels van ‘fair play’ meent Peterson te hebben gevonden in het Bijbelboek Genesis. Dat bevat volgens hem de grondidee van de Westerse cultuur, de ‘Logos’, dat in de interpretatie van Peterson wil zeggen Gods woord dat orde in chaos creëerde. Logos staat volgens hem tevens symbool voor zaken als bekwaamheid, eerlijkheid en ijver. Met mensen die deze waarden delen kan je een samenleving vormen (c.q. een ‘fair game’ spelen).
Peterson maakt hier opnieuw een wezenlijke fout. Het was de Griekse filosoof Heraclitus die het concept Logos voor het eerst gebruikte om de wetmatige orde van het universum te kenschetsen. Logos staat hier symbool voor de rationele abstractie in het Griekse denken.
In de Hebreeuwse Genesis komt de term Logos niet voor. Pas zeshonderd jaar later na Heraclitus worden begrippen als ‘archè’, ‘logos’ en ‘kosmos’ uit de Griekse filosofie overgenomen in het Johannes-evangelie, in het Grieks geschreven ca. 100 n.C., en in een christelijke context geplaatst.
Kort gezegd komt het er op neer dat christelijke apologeten de betekenis van het oorspronkelijke begrip Logos hebben verdraaid om het christendom als dè filosofie te definiëren. Daarbij werd de Logos van zijn rationele origine ontdaan en bezoedeld met christelijke mystificaties (‘En het Woord is vlees geworden’).
Desalniettemin staat het belang van de rationele abstractie als klassiek Griekse innovatie in de Westerse cultuur nergens ter discussie. In de 16e en 17e eeuw wordt het christelijke stof van de oorspronkelijk Griekse Logos afgeveegd. En, eenmaal systematisch gecombineerd met de empirie ontstond zo de moderne natuurwetenschap. Vervolgens gaven deze cruciale ontwikkelingen de aanstoot tot de Verlichting en wist het Westen zich na een lang en moeizaam proces te ontworstelen aan het alles overheersende mythische christendom.
Jordan Peterson verdient alle credits voor zijn verzet tegen de ‘Identity Politics’ en hypocriete politieke correctheid, maar als denker die een beroep doet op de ‘mythos’ heeft hij in zijn speech van 19 januari jl. op ons een nogal pre-filosofische indruk achtergelaten.