In het laatste nummer van Tijdschrift voor de Politie staat een interessant artikel over criminaliteit op de biblebelt. De sterk door het gereformeerde christendom gestempelde biblebelt wordt vaak als een oase van gemeenschapszin en wetsgetrouwheid gezien, maar dat is volgens onderzoeker Jan Hoekman niet terecht.
Volgens hem is er weinig aandacht voor specifieke vormen van misdaad die onder behoudende gereformeerden voorkomen. Hij betoogt dat er minder misdaad voorkomt die zich manifesteert in de openbare ruimte, zoals geweldsmisdrijven en vernieling, omdat de overtreder daar door de gemeenschap in wordt gecorrigeerd. Daar staat volgens Hoekman tegenover dat minder zichtbare vormen van criminaliteit, zoals fraude en zedenmisdrijven, relatief veel voorkomen. Zaken van mishandeling, worden onderling ‘opgelost’ en niet als misdaad bij de politie aangegeven.
Politieagenten merken dat contact met burgers moeizaam tot stand komt. De agent wordt als een buitenstaander gezien die men niet zomaar in vertrouwen neemt. Op medewerking van burgers bij opsporing hoeft men niet zonder meer te rekenen. Zeker wanneer een agent geen affiniteit met het gereformeerde geloof heeft is het contact met burgers nauwelijks mogelijk.
Hoekman baseert zijn artikel op interviews met vertegenwoordigers van de gemeenschappen en betrokken politieagenten. Hij levert geen kwantitatieve gegevens en vergelijkt de biblebelt en haar verborgen misdrijven ook niet met andere regio’s of het landelijke beeld. Daarmee blijft het stuk wat het is; een impressie.
Toch komt hij tot een aanbeveling die erin bestaat dat er gespecialiseerde politieagenten moeten komen, die weten hoe je in deze gemeenschap kunt opereren, zoals dat ook het geval is bij radicale moslim milieus en ‘exotische gemeenschappen.’ Hoekman:
“Een stevige inbedding van de politie in de gemeenschappen is noodzaak.”
Het is blijkbaar vanzelfsprekend dat de politie moet doordringen tot gemeenschappen en van burgers mag verwachten dat deze een soort welwillende samenwerking aangaan met de politie. Nu begrijp ik best dat het in Nunspeet en Urk ook niet allemaal pais en vree is, maar is dat nu echt de achtergrond van Hoekmans verontrusting? Ik bespeur in zijn noodkreet vooral afkeer van een gezonde dosis wantrouwen van burgers ten opzichte van de centrale overheid en haar diensten.
Ik wil de Zeeuwse en Veluwse dorpen echt niet idealiseren. Maar laten we wel wezen: dit zijn geen gedesintegreerde gemeenschappen waar de sociale wijkteams achter elke voordeur een hasj rokende tienermoeder vermoeden. Kenmerkend voor traditionele gemeenschappen is dat die een mate van sociale cohesie en autonomie kennen die op veel plaatsen in het land ondenkbaar is geworden. Eigen kranten en scholen en de gemeenschap van kerk en dorp bieden burgers een hecht netwerk, waarin regulatief optreden van de overheid niet alleen ongewenst, maar vaak ook onnodig is. In plaats van dit obligaat te veroordelen ga ik dit steeds meer als een wenselijke situatie zien. In een tijd waarin de overheid steeds meer een regulatieve en verbindende (lees: disciplinerende) rol wil vervullen wordt duidelijk hoe weerloos de samenleving is geworden.
De logica van het vanzelfsprekende vertrouwen in overheidsdiensten en politie is alleen maar plausibel omdat in de woontorens van de grote steden en de verpauperde nieuwbouw van de randgemeenten elk sociaal weefsel is verdwenen. En dit is blijkbaar de norm geworden. Er zijn talloze voorbeelden van wijken en steden waar een permanente spanning en een gevoel van onveiligheid heerst, waar de overheid zich allang bij heeft neergelegd. Maar zodra Groningse boeren de trekker opstarten om naar het Malieveld te rijden, stoere Friezen de Afsluitdijk blokkeren of burgers op een andere manier aangeven dat ze heel goed hun eigen boontjes kunnen doppen gaan alle alarmbellen rinkelen.
Hoekman spreekt over agenten die in deze gemeenschap willen doordringen als pioniers. Het is precies de metafoor van de pionier en het ongecultiveerde achterland die ik gevaarlijk vind. Ik denk niet dat ambtenaren en politieagenten hier doelbewust op uit zijn. Zij vervullen elke dag hun taak met de gedachte dat ze het beste met de de burger voorhebben. Maar is die gedachte, dat overheden ‘het beste voor de burger’ moeten faciliteren, wel zo vanzelfsprekend?
Ik moest onlangs in het gemeentehuis van mijn woonplaats een paspoort ophalen (u weet dat u zich als burger in dit land te allen tijde moet kunnen identificeren? Over paranoïde controledrang gesproken). In de wachtruimte van het ‘servicecentrum’, stond een grote display opgesteld als onderdeel van een voorlichtingscampagne: ‘Goed leven in Nieuwkoop’. In gelikt marketing artwork toonde deze display de levensweg van de gemiddelde burger: van geboorte en jeugd langs (v)echtscheiding en midlifecrisis tot de oude dag.
De boodschap was duidelijk: de overheid begeleidt u op uw hele levensweg en heeft voor alle problemen die u daarop tegenkomt een expert, dienst of budget in huis om u in staat te stellen een goed leven te leiden. De goedbedoelde behulpzaamheid van de ambtenaar bewerkt juist een situatie waarin de burger afhankelijk wordt van de overheid en steeds minder zelf in staat is – als onderdeel van een gezin, familie, (geloofs)gemeenschap – zelf vorm te geven aan dat goede leven.
Liberale ontwikkelingen als marktwerking, ontkerkelijking en individualisering vragen om een weerbare samenleving. Het is uitermate misleidend om altijd maar weer te spreken van de polarisering in de samenleving. Dat wekt de indruk dat burgers tegen elkaar opstaan en dus de overheid nodig hebben om de orde te bewaren. De werkelijk polarisering is die van samenleving (of wat daar nog van over is) en de overheid, burgerzin versus staatsraison.
Zijn hechte samenlevingsvormen, zoals daar op de biblebelt nog wat van terug te vinden is, potentiële crimescenes, waar nodig een identiteitspolitiek beleid op moet worden losgelaten? Of zijn het de laatste bastions van burgers die in de ogen van de politieke elite, – zoals Tom Zwitser het in zijn boek Permafrost raak typeert – ‘nog niet beschikken over voldoende zelfhaat’?
Zwakke gemeenschappen vragen om een sterke overheid die – gevraagd en ongevraagd – een rol opeist in elke vorm van sociaal leven. Dat is, naar mijn mening, het echte probleem van onze tijd.