Recensies zijn – helemaal uitgekleed – vooral levenstekens; bewijzen dat een tentoonstelling, album, toneelvoorstelling of, in mijn geval, een boek überhaupt bestaat. De ‘macht’ van de recensent bestaat eruit dat hij wel of geen recensie kan schrijven, wel of geen levensteken kan afgeven, in dienst van een kunstwerk of creatieve prestatie. Waarom ik dit benadruk? Om de visie, mening of literatuuropvatting die in een recensie wordt uitgedragen te relativeren. Natuurlijk wil de kunstenaar in kwestie liever geknuffeld worden met vijf sterren dan afgeserveerd met één, maar de meest pijnlijke afwijzing is, volgens mij, de doodse stilte. Het grote negeren. Zo bezien is elke recensie een overwinning, een grandioze bevestiging, ongeacht de inhoud.
Door de verhalenbundel Mooie lieve schat van Joubert Pignon te recenseren, geef ik, in dit geval, maar al te graag en met volle blijdschap aan u door dat dit boek bestaat. Het is bovendien een nogal ongewoon boek, aangezien er in dit allesbehalve vuistdikke werkje van 188 pagina’s ruim honderd verhalen staan, hetgeen betekent dat de meeste verhalen van Pignon niet langer zijn dan anderhalve pagina, sterker, veel verhalen beslaan niet meer dan een halve pagina. Wat het boek extra bijzonder maakt, is dat de verhalen typografisch in elkaar overlopen, dat wil zeggen: het volgende verhaal begint niet op een nieuwe pagina, maar meteen na het einde van het vorige verhaal, desnoods halverwege de bladzijde. Deze typografische keuze wekt de indruk dat Pignon alles in één keer op papier zet. En gelet op de eenheid in toon en (lullige) onderwerpen, wordt die indruk nog verder versterkt. Een Pignon-verhaal heeft een geheel eigen toon. En meestal ook een maffe beginzin.
Enfin… De gewetensvraag die na het dichtslaan van ‘Mooie lieve schat’, om welke reden ook, op me afkwam, luidde: mag je iemand die het onderstaande verhaal weet te schrijven wel lastigvallen met dingen die je minder aan de bundel vindt? Alvorens ik het antwoord op deze vraag geef eerst maar eens het ontzag inboezemende verhaal citeren, dat me aan het twijfelen brengt. Ik overweeg iemand te worden die etentjes geeft. Onze tafel heeft zes stoelen. We hebben een moestuin waarin we groente verbouwen. Ik bak mijn eigen brood. Ik kan vier mensen uitnodigen. We kunnen roddelen over iedereen die we stom vinden. Natuurlijk draai ik jazz waarin de trompet een hoofdrol speelt. Na afloop cognac in de voorkamer en sigaren in de tuin. Ik zorg voor een speciaal gemaakt drukwerkje dat als aandenken wordt uitgedeeld aan de aanwezigen. De katten slapen onder de tafel en springen alleen op schoot als de gasten hiervoor openstaan. (p. 140)
Geef toe. De openingszin (‘Ik overweeg iemand te worden die etentjes geeft’) is van een hoogstaand absurdisme. En ook de rest van het verhaal getuigt van een bijzonder fijn gevoel voor humor en levert, daardoor, een vederlicht soort proza op dat veel andere schrijvers nimmer zullen aantikken (‘we kunnen roddelen over iedereen die we stom vinden’).
Blijft de vraag of je als recensent, ondanks je enthousiasme, niet ook verplicht bent om naast de mooie passages ook de minder geslaagde passages te vermelden. Met de aantekening dat lang niet alle verhalen in ‘Mooie lieve schat’ onvergetelijk zijn, prefereer ik het om u in de resterende ruimte van deze recensie te trakteren op een paar fraaie openingszinnen, die u hopelijk verleiden met deze schrijver kennis te maken.
Er zit een vissenkom in mijn hoofd. (p. 34)
Aanvankelijk had het de twee jongens een spannend idee geleken om af te dalen in de vuilniscontainer, maar nu ze erin opgesloten zitten, merken ze dat hun plan niet feilloos is. (p.51)
’s Ochtends staan er allemaal spullen in de keuken die ik gisteren kennelijk kocht. (p.86)
Een man schrijft ‘hand’ op zijn hand en ‘hoofd’ op zijn voorhoofd. (p. 130)
Nadat we elkaar met kachels hadden afgetuigd, trad toch de winter in. (p.150)
Tot slot. Dit boek is genomineerd voor de Biesheuvelprijs: een jaarlijkse onderscheiding voor de beste verhalenbundel.