‘Constructieve journalistiek is een keuze voor activisme, het heeft niet het gevaar in zich maar het is een gevolg van de wijze van opereren.’
Als je op een feestje vertelt dat je journalist bent, wordt het regelmatig stil. Of het wordt een onderwerp als voetbal. Iedereen heeft een mening. Maar wat vooral in die gesprekken opvalt is het toegenomen wantrouwen tegenover de beroepsgroep. Niet het vak zelf, de journalistiek, maar de beoefenaar wordt kritisch bekeken. Het is een vak dat minder wordt vertrouwd dan dat van priesters, ongeveer gelijk aan politici. (Bron: IPSOS.)
Er wordt geprobeerd antwoorden te vinden om de journalistiek zodanig te veranderen dat ze de scepsis, die het oproept, kwijt raakt. Dat is van groot belang voor de toekomst van ons vak. Wij hebben consumenten nodig om te kunnen overleven en relevant te blijven. Een van de belangrijke ontwikkelingen op dit gebied is de ‘constructieve journalistiek’ (cojo):
“The Constructive Journalism Project aims to innovate and strengthen journalism by developing methods for journalists to bring more positive and solution-focused elements into conventional reporting. We equip journalists, media organizations and students with the knowledge and skills to practice constructive journalism – enabling them to produce engaging and rigorous reporting that presents a fuller picture of the world.”
Dit is wezenlijk onderscheidend met de meer klassieke opvatting over journalistiek zoals die is beschreven in de code van Bordeaux:
“Een betrouwbare en pluriforme journalistiek is van het grootste belang voor de democratische samenleving, die niet goed kan functioneren zonder geïnformeerde burgers en een vrije uitwisseling van ideeën. In die open samenleving komt de journalist het recht op vrije nieuwsgaring toe, én de verantwoordelijkheid het nieuws waarheidsgetrouw, onafhankelijk, fair en met open vizier te brengen.”
Bij cojo gaat de journalist aan het werk om niet alleen het verhaal (de informatie) te laten zien maar ook om de consument een oplossing of oplossingen aan te bieden (solution-focused elements). De gedachte daarachter is dat dit een methode is om het vertrouwen van de burger in de journalistiek terug te winnen. Een ander onderscheid is het aanbieden van een meer positieve kijk op de wereld door meer positieve verhalen te laten zien. Hier wordt dat laatste buiten beschouwing gelaten. Méér positief nieuws is voor de consument geen reden om journalistiek te wantrouwen tenzij de verhouding tussen goed en kritisch nieuws scheef ligt. We komen dan al snel in de discussie wat voldoende is, hoeveel meer, meer is en ten op zichtte van wat? Voor deze verhandeling is dat niet van belang omdat hier de vraag is wat de vertrouwensbreuk veroorzaakt tussen consument en producent.
Waar cojo denkt dat buiten het waarnemen en doorgeven van ‘feiten’ er ook een belangrijke rol is om bij die feiten een oplossing te presenteren (of meerdere) legt de code van Bordeaux de nadruk op een vrije uitwisseling van ideeën, de verantwoordelijkheid op waarheidsgetrouw opereren, fair zijn, met open vizier strijden en onafhankelijk zijn. Wat is de betekenis van oplossingen presenteren in de journalistieke context? Betekent dit in de discussie over bijvoorbeeld vluchtelingen die naar Europa komen dat journalisten bij de verhalen over mensen die asiel zoeken in Nederland gaan melden dat ze…ja wat eigenlijk? Wij ze met open armen moeten ontvangen omdat ze straks in de samenleving nodig zijn gezien de demografische ontwikkelingen? Dat in Nederland ieder jaar, in het onderwijs, wel honderden communicatieadviseurs afgeleverd worden maar bijna niemand die een lekkende kraan kan repareren en dat daarom deze instroom goed is voor onze samenleving? Of melden we dat door de komst van asielzoekers onze eigen identiteit en historie weliswaar helderder worden maar steeds meer onder druk komen te staan en dat we daarom de grenzen moeten sluiten?
Wat is de oplossing die we als journalist presenteren en op basis van welke waarheid? Zou het niet zo kunnen zijn dat problemen en oplossingen iets zijn als water? Het kan alle kanten op, er is er bijna altijd meer dan één en het is in hoge mate afhankelijk van wat iemand ziet, hoort en voelt. Als we praten over waarheid, waar gaat het dan over?
Gaat het dan over waarheid als een abstract begrip, een idee, iets dat inspanning vraagt om er bij te kunnen komen, zoals door Plato beschreven? Of gaat het over de waarheid in de christelijke traditie, waarheid als openbaring en onthulling? Het is de goddelijke stroom die je overkomt, het licht van God? Of spreken we over de waarheid door middel van empirisch onderzoek, je vindt het door de zaken zeer mathematisch te onderzoeken. De feiten die dat oplevert brengen je de waarheid. (Descartes.)
Bijna alle journalisten zullen zich comfortabeler voelen bij de laatste omschrijving van waarheid dan bij de eerste twee. Dat mag alleen al blijken uit een citaat waar je als journalist veel mee wordt geconfronteerd:
“Comment is free, but facts are sacred.“
(C.P. Scott, editor Manchester Guardian, nu The Guardian)
De allegorie van Plato’s grot helpt hier. In dit verhaal zijn er drie niveaus. De ‘gewone’ mensen in de grot op de onderste laag die geloven dat de schaduwwereld die hen wordt voorgespiegeld door middel van de zon(of vuur) de werkelijkheid is, op de tussenlaag staan wachters die denken dat ze de waarheid weten omdat ze het vuur kunnen zien en meehelpen de wereld op het onderste niveau, via schaduwen, te creëren en dus weten dat hij niet ‘waar’ is en op bovenste plateau staan zij die door scholing echt weten wat er speelt(een kleine selecte groep).
Journalisten denken graag dat ze het bovenste plateau helemaal kunnen zien en doorgronden en dus de waarheid kennen. Als één van de weinigen. Doordat ze waarnemer zijn en niet direct betrokken maar wel over alle informatie beschikken en die juist interpreteren, vinden journalisten vaak dat ze de waarheid gevonden hebben en, als zodanig, kunnen presenteren.
Een journalistieke valkuil is te denken dat je over alle feiten beschikt. De journalist staat niet op het bovenste niveau maar bevindt zich, op zijn hoogst, op het tweede schavotje door de feiten die hij wel heeft gezien. Hij zie het vuur en hij ziet de schaduwwereld. Maar hij ziet niet alles en zeker niet alles wat er op het bovenste plateau gebeurt. Hij is daardoor niet de kenner van alle feiten en heeft daarmee ook geen zicht op zo iets als de waarheid.
Denken in oplossingen wordt hierdoor een (eigen) construct op basis van het idee de waarheid te kennen. Als je denkt in oplossingen moet je het probleem kunnen doorgronden. Een oplossing aanreiken die gebaseerd is op een niet compleet overzicht van de realiteit kan vrij desastreus zijn omdat er basale informatie zal ontbreken. Voor iedereen die op basis van voor hem bekende feiten (ook door de journalist aangedragen) tot een andere inzichten komt wordt de journalist daardoor vooringenomen, iemand die de werkelijkheid geweld aandoet. Iemand die een eigen agenda nastreeft.
Een tweede verschil in de journalistieke benadering van zij die zich baseren op de code van Bordeaux, dus op ‘een vrij uitwisseling van ideeën’ en zij die handelen volgens de cojo met ‘a fuller picture of the world’ is dat de laatsten op voorhand uitgaan van een positie in ‘het midden’. Over hoe dat moet gebeuren schreef de Nederlandse filosoof Bart Brandsma het volgende:
“Voor de journalist is het de sprong naar constructieve journalistiek, weg van de traditionele journalistiek. De traditionele journalist pur sang denkt in tegenpolen, bespeelt bij elke kwestie de morele ondertoon van goed en fout en zoekt daders versus slachtoffers, focust op de identiteiten van de tegenpolen. Hij levert brandstof. Hij polariseert door framing van de pushers over te nemen, en acteert heel gemakkelijk op de uitersten van het zichtbaarheidslijntje. Hij rekruteert uitsluitend interviewkandidaten op de uitersten. En de eigen positie is die boven de partijen, daar waar ook de bruggenbouwer zich positioneert. Gehuld in de waan van objectiviteit en neutraliteit. De traditionele journalistiek is daarmee niet de grote veroorzaker, maar wel een aanjager van polarisatie. De constructieve journalistiek focust niet op de polen, maar op het midden. Daar rekruteer je hele andere zegslieden en je belicht niet de identiteitsonderwerpen van de pushers, maar de vraagstukken van het midden. Bij wijze van voorbeeld: je focust niet op de vraag ‘Is de politie goed of fout?’, in een item over etnisch profileren, maar op het vraagstuk hoe je als agent je oordeelsvermogen inzet, zonder groepen in de samenleving van je te vervreemden. Het zijn de vragen die voor het grote midden van belang zijn. Vraagstukken waar mensen naar verlangen, met gezichtspunten die hoop bieden, eerder dan de ferme taal van politici en tal van opiniemakers.”
Deze gedachtegang staat diametraal tegenover de vrijheid van uitwisseling van ideeën. Hier gaat het om het belichten van het ‘midden’ en het niet laten zien van de uitersten, dit laatste moet bewust worden weggelaten. Interessant aan dit citaat is de positie waar de journalist wordt geplaatst binnen de cojo. Namelijk ‘het midden’. Ik ga er van uit dat dit te formuleren is zoals Aristoteles in zijn Ethica deed:
“Op elk gebied zijn er dus drie houdingen: twee slechte eigenschappen, waarvan de een in een teveel en de ander in een tekort bestaat, en één goede eigenschap, het juiste midden.”
Door dus alléén mensen te interviewen uit ‘het midden’, en geen aandacht te geven aan de opvattingen die bepalend zijn voor wat ‘het midden’ is, wordt de samenleving beter. Conclusie van deze opvatting moet zijn dat als de mens niet wordt verteld wat voor rariteiten er in de wereld zijn, kan hij zich er ook niet tot aangetrokken voelen en zal hij er ook niet naar handelen.
Buiten het principiële punt van het bewust achterhouden van informatie, daarover straks meer, brengt deze gedachtegang een andere vraag met zich mee. Namelijk of het niet aanbieden van informatie door de journalistiek ook direct betekent dat de informatie verborgen blijft en geen invloed gaat hebben op de meningsvorming. Dat is een premisse die zit in het uitgangspunt dat hier wordt geformuleerd.
Nu is journalistiek belangrijk en zeker de moeite waard om voor te strijden maar om als uitgangspunt te nemen dat journalistiek de enige, of misschien wordt bedoeld belangrijkste, informatiebron is waar anno 2018 informatie vandaan wordt gehaald lijkt een onhoudbaar standpunt. Informatie inname is de laatste decennia door de massale omhelzing van de online wereld enorm gewijzigd. Journalistiek is niet meer en niet minder dan één van de spelers op het veld als het gaat om het aanbieden van informatie. De gemiddelde consument heeft zoveel meer mogelijkheden dan een paar jaar terug en gebruikt die ook. Door de journalistiek gegeven informatie die bewust niet welgevallige zaken achterhoudt, omdat ze niet passen in ‘het midden’ in de ogen van de cojo, zal razend snel door die consument op zijn minst worden beoordeeld als onvolledig en in het slechtste geval, wat jammer genoeg vaker gebeurt, als bevooroordeeld.
In de oudheid gaf men al aan dat om in het midden te komen het belangrijk was notie te nemen van de uitersten. Aristoteles geeft in zijn Ethica al aan dat het belangrijk is om de extremen te kennen zodat je je daar van af kan wenden.
“Wie in het midden wil uitkomen moet zich daarom in de eerste plaats afwenden van wat daar het meest aan tegengesteld is, door ons verre te houden van wat fout is zullen wij het midden bereiken, precies zoals men doet als men krom getrokken hout wil rechtbuigen.”
Het weglaten van de uitersten om aandacht te geven aan ‘het midden’ is een uitgangspunt in de cojo. In de gedachtegang van Bart Brandsma:
“Met gezichtspunten die hoop bieden, eerder dan de ferme taal van politici en tal van opiniemakers.”
Cojo probeert dus het goede te doen door in ‘het midden’ te gaan staan en de uitersten te negeren. Naast de vraag over ‘het midden’ brengt dat ook het vraagstuk op wie wij, journalisten, zijn om te beslissen wat te extreem is om kennis van te nemen. Of scherper geformuleerd: kan er überhaupt een reden zijn om bepaalde informatie of opvattingen bewust weg te laten omdat die niet passen in de eigen denkrichting om te komen tot oplossingen, die zich altijd in ‘het midden’ bevinden? De cojo is daar helder in en beantwoord die vraag met ja. In de formulering van Bart Brandsma:
“De constructieve journalistiek focust niet op de polen, maar op het midden. Daar rekruteer je hele andere zegslieden.”
Gevolg van die keuze is dat bij aanvang van de productie voor de journalist al helder moet zijn wat hij gaat vertellen. Hoe kan er anders gekozen worden welke informatie of welke te interviewen partijen van belang zijn voor het artikel? Elke informatie die daar niet in past wordt niet meegenomen in research of het uiteindelijk product.
De filosoof John Stuart Mill is in zijn werk On Liberty (1859) radicaal in het antwoord op de vraag of het juist is om opvattingen bewust weg te laten:
“Maar het bijzondere kwaad van de onderdrukking van de meningsuiting is dat daardoor de mensheid iets ontnomen wordt; het nageslacht evengoed als de huidige generatie; de mensen die zich tegen deze mening verzetten nog meer dan de aanhangers daarvan. Als het een juiste opvatting is, ontneemt men hen de mogelijkheid om hun dwaling door de waarheid te vervangen; en als zij onjuist is missen zij, wat een bijna even groot goed is, het duidelijker inzicht en de levendiger indruk van de waarheid, die ontstaan door het ontmoeten van de dwaling.”
De begrippen vrij en vrijheid spelen een belangrijke rol in discussies in de journalistiek. In ieder geval in de code van Bordeaux. In het in het begin van dit essay aangehaalde stukje staat het tweemaal en een begrip als vrije meningsuiting leidt tot lange en heftige debatten.
Vrijheid heeft een instrumentele waarde: je kan er waardevolle zaken mee bereiken. Daarnaast heeft vrijheid ook een intrinsieke waarde. Die waarde is onafhankelijk van de gevolgen van die vrijheid. Er zijn verschillende vormen te onderscheiden van intrinsieke waarde: Een symbolische waarde, een regering die LGBT-rechten inperkt zegt daarmee iets over hoe zij denkt. Je hoeft zelf geen onderdeel te zijn van de LGBT-gemeenschap om je tegen de inperking van deze vrijheid te willen verzetten.
Ander voorbeeld van vrijheid, net al genoemd, met grote symbolische waarde: vrijheid van meningsuiting. Er zijn niet veel mensen die met enige regelmaat de publieke ruimte betreden om met een beroep op dit recht iets te verkondigen. Toch zullen velen zich verzetten als de vrijheid van meningsuiting wordt ingeperkt. De implicatie van een dergelijk besluit zal voor hen onaanvaardbaar zijn.
Tweede vorm van intrinsieke waarde is de expressieve waarde. Hiermee drukken wij onszelf uit. Hiermee laten we zien wie we zijn. Dat het niet instrumenteel is komt omdat het geen resultaat is van iets. De expressieve waarde is hier een wezenlijk kenmerk van vrijheid. Het is dus niet risicoloos, we moeten verantwoordelijkheid nemen voor wat we uiten. Het afnemen van het recht op expressie in de publieke ruimte, betekent ook dat van die groep wordt gezegd dat ze het niet waard is verantwoordelijkheid te dragen of dat niet aankan.
Om gebruik te kunnen maken van die expressieve vrijheid, in welke vorm dan ook, is het van belang om zich over zoveel mogelijk zaken te kunnen uiten en over ongefilterde informatie te kunnen beschikken. Pas dan is het individu in staat gebruik te maken van vrijheid om een mening te vormen:
“Als een mening een persoonlijk eigendom was dat geen waarde had behalve voor de eigenaar; als het slechts een schending van particulier bezit was om iemand te beletten daarvan te genieten, dan zou het enig verschil maken of slecht enkele werden getroffen of velen. Maar het bijzondere kwaad van de onderdrukking van de meningsuiting is dat daardoor de mensheid iets ontnomen wordt; het nageslacht evengoed als de huidige generatie; de mensen die zich tegen deze mening verzetten nog meer dan de aanhangers daarvan. Als het een juiste opvatting is, ontneemt men de mogelijkheid om hun dwaling door de waarheid te vervangen; en als zij onjuist is missen zij, wat een bijna even groot goed is, het duidelijker inzicht en de levendiger indruk van de waarheid, die ontstaan door het ontmoeten van de dwaling. ….. Wij kunnen er nooit zeker van zijn dat de mening die wij trachten te onderdrukken onjuist is; en zelfs als wij er zeker van waren, zou het nog heilloos zijn om haar het zwijgen op te leggen.”
Mill merkt op dat mensen die meningen van anderen willen onderdrukken de waarheid van die mening ontkennen en eigenlijk vinden dat zij onfeilbaar zijn. Zij kunnen nooit het gezag hebben om kwesties namens de hele menselijkheid te beslissen en iedereen de mogelijkheid te ontnemen om er over te oordelen. Men stelt dan de eigen zekerheid gelijk met absolute zekerheid. Hij haalt later in On Liberty nog een aantal voorbeelden aan van mensen wiens mening, volgens de toen geldende mores, niet verspreid mochten worden. Je zou je kunnen voorstellen dat er een kans is dat ook nu, met de opvattingen van de cojo, hun mening als dusdanig extreem zou zijn betiteld dat deze niet zou bijdragen aan een oplossing in ‘het midden’. Gevolg daarvan zou zijn dat hun ideeën en opvattingen niet verspreid zouden worden. Mill heeft het in zijn voorbeelden over Socrates en Jezus Christus:
“De gevoelens waarmee de mensheid nu terugziet op deze treurige verrichtingen, met name op de laatste (Christus,AB), maakt dat zij bijzonder onrechtvaardig oordelen over de ongelukkige daders.”
De constructieve journalist heeft als vertrekpunt dat zijn werk er toe moet bijdragen dat een maatschappelijk relevant probleem wordt opgelost:
“Constructieve journalisten zijn niet veroordelend, vaak mild ingesteld. Maar zij zijn wel intens betrokken, netwerkend en onderzoekend, en uiteindelijk onafhankelijk. Gedreven om een maatschappelijk relevant vraagstuk op te lossen, waarin de schuldvraag niet altijd de meest interessante is. Hoe zit het in elkaar? Wat kunnen we nu leren? Maar ook: hoe moet het verder.”
Het gaat dus niet meer om het achterhalen van de feiten om die aan te kunnen bieden zodat de consument zijn mening kan vormen maar er is een specifiek nut ingebracht. Journalistiek heeft een nieuwe taak gekregen namelijk het oplossen van maatschappelijke problemen.
“… wordt het recht om een opvatting tegen aanvallen van uit het publiek te beschermen niet gebaseerd op de waarheid maar op het nut daarvan voor de samenleving. Er zijn, zegt men, bepaalde opvattingen die zo nuttig zijn, om niet te zeggen zo onmisbaar voor het algemeen welzijn, dat het de plicht is … om deze opvatting in stand te houden zoals zij ook andere maatschappelijke belangen moet beschermen. Het wordt bovendien dikwijls beweerd en nog vaker gedacht, dat alleen kwaadwillende lieden dergelijke nuttige opvattingen zouden willen aanvechten; en er kan toch geen kwaad in schuilen, denkt men, om kwaadwilligen tegen te houden, en dingen te verbieden die alleen zulke mensen willen doen. Zo beschouwd wordt het argument ten gunste van het beperken van de meningsuiting niet een kwestie van de waarheid, maar van het nut van stelling; en men verbeeldt zich dat men op deze manier aan de verantwoordelijkheid ontkomt dat men zich een onfeilbaar oordeel over opvattingen aanmeet. Het nut van een opvatting is zelf een kwestie van opvatting; even betwistbaar, even vatbaar voor twijfel, en evenzeer discussie vereisend, als die opvatting zelf.”
Als iemand iets wil oplossen heeft hij macht nodig. Hij moet iets kunnen afdwingen. De journalist heeft als wapen de informatie die hij doorgeeft. Wil de cojo dus macht gebruiken, en anders kan hij geen problemen oplossen, dan gaat hij die informatie inzetten op een zodanige wijze dat het in zijn ogen het meeste nut oplevert voor zijn doel.
Volgens Max Weber (Politiek als beroep) is een doel, als het gaat over een gebied waar machtsverdeling, machtsbehoud of machtsverschuiving doorslaggevend zijn voor de oplossing van zo’n kwestie, dat ze aan zo’n besluit ten grondslag liggen, altijd politiek. Wie politiek bedrijft, streeft naar macht, macht als middel omwille van andere – ideële of egoïstische- doeleinden of macht om de macht zelf, om te genieten van het prestigegevoel dat eraan wordt ontleend.
De vraag kan, in het licht van de definitie van Weber, gesteld worden of er bij cojo nog wel sprake is van journalistiek. In een column op zijn website stinglikeabee.nl schreef onderzoeksjournalist Bart Nijpels, naar aanleiding van het vertrek van Kees Boonman bij Tros Kamerbreed:
“De waakhond wijkt, z’n vervanger kwispelt. Nog even en hij springt op schoot. Dat gebeurt trouwens al. Dan heet het ‘constructieve journalistiek’, één struikelpartij verwijderd van onversneden activisme.”
Columnwaardig aangezet in niet mis te verstane woorden en toch gaat het nog niet ver genoeg:
Constructieve journalistiek is een keuze voor activisme, het heeft niet het gevaar in zich maar het is een gevolg van de wijze van opereren.
Door het oplossen van problemen in het vak journalistiek te brengen, begint men met een opvatting aan de productie die er voor zorgt dat bepaalde groepen niet aan het woord komen. Men beperkt de mogelijkheden om zelf te kunnen kiezen en de keuzes die worden aangeboden zijn sterk ingekleurd door de vooringenomenheid van de cojo. De positie die men kiest als cojo. het zogenaamde midden is op zijn minst bediscussieerbaar en men pretendeert te weten wat de oplossing is en suggereert daarmee te beschikken over alle benodigde informatie.
Het is niet raar dat op feestjes en borrels journalisten worden aangesproken over hun beroep en vooringenomenheid. De nieuwsconsument voelt haarscherp aan wanneer informatie niet is wat men pretendeert voor te schotelen.
Constructieve journalistiek is geen journalistiek maar politiek en verandert daardoor in onversneden activisme. We moeten in de journalistiek terug naar de ‘serieuze verslaggeving’ in de geest van de code van Bordeaux en weg van de constructieve journalistiek. Het willen aandragen van oplossingen is funest voor de journalistieke geloofwaardigheid.
Dit essay verscheen eerder op Villamedia.nl