Foto: YouTube
De diagnose ‘cultuurmarxisme’ en ‘oikofobie’ voor de maatschappelijke ontwikkelingen die traditioneel links via het multiculturalisme naar de destructieve ‘diversiteitspolitiek’ heeft gevoerd, is inadequaat en schept vooral verwarring.
Duidelijk is dat links is verworden tot een vijand van zichzelf door te heulen met de islam en tegelijkertijd het neoliberalisme geen strobreed in de weg te leggen. Om het ‘rechts-populistische’ tij te keren en aan de ondergang te ontkomen zal links het roer radicaal om moeten gooien. Deense sociaal-democraten hebben recentelijk het goede voorbeeld gegeven met ferme standpunten over migratie en integratie.
Met het importeren van goedkope gastarbeid in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw heeft de bezittende klasse (politiek rechts) de toon gezet voor de huidige politieke verwarring. Want door zich vervolgens solidair te verklaren met de binnen gehaalde ‘gastarbeiders’, haalde traditioneel links weliswaar electoraal voordeel met het rechtse initiatief om goedkope buitenlandse arbeid te verwerven, maar kreeg het ook de problematische islam erbij. Problematisch omdat voor de meeste Marokkaanse en Turkse arbeiders, gehoorzaamheid aan hun (islamitische) instituties zwaarder woog dan het primaat van een seculiere, democratische staat.
De kongsi met de islam bracht de traditioneel linkse partijen, met hun ideologisch gemotiveerde aversie tegen godsdienst, in een dodelijke spagaat. Want in plaats van de eigen ideologische traditie trouw te blijven pleegde links hoogverraad jegens zijn traditionele achterban, en hield het zich doof voor gerechtvaardigde klachten over de geïmporteerde hiërarchische islamitische cultuur. Als gevolg hiervan ontmoedigde dit de oorspronkelijke kiezers om nog langer traditioneel links te stemmen, terwijl de voltooiing van de verzorgingsstaat in de zestiger jaren dit proces van afvalligheid nog eens extra versterkte. De meer geëmancipeerde arbeiders (en hun kinderen) stemden niet langer automatisch links en sloten zich niet meer als vanzelfsprekend aan bij een vakbond. Een verdere linkse verzwakking was de reactie op de vrijgevochten jaren zestig, waardoor het electoraat in de jaren tachtig conservatiever werd op culturele thema’s. Uiteindelijk deed links de strop om de eigen nek door in diezelfde jaren tachtig in te stemmen met gezinshereniging voor de uithuizige arbeiders, want het haalde daarmee tevens de moskee en haar buitenlandse financiers als paard van Troje binnen.
Huiverig om verder in het moeras te zakken streefde links vervolgens naar een ‘multiculturele’ maatschappelijke ordening. Hiermee werd de trend naar onderwaardering van de eigen historie en cultuur definitief ingezet, om vervolgens te eindigen bij het hypocriete, politiek correcte klimaat van zelfcensuur uit angst minderheden te kwetsen. De huidige populariteit van de zogeheten ‘identiteitspolitiek’ onder links is dan ook niet meer dan een doorgeschoten streven naar soevereiniteit in eigen kring, als logisch vervolg op de eerdere multiculturele ideologie. Het aanstellen van ‘diversity officers’ op universiteiten is daarvan een treffende illustratie.
Intussen losgezongen van zijn traditie van economische emancipatie van de werkende klasse, en met zijn éénzijdige focus op vreemde culturele identiteit (maar ook milieu en zorg), wordt dit gemankeerde links trefzeker ‘regressief links’ genoemd.
Met de verzwakking op links heeft de bezittende klasse onbelemmerd haar neoliberale agenda – denk aan privatisering van overheidsdiensten – kunnen uitvoeren. Ook zal de linkse aandacht voor milieu haar niet tot ontevredenheid stemmen. Immers, die aandacht brengt interessante, door de overheid gesubsidieerde investeringsmogelijkheden met zich mee (Energieakkoord, Klimaatakkoord).
Toen na de Verlichting en de Franse Revolutie het liberalisme in de negentiende eeuw opbloeide ontstond het kapitalisme als economisch verlengstuk van deze politieke ideologie. Centraal daarin staat het geloof in de vrije markt, gestuurd door een onzichtbare hand zoals beschreven door Adam Smith in zijn ‘The Wealth of Nations’ (1776). Deze ‘goddelijke’ hand zou er dan voor zorgen dat die markt iedereen ten goede zou komen. Rond 1860 heeft Karl Marx met zijn politieke economie de dynamiek van het kapitalisme geanalyseerd en vond systeemkenmerken als vervreemding, accumulatie van kapitaal bij enkelen, stagnatie, toeneming van ongelijkheid, verarming voor velen, dwangarbeid, overproductie en oorlogsdwang, gekarakteriseerd door een cyclus van opkomst, bloei en neergang van de economie. Kortom, het optimistische geloof in Smith’s onzichtbare hand werd door Marx al stevig onderuit gehaald.
Dezelfde vermogensongelijkheid met een kleine elite van superrijken is volgens de Franse econoom Thomas Piketty het geval in de huidige Westerse markteconomieën. Naar blijkt volgens dezelfde cyclus van opkomst, bloei en neergang. En waar traditioneel links daar voorheen krachtige vakbondspolitiek tegenover kon stellen, zijn vakbonden nu in de marge gedrongen, onmachtig om een vuist te maken richting de economische elites en hun gemonopoliseerde economische machtscentra. Daarbij komt nog dat door massa-immigratie en de interne Europese markt goedkope, laaggekwalificeerde arbeid ruim voorhanden is, waardoor de arbeidsomstandigheden permanent onder druk zijn komen te staan.
Tegen deze achtergrond schuiven de economische elites onbezorgd – van de opkomst van de islam liggen ze bepaald niet wakker – hun kapitaal van het ene naar het andere belastingparadijs.
In plaats van jongeren aan te moedigen om zich in vakbonden te organiseren, hanteert regressief links nu de diversiteitsagenda. Deze agenda stimuleert leden van een minderheid om in een eigen sociale bubbel te leven met Facebook als elektronisch interface. Maar van een zwartepietactivist meer of minder ligt de bezittende klasse niet wakker. Idem dito van een veganist, een dierenrechtenadvocaat, een aanhanger van polyamorie, een hoofddoekdraagster, een transgender of een lid van enige andere (al dan niet etnische) minderheid. Sterker nog, dit scenario speelt een verdeel en heers strategie, door de overheid (subsidies!) en de bezittende klasse, rechtstreeks in de kaart. Het is dan ook niet verwonderlijk dat inmiddels ook de overheid en het bedrijfsleven de diversiteitsagenda hebben omarmd.
Dat auteurs als Paul Cliteur en Sid Lukkassen de beschreven maatschappelijke dynamiek op links duiden als ‘cultuurmarxisme’ is een regelrechte gotspe. Het gebruik van deze term suggereert namelijk dat negatief gewaardeerde marxisten via ‘een mars door de instituties’ de ‘culturele hegemonie’ nastreven om vervolgens een socialistische heerschappij te vestigen. Maar van een bewuste strategie is bij regressief links, dat voor een belangrijk deel drijft op morele gekwetstheid en slachtofferisme, helemaal geen sprake. Bovendien streven de gevestigde linkse partijen niet naar zuiver socialisme maar beogen ze hooguit de uitwassen van het kapitalisme te bestrijden.
Het tekentafelconcept van de culturele hegemonie is afkomstig van de Italiaan Antonio Gramsci die, onthutst over de opkomst van het fascisme onder Mussolini, in gevangenschap een alternatieve, op de cultuur gerichte strategie bedacht om tot het socialisme te komen. Maar een politieke theorie die, met min of meer vrijblijvend gefilosofeer en gepsychologiseer in de trant van Gramsci, de macht wil grijpen en de bezitsverhoudingen daarbij ongemoeid laat, is zacht gezegd nogal naïef.
Hetzelfde oordeel betreft de Frankfurter Schule die met hun neo-marxisme (een mix van Freud en Marx) soms ook met ‘cultuurmarxisme’ in verband wordt gebracht, maar die toch in de eerste plaats de overgewaardeerde positivistische menswetenschappen bekritiseerde.
Het is dan ook volkomen misplaatst om aan het huidige regressief links de naam van Karl Marx te verbinden. Immers, bij Marx stond nu juist de omverwerping van de bestaande economische bezitsverhoudingen centraal.
Het heeft er alle schijn van dat paleoconservatieve Amerikaanse denkers, die van nature vijandig staan tegenover alles wat traditioneel links nastreeft, de term cultuurmarxisme enkel hebben bedacht om het marxisme in een kwaad daglicht te stellen (onder hen wordt het marxisme vaak opzettelijk maar geheel onterecht verward met stalinisme of maoïsme). Met als doel kritiek op het kapitalisme buiten beeld te houden. Volgens deze inzichten gedragen Cliteur en Lukkassen zich als volgzame fellow-travellers van genoemde Amerikaanse conservatieven.
‘Oikofobie’ (Oudgrieks, te verstaan als ‘zelfhaat’) is een verhullende term om gerechtvaardigde kritiek op de eigen cultuur en natie – bijvoorbeeld op onderdrukkende aspecten van het kolonialisme – te omzeilen door deze foutief te vertalen in misplaatst christelijk schuldbesef. En dan te bedenken dat zelfkritiek juist een van de wetenschappelijke verworvenheden van de Verlichtingscultuur is. De aartsconservatieve Engelse filosoof Roger Scruton introduceerde de term oikofobie. Vervolgens nam de reactionaire Thierry Baudet deze wegkijktruc over, waarmee hij in rechtse kringen kennelijk grote indruk heeft gemaakt.
Voor zover ‘populistisch rechts’ als correctie op het ontspoorde links kan worden beschouwd, dient links eerst de nodige zelfkritiek te ontwikkelen om zich vervolgens opnieuw uit te kunnen vinden. Kennis van de eigen historie is daarbij een absolute must. Oorspronkelijk staat links voor bevrijding van burgers uit onderdrukkende structuren en voor een seculier, progressief liberalisme. Daarom is links naar zijn aard altijd voor de vrijheid van het woord geweest, en tegen elke vorm van burgerlijke politieke correctheid en zelfcensuur. Zou links deze draad weer oppakken dan zou dat meteen de verworvenheden van de Radicale Verlichting (Spinoza) de noodzakelijke urgentie geven.
Immers, in tegenstelling tot de hoofdstroom van de Verlichting, in de volksmond kortweg ‘de’ Verlichting genoemd, gaven de historisch gemarginaliseerde radicale verlichters in geen enkel opzicht toe aan het geloof. Dit in het heldere besef dat je met concessies aan het geloof tevens de ongewenste invloed van zijn instituties binnenhaalt, waarmee hun onafhankelijkheid ondergraven zou worden.
Kortom, links zou zijn anti-godsdienstige traditie weer opnieuw moeten doordenken. Daarbij wordt opgemerkt dat het juist de christelijke invloeden zijn die links hebben verzwakt en daarmee de opkomst van de islam hebben gefaciliteerd (NB. Christenen zien liever een ander geloof dan geen geloof). Indien links zich niet langer door het christelijke barmhartigheidsdenken zou laten leiden maar in plaats daarvan door welbegrepen eigenbelang, dan komt er ook hernieuwd perspectief op het beproefde instrument van zelforganisatie. Bijvoorbeeld door middel van modern opgezette vakbonden van de werkende klasse, en lobby- en belangenorganisaties die de potentie hebben om de bestaande machtsconcentraties (denk aan de sectoren energie, informatie, financiën, veiligheid en immigratie) te democratiseren en te verbeteren.
Het verdient hierbij de voorkeur om schijnconstructies als cultuurmarxisme en oikofobie rechts te laten liggen want die houden de focus slechts af van de kern waarom het draait: emancipatie van de massa.