Longread

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk III: De grinnikende goeroe

28-04-2018 19:38

Terwijl het voor een eenvoudige sterveling schier onmogelijk is biografische snuiftabak te maken van het leven van Rajneesh Chandra Mohan (beter bekend als Bhagwan) is dit voor Jurriaan ‘Het Orakel van Veghel’ Maessen, juist een peulenschil. Sportief als hij is maakt hij volop gebruik van zijn uitzonderlijke talent het onduidbare te duiden en zet hij – simultaan met zijn straaljager epos Laatste vlucht van de Phantom – in smaakvolle bewoordingen op papier hoe glamourgoeroe Bhagwan zich een weg door het goeroebestaan baande.

 

* * *

 

Het prevalerende beeld van de Bhagwan – dat van de door Rolls Royces omringde glamourgoeroe – wordt bij nadere bestudering niet zozeer gelogenstraft als wel met een factor duizend versterkt. Wanneer je deze goeroe ter hand neemt lopen alle zelfgenoegzame kneusjeswetten van de psychologische verklaring stuk in de scharnieren. Elke liefhebber van consistentie die hier een poging heeft gewaagd tot biografie, zag zijn onderwerp veranderen in een ondoordringbaar moeras waarin hij geacht wordt zijn beste schoonzwemmen ten beste te geven, met als gevolg dat zelfs de meest goedgemutste scribent zijn goede humeur nog verliest; zijn droom een boek over de man te schrijven vergald, terecht vergald, door de onbezonnenheid waarmee hij het geval Bhagwan is aangevlogen. En dan te bedenken dat hij vooraf herhaaldelijk gewaarschuwd is. ‘Niemand zal uit mij wijs kunnen,’ had Rajneesh toekomstige generaties alvast toevertrouwd.

 

”Ze zullen eenvoudig gek worden. En dat verdienen ze. Ze verdienen het om gek te worden.”

 

Kak aan religieuze sensitiviteiten

Sterk geparfumeerde verslagen van volgelingen tjokvol hoogdravende kletspraat waar de honden geen brood van lusten

Bij Rajneesh wordt je niet alleen op het verkeerde been gezet, bij hem sta je op voorhand op het verkeerde been. De meest ongelijkvloerse man denkbaar, hoewel hijzelf hier onmiddellijk tegenin zou brengen dat het bestaan op zo’n manier moet worden begrepen, dat het van tegengestelden gelijkgestemden maakt. Laat ik hier de inmiddels 85 jaar oude schrijver en journalist Jörg Andrees Elten opvoeren, die echt eens zei: ‘Wil je schrijven over Osho, dan kun je alleen mislukken.’ En inderdaad: op het ene moment denk je hem eindelijk te hebben betrapt op een min of meer eenduidig standpunt, het volgende moment wordt je getrakteerd op het diametraal tegenovergestelde. ‘Ik ben consistent inconsistent geweest’, luidt een veel gehoorde uitspraak van de meester. Vermoedelijk precies de reden dat het aantal biografieën dat over hem is verschenen op één hand te tellen is, inclusief de sterk geparfumeerde verslagen van volgelingen tjokvol hoogdravende kletspraat waar de honden geen brood van lusten. Of beter: waar de honden maar al te graag brood van lusten, want van niets loopt het water ons in de mond dan wanneer de voetafdrukken van een god worden nagespeurd, vooral wanneer de god in kwestie kak heeft aan religieuze sensitiviteiten.

Zoals de Amerikaanse schrijver Tom Robbins al schreef:

 

”Voorspelbaar is de een na de andere journalist die Bhagwan ter hand nam bedonderd door zijn methoden, zijn boodschappen, en de heerlijke tegenspraken die zij beschouwen als slechts maffe contradicties.”

 

Zeer terecht voegde hij hieraan toe dat ook een substantieel deel van Rajneesh’ volgelingen hierin geen uitzondering vormde.

 

* * *

 

De grinnikende goeroe

Wanneer Bhagwan ter sprake kwam, sloegen alle deuren dicht. De goeroe handelde ‘willekeurig, schurend, en abusievelijk’ – welluidender in het Engels: Arbitrarily, abrasively, and abusively. En die methode, voor zover daar sprake van was, leek hem geen windeieren te leggen vanaf het midden van de jaren ’70 van de 20ste eeuw. Hele scholen westerse intellectuelen trokken naar Bhagwans proto-commune in Poona, India, terwijl iedereen zich daarbuiten ondertussen afvroeg wat zich daar in vredesnaam voor een waanzinnigs afspeelde. Voormalig adept Julian Lee omschreef Rajneesh in deze periode als ‘het ergste wat spiritualiteit in het Westen kon overkomen’, en wel hierom, dat het hem zou ontbreken aan alle karakteristieken van de verlichte wijze. De voor de hand liggende volgende vraag, welke karakteristieken deze dan precies zijn, beantwoordde Lee met de dooddoener dat een verlicht meester zijn discipelen niet aanmoedigt ‘lang gedragen morele normen overboord te gooien, en dan vooral de dharma van seksuele onthouding.’

Een andere criticus sprak van ‘bizarre openbaringen over seks’. De repliek van de grinnikende goeroe luidde dan steevast: het is maar wat je bizar noemt: het actief aanmoedigen van het bedrijven van de liefde, of het met alle macht ontmoedigen ervan, waarvan men de kerkgeschiedenis er maar op hoeft na te slaan om te weten dat een ziekelijke perversiteit het onvermijdelijke gevolg is. Het is juist andersom, bleef hij benadrukken.

 

”Laat je gaan, niet een beetje maar helemaal. Je lijden is bogus. Extase is je ware aard.”

 

 

* * *

 

Index Librorum Prohibitorum

De XTC-verspreiding in Noordwest-Europa was hoofdzakelijk aan ronselende sannyasins te danken

Hoe dan ook groeide het aantal vijanden gestaag, net als het aantal vrienden trouwens, dat zich verheugd op Bhagwan bleef abonneren. ‘Er is geen mens die onverschillig blijft’, had hij eens gezegd, ‘hij is mijn vriend, of hij is mijn vijand. En beiden ben ik dankbaar, want beide werken in mijn voordeel. In zekere zin werken vijanden nog meer in mijn voordeel. Zij zijn mijn reclamebureau’, hetgeen overigens niet gezegd kon worden van het Vaticaan, dat Rajneesh en zijn geschriften op instigatie van de latere Paus Ratzinger had opgenomen in haar roemruchte zwartboek Index Librorum Prohibitorum. Maar dit alles kon niet verhinderen dat Bhagwan in Poona ondertussen een onmiskenbaar magnetische werking bleef uitoefenen op zoekers uit alle mogelijke windstreken: Nederland, Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, Groot-Brittannië, de VS, Japan, met de curieuze kanttekening dat ‘een buitenproportionele hoeveelheid Amerikaanse joden zich onder hen bevond, inclusief zelfs een paar rabbi’s.’

De grondgeest van Rajneesh, de ongebreideldheid, de humor: dat waren de eigenschappen die de ontdekkingsreizigers naar Poona deden afreizen, waar de spin rustig wachtte.

Charismaticus voor de charismatici

Opvallend is dat de bhagwanbeweging de meeste aanhang verwierf in Duitsland: hetzelfde Duitsland dat om voor de hand liggende redenen op haar hoede was voor elke zweem van nostalgie naar de charismatische leider. En het waren niet de minsten, die hun weg naar Rajneesh vonden. Peter Sloterdijk, inmiddels omgedoopt tot Swami D. Peter, noemde Bhagwan een ‘Wittgenstein van de wereldgodsdiensten’: ‘Ik was opgewonden over de kritiek op ideologie, psychologisch en moreel.’

Dat voor elkaar krijgen, kon alleen een charismaticus voor de charismatici. We hebben hier tenslotte te maken met een ideeënreliëf van zulk formaat, met een vrijheidsvergezicht dat zo ver reikt, dat we hem best als hooggebergte mogen aanduiden. En zoals iedereen weet, zijn hooggebergten magneten voor avonturiers, Duitsers in het bijzonder. Vermoedelijk treffen we hierin, de aanklevende schuld, juist de ironische omkering: de buitenproportionele hoeveelheid West-Duitse sannyasins die zich tot Rajneesh hadden verklaard, en nu alles op alles zetten om zich van die schuld te ontdoen. De eerder genoemde Duitse journalist Jörg Andrees Elten was in 1977 naar India vertrokken om het dode gewicht van zich af te werpen die hem door de vorige generatie op de schouders was gelegd. Later vertelde hij tegen Der Spiegel hoe collega’s en vrienden hem van de ene op de andere dag voor gek verklaarden toen hij zich voortaan voorstelde met zijn tovernaam Swami Satyananda, en dan te bedenken dat hij er niet eens bij had verteld dat de XTC-verspreiding in Noordwest-Europa hoofdzakelijk aan ronselende sannyasins te danken was.

Geslepen marktkoopman

Ik zou mij op een gegeven moment als een wildeman tussen de dansende sannyasins storten, desnoods poedelnaakt

‘Een man als Rajneesh zullen we nooit meer zien’, besloot Sloterdijk. En inderdaad: sinds Bhagwan heeft niemand met vergelijkbaar succes de lasso van verleiding uitgeworpen. Terwijl Peter Sloterdijk in Poona de laatste hand legde op zijn Kritiek van de cynische rede, publiceerde de Duitse journalist Eckart Flother Der Todeskuss: Wahn und Wirklichkeit der Bhagwan-Bewegung. Een werkje met kleine maar venijnige gifkliertjes, waarin de sannyasins vrij argeloos als willoze poppen worden omschreven, hopeloos ten prooi gevallen aan het overweldigende charisma van een geslepen marktkoopman – eentje met onduidelijke spirituele pretenties bovendien. In de studie Charisma en Controle in Rajneeshpuram valt te lezen dat de Rajneesh-beweging weliswaar aan toetredende sannyasins te kennen gaf dat hun verleden van geen enkel belang was, in werkelijkheid werden hun wapenfeiten nauwgezet gecatalogiseerd. En in het geval dat een financiële accountant zich aandiende voor sannyas, registreerde men ook dat, want dat kwam mogelijk van pas wanneer in allerijl van hun vakbekwaamheid gebruik moest worden gemaakt.

 

* * *

 

Tussen beide extremen in

Geen biografie. Niet mogelijk. Overigens is er niets waaraan ik meer plezier beleef dan het innemen van biografisch snuiftabak, daar ligt het niet aan, maar een woord van waarschuwing is hier op zijn plaats – gericht aan een ieder die zich niet bij voorbaat tot voor- of tegenstander heeft verklaard. Zo dicht bij de vuurhaard zitten vereist aan de kant van de verslaggever een bijna Afrikaanse tolerantie voor hitte en licht, want fel is de zon die schijnt, en zwak het oog dat kijkt. Laten we ons te zeer meevoeren door zijn nabijheid (die menigeen als overweldigend heeft omschreven), dan verschroeien je wenkbrauwen waar je staat – om maar te zwijgen van de jammerlijke brandwonden die in het voorbijgaan worden toegebracht aan je vermogen tot kritisch denken. Kiezen we aan de andere kant voor een te verafgelegen zitplaats, weerhoudt de afstand ons van de moed om door te dringen tot de cycloon die je van ver aanroept met de woorden: ‘Kom hier, kom hier…’

goeroeschap met terugwerkende kracht een solide grondslag verlenen

Omdat afdruipen geen antwoord is, en meedeinen te gemakkelijk, voel ik me het meeste op mijn gemak ergens tussen beide extremen in – waarmee overigens niet gezegd is dat ik mij niet op een gegeven moment als een wildeman tussen de dansende sannyasins zou storten, desnoods poedelnaakt, als dat uitzicht beloofde op een onverwacht, onontbeerlijk, op geen enkele andere wijze te verkrijgen inzicht. Zoveel verschil ik nog wel van het psychologenvolk. Hoogste tijd dus voor een retrospectief. Maar laat ik niet te hard van stapel lopen: er moet nog wat droog hout verwijderd worden voordat we toekomen aan de krankzinnige, overgelopen, leeggezopen drinkbeker uit Madhya Pradesh.

 

* * *

 

Schromelijke overdrijvingen en evidente onzin

Bij alles dat nu wordt beschreven, alle invoegingen en observaties die Osho terugblikkend op zichzelf van toepassing verklaart, moeten wij eerst datgene ter harte nemen wat elke biograaf zich in de oren knoopt voordat hij zijn onderwerp ten tonele voert, namelijk dat elk autobiografisch commentaar noodzakelijk door een wasstraat van verifieerbare feiten moet worden gehaald voordat enige waarde kan worden toegekend – en zelfs dan liggen in het verzwegene juist de schatten begraven.

Wanneer onze goeroe zijn naaste sannyasins in de herfstjaren van zijn leven op het hart drukt dat hij al vroeg wist voor grote dingen in de wieg te zijn gelegd, dan schreeuwt alles in ons dat we hier te maken hebben met de grootst mogelijke kletspraat, en wel van de ergste soort, die er bovenal op gericht lijkt te zijn om zijn goeroeschap met terugwerkende kracht een solide grondslag te verlenen. Hier spreekt iemand op de toppen van zijn succes, een man die denkelijk iets te verliezen heeft, want doordrongen van het feit dat hij zich omringd weet door een meute vertrouwelingen die nauwlettend elke beweging in de gaten houdt. Maar ook deze gedachte moeten we onmiddellijk de keel doorsnijden als we niet willen blijven hangen in het raster waar zoveel ‘kritische geesten’ in zijn blijven haken in de loop van de tijd. Om nader tot de kern te geraken zullen we het gehele arsenaal van meningen en tegen-meningen die Rajneesh in zijn kielzog heeft achtergelaten met een dodelijke ernst moeten behandelen, inclusief de schromelijke overdrijvingen en evidente onzin, al was het maar ter nabootsing van de spiegel die hij voorhield wanneer hij bij zichzelf te rade ging.

Leegte

Een biografie van Rajneesh is onmogelijk om de eenvoudige reden dat er niets te zien valt wanneer we hem op zijn woord geloven. ‘Ik ben een leegte’, was een veelgehoorde verklaring. ‘En hoe zou je leegte willen duiden?’

Maar als we in de spiegel staren die hij zichzelf voorhield, ontstaat een beeld dat misschien niet eerder is opgemerkt, of aangedurfd. Hierbij moet opgemerkt dat het geen eenvoudige spiegel is, maar de soort die illusionisten speciaal laten vervaardigen om het onzichtbare zichtbaar te maken.

 

”Als je werkelijk wil weten wie ik ben, dan moet je net zo leeg zijn als ik. Dan staan twee spiegels naar elkaar gekeerd, en alleen leegte wordt weerspiegeld. Maar als je een bepaald idee hebt, zal je in mij dat idee weerspiegeld zien.”

 

 

* * *

 

Oosterse religieuze stoofpot

een Monty Python’s Life of Brian-achtige kluwen van radicale sekten, malloten, en natuurlijk Romeinen

Het India van de jaren ’30 aan het begin van de vorige eeuw, je zou het kunnen vergelijken met een veelvormig Perzisch weeftapijt, grofweg verdeeld over nagenoeg alle wereldgodsdiensten, maar met het zwaartepunt op hindoeïsme en boeddhisme, op de voet gevolgd door islam en christendom. Daarbinnen treft men nog eens een veelheid van standpunten, facties en splinterideologieën die er weliswaar elk hun eigen merkwaardigheden op nahielden, maar zich innig verenigd wisten in een peilloos vertrouwen dat de goddelijke wereld onlosmakelijk deel uitmaakt van het menselijke bestaan. Een duizelingwekkende diversiteit zoals het heet, die doet denken aan een Monty Python’s Life of Brian-achtige kluwen van radicale sekten, malloten, en natuurlijk Romeinen, in dit geval driftig reglementen opstellende Britten vanachter het malarianet.

Millennia-lang gegaard in de oosterse religieuze stoofpot is de idee van wedergeboorte nergens zo diep ingebakken als in de ziel van India, waar men het niet voor geloof maar ervaringsfeit houdt. Zo hield men bijvoorbeeld een overheidsinstantie in ere die zich uitsluitend bezighield met het vinden van de reïncarnatie van deze of gene heilige, in de hoop dat die nog bij leven de staat van verlichting zou bereiken, ter meerdere eer en glorie van de verlichte in kwestie (en de overheidsinstantie die hem had opgespoord).

Zonderlinge mannen met cyclopenogen

Ontsnapping uit de existentiële gebedsmolen is mogelijk, op voorwaarde dat men de bewegwijzering volgt die gecertificeerde meesters in hun oneindige wijsheid in de grond hebben geslagen, vooruitwijzend naar de nietsheid waarin de harde eis van het geloof om geduld te oefenen zichzelf koninklijk inlost.

Niet vreemd dat het binnen een dergelijke collectief gedeelde pathologie eenvoudig krioelde van de mystieke malloten die waar en wanneer mogelijk hun koperen olifantenbeeldjes aan de man brachten (de drank bewaarden ze voor zichzelf, maar wat wil je in een land dat ernaar streeft te leven conform de 600.000-pagina tellende Bhagavad Gītā, noten uitgezonderd: daar krijg je wel dorst van). Je kunt het zo gek niet bedenken: leviterende slangenvereerders met drollen op hun hoofd struikelen over slangenolieverkopers die laveloos hun roes liggen uit te slapen op de stoep. Er zijn zonderlinge mannen met cyclopenogen die hun leven lang in een boom doorbrengen, voornemens misschien om zelf een boom te worden. Er zijn reuzen en kabouters, gnomen en demonen, goden die regen veroorzaken, goden die de zon doen schijnen, goden die vruchtbaarheid garanderen, goden die daar weer de rem op zetten, de hele rataplan vertegenwoordigd in een land dat voor elke gelegenheid een bovennatuurlijk amulet paraat heeft. En dan zijn er ook nog hele scholen van as en aalmoezen levende fakirs wier oorsprong zich laat terugvoeren tot de mysterieuze vijfde-eeuwse monnik Bodhidharma, die er op zijn beurt de merkwaardige gewoonte op nahield in zijn blote nakie heel India te doorkruisen. Deze naaktheid, die op zich nog wel iets heroïsch had, veranderde in de loop van de tijd in een naargeestig soort ascetendom dat je gebiedt de hele dag met weinig anders bezig te houden dan op één been staan en de tong uitsteken.

Een gewadenhandelaar en zijn vrouw

En dan was er nog iets. Terwijl het westen in rap tempo industrialiseerde, stoelde de situatie in India nog veelal op de landbouw, met alle bezwerende oogst- en graangoden die daar gratis bij werden toegeleverd. Het was natuurlijk een kwestie van tijd voordat een voorzichtige sympathie zou ontwaken voor socialistische idealen die de mensen recht door alle kasten heen eens grondig door de ogen deed wrijven, om vervolgens de Engelse aanwezigheid met hernieuwde belangstelling in ogenschouw te nemen. Dat verklaart misschien waarom Mahatma Gandhi in al zijn ijdele eenvoud vrijwel onverdeeld tegen het hart van de natie werd gedrukt, met instemming ook weer van de tovenaars die onverstoord mochten blijven toveren zolang ze de functionarissen maar niet al te zeer voor de voeten liepen.

En in dit land van de levende doden, in de rook en de stank, ergens in een afgelegen prinsdom in hartje India, waren een gewadenhandelaar en zijn vrouw in vreugdevolle verwachting van hun eerste kind.

 

* * *

 

Lees ook

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk I

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk II: Bhagwan en het vuur

 
Helaas: deze aanbieding is verlopen, maar probeer deze boeken eens