Henk van Straten (1980) komt de eer toe het boegbeeld te zijn van een nieuw type schrijver, misschien zelfs een nieuw type succesvolle schrijver. Had je tot niet zo lang geleden nog het idee dat een goede, of succesvolle, schrijver een erudiete persoon was (denk aan Reve, Hermans, Mulisch), die via regelmatig verschijnende romans zijn enorme berg kennis vormgaf en middels een ingenieuze verhaallijn zorgde dat het publiek zich op een prettige manier aan zijn kennis en inzichten (of stijl) kon vergapen; nu, met een figuur als Van Straten in de frontlinie, dreigt dat beeld volledig te kantelen. De schrijver is niet langer een meester, een aristocraat, een semi-God die aan de touwtjes trekt en de lezer naar believen manipuleert, maar een naar aandacht hunkerend ego, een zoekende zenuwpees, die alle gordijnen opzij schuift, alle ramen openzet en, door boeken te schrijven, keihard jengelt: ‘Ik besta! Willen jullie bij mij naar binnen kijken en, alsjeblieft, mijn boeken kopen?’
Als ik me niet vergis is Van Straten, diep in zijn hart, trots op deze nieuwe invulling van het schrijversberoep. Zijn laatste roman, “Berichten uit het tussenhuisje”, is te lezen als één lange poging de lezer in te pakken met sores uit zijn privéleven, in dit geval zijn scheiding. Hoewel Van Straten in interviews volhoudt dat hij zijn proza zorgvuldig tegen het licht houdt, dat hij gevoelens van reëel bestaande personen spaart door passages te schrappen, ontkom je als lezer toch niet aan de indruk dat schrijver Henk aardig zijn best doet de spreekwoordelijke ‘vuile was’ in vol ornaat buiten te hangen. En dat daarin, althans voor de media (alwaar hij graag zijn eigen voortreffelijkheid benadrukt), zijn aantrekkingskracht schuilt: als biechteling van zijn eigen ontsporing. In het huidige tijdsgewricht heet zoiets algauw ‘eerlijk’, of iets bedrijfsmatiger, ‘transparant’. Misschien leest Henk van Straten de tijdgeest dus wel heel erg goed. En is het een daad van overgave of, zoals dat tegenwoordig heet ‘pure passie’, dat hij op de vraag of zijn kinderen gevraagd hebben om een prominente rol in zijn ronduit exhibitionistische boek te spelen (nee, natuurlijk) bij DWDD antwoordde: ‘Jammer dan. Hun vader is nu eenmaal schrijver.’
Het laatste wat ik als lezer van “Berichten uit het tussenhuisje” zou willen beweren (ik racete er, eerlijk is eerlijk, doorheen), is dat de richting die Van Straten met deze roman is ingeslagen (en eigenlijk ook met zijn vorige) per definitie onvruchtbaar zou zijn. Als hij één ding bewijst, is het dat hij zijn eigen navelstaren kan overtreffen met de manier waarop hij over dat navelstaren schrijft. Toppertje in deze vond ik een passage op pagina 163 waarin hij zijn onvermoeibare en zielloze ge-Tinder nog eens de revue laat passeren, de eindeloze stromen vrouwen waarmee hij het bed deelt, om dan tot de volgende slotsom te komen: ‘Als ik “gewoon” werd gepijpt zat ik er verveeld naar te kijken. Ja, in theorie is dat inderdaad pijpen, dacht ik dan.’ Zelden zo’n grappige zin over vervreemding gelezen.
Tot slot. De moderne literatuur is natuurlijk allang geen romantische veste meer, maar een min of meer normale bedrijfstak. Het lijkt me duidelijk dat Van Straten met “Berichten uit het tussenhuisje” doelbewust naar een mediaoffensief heeft toegewerkt (of het als een prettig bijeffect heeft meegenomen), en ik ken geen schrijver die met een schuin oog naar de kassa tegelijk gretiger en nederiger in TV-studio’s plaatsneemt als hij, wachtend tot het format ruimte voor hem maakt om zijn zegje te doen. Waarna hij meestal dingen zegt, die bewijzen dat hij maar beter boeken kan blijven schrijven.
Als Van Straten zich bij zijn volgende romanproject vooral weer als broodschrijver laat gelden, in de eerste plaats zijn portemonnee in het vizier heeft, graaft hij, indien mogelijk, nog weer een slag dieper in zijn privé ellende. En zal er een soort ‘vervolg’ komen. Wil hij vrijwillig terug naar de winderige coulissen van de Nederlandse literatuur, met zijn verbijsterende uitstoot aan debutanten en slaapverwekkende romans, dan gaat hij een nieuwe poging wagen echte fictie te schrijven.
Misschien is de eventuele keuze voor geld wel begrijpelijk en tevens hét teken, dat ook in de literatuur de economie is gaan domineren. Henk van Straten kan er, naast Kluun, de potentiële exponent van worden.