Gedurende mijn tijd als activiteitenbegeleider in de ouderenzorg, was deze tijd van het jaar een uiterst zware voor sommige cliënten. Veel bejaarden hadden de oorlog immers bewust meegemaakt en werden jaar-in-jaar-uit weer geconfronteerd met nationale tradities als de dodenherdenking. Dit zat dan in hun systeem, en in heel hun doen en laten – vanuit mijn observatie – tekende zich dan een somberheid af. Een ingesleten rouwstemming welke mij en mijn generatiegenoten vreemd is.
Hoe belangrijk of hoe betrekkelijk is zo’n gedwongen nationale herdenking? Is het nog wel iets van deze tijd? Mag men zich dit überhaupt nog afvragen of is dat heiligschennis?
Wat is gewetensvrijheid wanneer men collectief gedwongen wordt om iets te herdenken? Moeten de gruwelen en het verzet daartegen eeuwig opgerakeld blijven worden? Zeker nu tradities als de dodenherdenking aangegrepen worden als mediamomentjes voor foute marginale protestgroepen om de boel op stelten te zetten, heeft het totaal geen zin om daar tegenin te gaan. Dit werkt alleen maar averechts bij iets kwetsbaars als herdenken. Het is alleen maar olie op het vuur. Rouwen is iets uiterst persoonlijks.
Wanneer ik in Oss de officiële dodenherdenking bezoek, dan zie ik altijd de notabelen van de gemeente op komen draven. Niet uit zichzelf – uit gewetensvrijheid – denk ik dan cynisch, maar omdat dit traditie is en gewoon zo hoort. Net of je het niet kan maken om niet te gaan. Twee minuten stil om te deugen voor de bühne word het dan al heel vlug naar mijn al dan niet verwrongen smaak. Veel eerder een mediamoment dus, dan een moment van introspectie en gebed.
Collectief grieven op commando is ergens anti-modern te noemen. Een moderne staat zorgt er immers voor dat burgers in het heden veilig zijn. Veilig in het hier en nu. Het herdenken van doden, gesneuvelden, gevallen heiligen, is veel eerder het domein van de religie en dus niet die van de staat.
Enige jaren terug was ik op vier mei aanwezig bij een gezellige barbecue ter gelegenheid van een verjaardag. Mooi weer. Vlees op de gril. Luxe salades. Flessen rosé en kratjes bier. De feestelijkheden op het privéterrein werden onderbroken door de nationaal afgekondigde twee minuten stilte. En wat je merkt is het verschil tussen hoe de individuele feestgangers daarmee omgingen.
De een voelt zich ongemakkelijk en kan het niet laten om te grinniken, weg te kijken. De ander staat daarentegen stoïcijns strak in het gelid en mijmert hoe jonge jonge jongens van nog geen achttien de wapenen ter hand namen om te vechten voor de vrijheid. Daar kun je iets van vinden, maar hoe de ander iets beleeft heeft men nooit in de hand. En dat moet men ook niet willen controleren.
Als het al te controleren of te herdenken valt, dan liever in de privésfeer dan in de publieke ruimte. Niets is zo goedkoop dan in het openbaar grieven ten tijde van een mediacratie.