Vandaag verschijnt de laatste ‘Voetnoot’ van Arnon Grunberg, het dagelijkse stukje van maximaal honderd vijftig woorden, op de voorpagina van De Volkskrant. Voor veel Nederlanders buiten Amsterdam een ijkpunt in grachtengordeliaanse pretentie en progressief wegkijken. Zelf ben ik vanaf het allereerste begin fan geweest van de ‘Voetnoot’. Niet dat ik het vaak met Arnon Grunberg eens was, maar waar ik continu van heb genoten, is de economie van zijn woordgebruik en zijn scherpe redeneertrant. Niet zelden wist Grunberg mij in dit piepkleine stukje meer aan het denken te zetten dan al die lappen tekst verderop in de krant. Chapeau, dus. Ook de ijzeren regelmaat en de constante kwaliteit van het geschrevene kon al die jaren op mijn bewondering rekenen. Ik zie graag schrijvers die hun denken, hun intellectuele rijkdom, niet slechts reserveren voor de grote gelegenheid van een bombastische roman, of een gewichtige lezing, maar hun vermogens ook op lichtvoetige wijze aanwenden om, ik noem maar wat, de voetbalwedstrijd van gisteravond te koppelen aan de laatste schermutselingen in de wereldpolitiek. Dat speelse is me altijd zeer aan de ‘Voetnoot’ bevallen. Scherp denken in de vorm van een terugkerende spieroefening, die elke dag volvoerd en op schrift gesteld wordt.
Wat zal ik me herinneren van al Grunberg’s met ijzeren regelmaat aangeleverde, spitsvondige ‘Voetnoten’? Een paar dingen. Allereerst de permanente kruistocht tegen het ‘wij’. Grunberg kan niet tegen gezelligheid, tegen kuddedieren, tegen hen die, al is het maar even, lallend of juichend of zuipend willen ontkomen aan de waslijst van vormelijkheden waaronder wij allen, of velen van ons, gebukt gaan. Laat staan dat hij in staat is warme gevoelens te koesteren voor het abstractere ‘wij’ van een voetbalclub of een natie. Grunberg is individu op ideologische wijze. Wijst zowat elke verbintenis af, tenzij het, pakweg, een aantrekkelijke vrouw is. Of een lucratieve deal, zoals de ‘Voetnoot’ dat waarschijnlijk was. Ten tweede (hiermee nauw samenhangend), de verheerlijking van het hyperindividuele kapitalisme. En de onophoudelijke liefde voor de status quo. Voor Grunberg geen ‘deeleconomie’ of ‘kanteling’, laat staan bevlogenheid over klimaatverandering. Idealen zijn de strooppotten van nieuwe “wij”-vorming. Daar gruwt hij van. Liever de morbide rust van doorvoede consumenten op hun eenzame erf met hun eenzame gedachten annex waanvoorstellingen dan de tijdelijke verbroedering tijdens een demonstratie of een cursus ‘Mindfulless’. Geen betrouwbaarder maatschappijmodel, zo lees ik Grunberg, dan verzengende afgunst en vitaal materialisme. Probaat middel tegen gezelligheid! En tegen de kwalijke neiging je van het kapitalisme af te wenden en op zoek te gaan naar ‘jezelf’: in Grunberg’s ogen een lachwekkend streven, want dat ‘zelf’ zal altijd het weinig bevredigende resultaat blijven van een semioptimale knutselpartij.
Verder zal ik me de angst herinneren, die naar het einde toe steeds meer in de ‘Voetnoten’ kroop. Op een gegeven moment bleek de gevorderde stoïcijn Grunberg, geheel tegen mijn verwachting in, ook zelf vatbaar voor hysterie en complotachtig denken. Achter elke boom begon hij een ‘vriend van Poetin’ te zien. Tevens leek hij daadwerkelijk bevangen te zijn door de angst dat zijn geliefde EU (breker van nationale dromen! brenger van kapitalisme!) om zou vallen, of serieus zou worden uitgedaagd. Het door Grunberg gevreesde ‘monster’ (een centraal begrip in zijn werk) kwam kennelijk almaar dichterbij; het moest van Grunberg, zo was mijn indruk, steeds definitiever en overtuigender verslagen worden, op elk niveau (de EU was en is Grunberg’s gedroomde bondgenoot in deze). Immers, de kuddemensen, degenen die onderduiken in een groep, vormen in zijn ogen een tikkende tijdbom, die het elk moment op een akkoordje kunnen gooien met het vermaledijde monster. Op een bepaalde manier, zo ontdekte ik aan het eind, zijn al die ‘Voetnoten’ te lezen als een gesublimeerde vorm van paranoia, waarbij de beschuldigende vinger – dáár begon de metaalmoeheid toe te slaan – steeds vaker dezelfde kant op wees. Rara, richting ‘populisten’, natuurlijk. In een melige bui, als ik Grunberg even zat was, droomde ik ervan hem tijdens zijn slaap te besluipen om daarna, keihard en tot tien keer toe, ‘REFERENDUM!’ in zijn oorschelp te blèren. Want ook zijn afkeer van het volk, weer een ander (abstract) ‘wij’, mag legendarisch heten. Elke oprekking van ons kiesstelsel richting directe democratie, of alleen maar een kleine aanzet daartoe, kon op zijn ondubbelzinnige afkeuring rekenen. Andere keren fantaseerde ik er boosaardig over Grunberg’s gekoketteer met zijn petekind te verstoren door hem wakker te laten worden met een echte vrouw en echte kinderen, een niet zomaar te verdelgen en – als het goed is – dierbaar ‘wij’, dat zijn opzichtige vluchtgedrag definitief zou blokkeren en hem bij dreiging van extern geweld, tot zijn eigen afschuw, dichterbij bij het zo gevreesde monster zou brengen.
Opvallend was tenslotte wat hij als columnist met rust liet. Denk aan de graaiende bankensector (ongeveer het enige “wij” waarop zijn toorn nimmer neerdaalde), aan de verschralende verzorgingsstaat (Arnon leek ons al met al een luilekkerland te vinden), aan het islamitisch fundamentalisme (wegkijken als morele triomf) en aan de liegende premier Rutte (het veelvuldig jokken uit naam van de parlementaire democratie stond bij Arnon, zo het zich laat aanzien, niet hoog op de prioriteitenlijst). Dat Grunberg al die duizenden ‘Voetnoten’ lang maar niet of mondjesmaat wilde inzien dat de mens af en toe een warm dekentje nodig heeft, een veilige, vertrouwde schuilplek (liefst met vertrouwelingen dan wel gelijkgezinden) en niet per se benaderd wil worden als een pinautomaat die almaar geld moet uitspuwen, laat staan als zelfstandig individu dat de ratio steeds dient te laten prevaleren (een mijns inziens essentieel inzicht), ach, het zij hem vergeven. Grunberg leverde ruim acht jaar grappige, doortastende, bijtende, op den duur iets te vaak hypercorrecte cursiefjes af, die allen, naar ik begrijp, in een heel dik boek samengebracht gaan worden. Net voordat hij een al te voorspelbare oppas opa begon te worden (‘Agressie is zelden een zinvol antwoord op agressie,’ was maandag de zalvende slotzin) stopt de ‘Voetnoot’.
Precies op tijd.