Ook deze week zien we geen electorale verschuiving van betekenis onder de Nederlandse kiezers. Daarom wil ik dit Pinksterweekend ingaan op twee belangrijke gebeurtenissen van de afgelopen week. (pdf) Daaruit kunnen interessante conclusies getrokken worden over wat zich in Nederland en Europa electoraal aan het afspelen is en in de toekomst zal afspelen.
Het zijn twee gebeurtenissen, die weinig met elkaar te maken lijken te hebben, maar ik zie toch een samenhang:
Over het rapport van het CBS ben ik -met enkele kanttekeningen- behoorlijk positief. Zowel over de dataverzameling als de presentatie van de bevindingen. Enerzijds wordt van een groot aantal indicatoren de ontwikkeling in de afgelopen 7 jaar binnen Nederland gevolgd en anderzijds wordt op veel van de indicatoren -voor zover mogelijk- de positie van Nederland vergeleken met die van de andere landen in de Europese Unie.1
Bij de meeste indicatoren is vastgesteld dat er een positieve trend is in Nederland en bij veel indicatoren scoort Nederland vergeleken met de andere Europese landen hoog. Wel wordt als kanttekening gemaakt, dat er bij diverse belangrijke indicatoren een duidelijk verschil is tussen de hoog- en laagopgeleiden. Een verschil trouwens dat in Nederland, zoals ik regelmatig in mijn onderzoeken rapporteer, steeds grotere implicaties heeft.
Veel reacties op deze monitor vanuit de politiek en de media worden goed vertegenwoordigd door de column van Bert Wagendorp in De Volkskrant met de titel “Goed Humeur” van donderdag jl. En het lijkt ook sterk op de reacties, die er komen als het SCP rapporteert dat de Nederlanders de ontwikkelingen in hun eigen leven positief waarderen, maar de ontwikkelingen in Nederland minder positief beoordelen. Daarbij wordt dan vaak misnoegen geuit over het feit dat in de (sociale) media vooral wordt geklaagd over ontwikkelingen in Nederland of het negatieve wordt uitvergroot. En dat het onderzoek toch (weer) uitwijst hoe goed we het eigenlijk hebben.
Welke vraag hierbij niet gesteld wordt, maar die ik voor de toekomst van Nederland (en Europa) van het grootste belang vindt, is “Hoe kan het zijn dat als het objectief blijkbaar zo goed gaat als in de rapporten wordt vermeld, partijen die regeringsverantwoordelijkheid hebben gedragen, bij verkiezingen vrijwel steeds worden afgestraft?” Dat betreft niet alleen het recordverlies van de PvdA in 2017 (ook de VVD verloor trouwens bij de laatste verkiezingen 8 zetels), maar dat was ook het geval bij eerdere verkiezingen deze eeuw in Nederland.
Een patroon dat we op veel plekken in Europa zien: Macron, die met een partij die minder dan een jaar ervoor was opgericht, president van Frankrijk werd. In Oostenrijk is er een regering met daarin de FPÖ. In Engeland was er een meerderheid voor de Brexit. En in Duitsland is met pijn en moeite nog net een grote coalitie gevormd is van de twee verliezers van de verkiezingen, waarvan je al met zekerheid kan zeggen, dat de volgende verkiezingsuitslag regeringsvorming nog moeilijker zal worden. En in Italië hebben de Vijfsterrenbeweging en Lega Italia een parlementaire meerderheid.
Hoewel minder pregnant, zien we dat patroon ook terug bij de uitslag van de recente Gemeenteraadsverkiezingen: 32% van de kiezers stemden lokaal en nooit duurde het zolang om gemeentebesturen te vormen. En dat volgend jaar de huidige regeringscoalitie de meerderheid in de Eerste Kamer zal verliezen, is ook vrijwel zeker
Het gevoel dat ik kreeg na de publicatie van die rapporten van het SCP en nu weer krijg, gezien de reacties op de monitor van het CBS over “Brede Welvaart”, is dat men klagers of ontevreden mensen in Nederland vooral zeurkousen vindt. En impliciet, dat het stemmen op andere dan de gevestigde partijen eigenlijk een vorm van ondankbaarheid is jegens degenen die “bereid waren hun verantwoordelijkheid te nemen”.
Het maakt op mij een verongelijkte indruk. Tegelijk laat het eigenlijk zien dat vele politici en velen in de media niet goed begrijpen wat de overwegingen van kiezers zijn bij hun afkeer voor degenen die regeringsverantwoordelijkheid hebben genomen. En keer op keer zie ik, bij wel het vormen van een volgende regering als bij de wijze waarop regeringspartijen daarna opereren, dat zij daarbij dezelfde fouten maken als hun voorgangers. Zij willen of kunnen zich niet losmaken van hoe het in het verleden ging. Mede omdat het systeem niet veranderd is. En dus maken ze dezelfde fouten als hun voorgangers in de laatste 15 tot 25 jaar. Terwijl ze daarbij niet onderkennen hoe ingrijpend de samenleving en de bevolking in die tijd is veranderd.
Een proces dat in veel andere landen ook te zien is. Met als gevolg dat in veel Europese landen de gevestigde partijen het steeds moeilijker krijgen om een regering te vormen, die gesteund wordt door een groot deel van de bevolking. En als erna met veel moeite een regering is gevormd, ook dat weer een vorm van herhaling van zetten wordt. De steun voor de regeringspartijen neemt weer af, waarbij de volgende verkiezingsuitslag, tot nog meer problemen leidt.
Bedenk wel dat als in 2002 deze Monitor al was uitgevoerd dan zouden de bevindingen in hoofdlijnen voor Nederland niet veel anders zijn geweest dan nu. Toch was in 2002 de opkomst van Fortuyn en was de steun voor hem in Rotterdam 35% en zou hij als hij niet vermoord zou zijn bij de Tweede Kamerverkiezingen wel eens 25% kunnen hebben gehaald!
Maar anno 2018 lijken politici en de parlementaire pers in hun relatie tot de kiezers weinig anders op te treden dan de afgelopen 20 jaar. Er heeft geen enkele echte bestuurlijke vernieuwing plaats gevonden. En de wijze waarop de regering wordt gevormd en daarna vervolgens de besluitvorming plaats vindt is er ook vrijwel niets veranderd. (Het gaat eigenlijk alleen om het halen van 76 zetels, en wat de bevolking daarover denkt, is daarbij volledig irrelevant). Aan draagvlak organiseren bij de bevolking wordt weinig belang gehecht. Alle aandacht is gericht op het organiseren van meerderheden in beide kamers. Dat geldt ook voor de aandacht van de parlementaire pers.
Op veel manieren is zowel de afschaffing van de dividendbelasting (en de wijze waarop er met de memo’s is omgegaan) als het afschaffen van het raadplegend referendum daar een goede illustratie van. Geen van de regeringspartijen hecht waarde aan wat kiezers van deze onderwerpen vinden. (En als een oppositiepartij daar wel waarde aan hecht, dan zijn ze het wel weer vergeten als ze in de regering komen).
Voor veel kiezers heeft gevoelsmatig dat wat er in Den Haag gebeurt vrijwel niets te maken met hun dagelijks leven. Ja, er gebeurt regelmatig iets spraakmakends. Waar in de media veel aandacht aan geschonken wordt. Waar men dan ook iets van gaat vinden. Maar het is toch een soort Haags Toneelgezelschap met weer een nieuwe voorstelling. Het onderhoudt, amuseert of emotioneert. Maar een paar dagen later ben je het alweer vergeten. En je onderkent geen enkele relevantie voor je eigen bestaan.
En wat betekenen toezeggingen precies vanuit de regering? Zo vind ik het fascinerend dat deze week bleek dat in werkelijkheid in 2017 het overgrote deel der Nederlanders in koopkracht is achteruitgegaan in plaats van vooruitgegaan zoals in september 2016 door de regering bij Prinsjesdag als belangrijk punt werd aangekondigd. Dat de koopkracht niet is vooruitgegaan wordt veroorzaakt door een bijna 1% hogere inflatie dan in 2016 door het CPB werd voorzien. Dat is allemaal nu wel goed uit te leggen, maar wat is dan de waarde van de toezegging uit 2016?
Dit alles heeft tot gevolg dat bij de volgende verkiezingen regeringspartijen samen weer fors verliezen en het weer moeilijker wordt om een regering te vormen. Laat staan om draagvlak te organiseren voor belangrijke maatregelen.
Waar dat toe kan leiden (en met de kans op grote gevolgen in heel Europa) zien we nu in Italië. Daar zien we iets waarvan ik al een tijd geleden de verwachting heb uitgesproken dat het zou gaan gebeuren: “het is wachten op het moment dat in een belangrijk Europees land een regering gevormd wordt, die zich weinig aantrekt van de afspraken, die er binnen Europa zijn gemaakt en daarmede de bijl aan de wortel zal leggen van de wijze waarop er binnen de EU wordt samengewerkt”. Ik voegde eraan toe dat “een dergelijke ontwikkeling, zou wel eens kunnen overslaan naar de bevolking in andere Europese landen.”
Met deze nieuwe Italiaanse regering zal er meer spanning komen tussen de EU en Italië, maar ook tussen de verschillende landen en de EU (over het beleid in de richting van Italië). Wat ook de uitkomst is, noch in Italië, noch in de andere landen, zal het de kiezers positiever over de EU laten denken, en ook niet over hun eigen politici.
Ik ben inmiddels elke illusie kwijt dat we in Nederland het door mij geschetste patroon nog kunnen doorbreken. Niet alleen omdat ik vaststel dat zodra politieke partijen deel uitmaken van een regering ze zich conformeren aan het standaard patroon van het gedrag van regeringspartijen. Meerderheden in de Kamer is het enige dat telt (en vaak al moeilijk genoeg om te organiseren). Draagvlak onder de bevolking organiseren schiet daar dan volledig bij in (als men het überhaupt al belangrijk zou vinden).
Maar door de fragmentatie van het politieke landschap wordt het ook steeds moeilijker om met stabiele meerderheden nog echte veranderingen tot stand te brengen (zowel in regelgeving als in manier van aanpak).
De ontwikkelingen in Italië (en andere Europese landen) zullen daarbij ook een vernieuwende aanpak in Nederland bemoeilijken, zo die al ingezet wordt door de politieke partijen.
Ik zou willen dat het anders was, maar ik ben ervan overtuigd dat we over 10 jaar met weemoed naar deze Monitor Brede Welvaart 2018 terug zullen kijken en ons afvragen hoe we het allemaal zo uit onze handen hebben laten glippen.