Longread

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VII: Verwarring, gevaar!

22-05-2018 20:33

Anekdote fingeerder Bhagwan Osho Rajneesh, de veelnamige glittergoeroe, laat zich niet in een simpel artikeltje vatten. Dat komt goed uit want van simpele artikeltjes moet Jurriaan ‘frisheid’ Maessen niets hebben – ik zou niet willen zeggen dat hij er op spuugt maar voor hetzelfde geld doet hij dat wel. Afijn, voor u ligt het zevende deel van deze mystieke smulreeks.

 

* * *

 

Bhagwijn

Het afdoen van het Bhagwan-verschijnsel als onheilzame wisselwerking van misleiding en goedgelovigheid brengt je helaas geen millimeter verder. Ik neem het de psychologie, sociologie, antropologie, theologie in een brede omarming kwalijk zich te hebben gekweten van de taak deze klem te breken, en het heeft niet veel gescheeld of de esoterische poeders en parfums – duidelijk ontleend aan een tapijterig beeld van het oosten – hadden Rajneesh de dood door verstikking doen sterven. Als er al beelden bij het beeldenloze moeten worden gezocht lijken mij in zijn geval strak-zwarte lijnen meer op hun plaats, iets postmoderns, snel geschetste vormen die een man in vogelvlucht verbeelden.

Fataler nog dan de rigide reacties vanuit intellectuele hoek waren de lavastromen van lof die over de man zijn uitgestort door zijn kleverige adeptenschare, die zich op haar beurt schuldig heeft gemaakt aan het opleuken van een man die het verdient om met meer realiteitszin tegemoet te worden getreden. Het resultaat van een generatie idealisten die de geschonken wijn stevig heeft verzuurd, vastbesloten weliswaar om elke centiliter bloed op te zuigen, maar met geen flauw benul aan wat voor een wijn zij zich aan het bezatten waren: Bhagwijn. Kater gegarandeerd.

 

* * *

 

Klankschaalvirtuozen

Het imago van Osho anno 2015 is niet anders dan het lot dat die andere voorname spirituele leermeester van de 20e-eeuw heeft moeten ondergaan: Jiddu Krishnamurti, nauwelijks een doetje, werd eveneens bedolven onder de mierzoete drap die in de loop van de jaren zowat alle geïmporteerde mystiek fataal is geworden: de wierook, de veelkleurige palmwaaiers, de paarse dolfijnen die opspringen tegen de achtergrond van een belachelijk-roze ondergaande zon, en meer van het soort onuitstaanbare beeldenstront waarvan de gehele new age doortrokken is. Rajneesh’ belangrijkste verwant in de 20e-eeuw, George Gurdjieff, heeft dit lot alleen maar kunnen afwenden door zich met ijzeren consequentie opzettelijk onkwalificeerbaar te maken, tot afgrijzen van de hippies die zich in het uur van de waarheid ontredderd van hem zouden afwenden.

‘Het wieden van mensen uit de commune was even belangrijk als het aantrekken van nieuwe’, merkte “Sam” al op. Vermoedelijk om deze reden waren het de psychotherapeuten, de klankschaalvirtuozen en andere halvegaren uit de Human Potential-beweging die er – voorspelbaar – als eerste de brui aan gaven zodra de druk werd opgevoerd.

Sheela was dan weer van een geheel andere orde: door geen ideologie gedreven, hard, hardwerkend, ambitieus, was het haar natuurlijk vanaf dag één te doen om het vergaren van zoveel mogelijk macht, en het krachtige kielzog dat openbrak achter de snelvarende Rajneesh bood haar de gelegenheid om die te verwerven.

 

* * *

 

Opgebakken spirituele pijnboompitten

Inderdaad sorteerde de ontstane situatie (Sheela, aanzwellende waanzin, de dood) beslist een schokeffect in zijn moeilijker te kantelen volgelingen. En precies dit segment werd met elke aangekochte Rolls-Royce ongeduriger. Die ongedurigheid versomberde bij deze groep allengs in een allesoverheersend gevoel van teleurstelling, waaruit vervolgens een explosie van rancuneuze verongelijktheidsliteratuur voortkwam, geschreven met eenzelfde hartstochtelijke ijver waarmee ze zich eerder voor zijn voeten wierpen. Die rancune culmineerde in het eerdergenoemde horrorverslag getiteld The God that failed van de hand van Bhagwans persoonlijke lijfwacht Hugh Milne, waarin Rajneesh in essentie wordt neergezet als gewiekste, aan barbituraten verslingerde maffiabaas met Ma Anand Sheela als zijn voornaamste consignlieri. Tegelijk zijn ontelbare hectare regenwoud opgeofferd om aan de vraag naar ‘esoterische wijsheden’ tegemoet te komen, en dan vooral die van Osho, gedrukt en verspreid door de commune te Poona waar tegenwoordig weer kantoor wordt gehouden. De monotone hoop papier die ons vanuit die hoek wordt toegeworpen heeft ervoor heeft gezorgd dat redelijk denkende mensen zijn boeken met ruime afstand links laten liggen. En wie zal het hen kwalijk nemen? Wie is bereid zijn vingers te branden aan de opgebakken spirituele pijnboompitten die al generaties worden voorgeschoteld aan de argeloze boekhandelbezoeker. Die wil niets anders dan ‘iets literairs’ doen, lekker eten, en dan gelijk doorkarren naar de stadsschouwburg voor een avondje cultuur. We moeten helaas vaststellen dat niemand bereid is gebleken tot zulke sprongen, en telkens hebben we van doen met humorloze volgelingen aan de ene kant, en ongeduldige sociologen aan de andere. Meer smaken zijn er niet. En inderdaad: er is altijd een groep volgelingen geweest, vooral in het latere Rajneeshpuram, die nooit werkelijk heeft begrepen dat Rajneesh niet alleen maar een lolbroek was, maar iemand die alles op de proef stelde, niet in de laatste plaats het bij nader inzien toch niet zo oneindige geduld van zijn volgelingen. ”Hoe verdedig je iemand die spreekt van onthechting en tegelijk een horloge ter waarde van één miljoen dollar om zijn pols draagt?”, vroeg iemand zich in alle ernst af. Dit soort op het oog begrijpelijke vragen zijn niettemin afkomstig van lieden die nooit werkelijk hebben begrepen dat er van Rajneesh niets te begrijpen valt wanneer je hem toetst aan traditionele uitgangspunten. De exorbitante weelde, de verzamelzucht als argumenten tégen de beweging. Alsof dergelijke overwegingen niet al honderdmaal door het hoofd van elke gemiddeld intelligente adept zijn gegaan. Swami Ramses Shaffy had de grap in elk geval begrepen:

 

”Eén Rolls-Royce is belachelijk, twee Rolls-Royces zijn een schande, maar 96 Rolls-Royces zijn een grap!”

 

* * *

 

Spreekuurtje te Bombay

Nadat Milne zijn zweepslag had toegebracht aan het adres van zijn voormalige beschermheer reageerden de afgedropenen met een veelvoud van apologetische traktaten. Het openingsschot werd gelost door adept Juliet Forman die met het monster Bhagwan: One Man Against the Whole Ugly Past of Humanity de kurk uit de fles had getrokken, en een zodanig mierzoete wijn had geschonken dat het zelfs trouwhartige sannyasins nu toch wat al te gortig werd. De titels komen overigens eng dicht in de buurt van de titel die Adolf Hitler van plan was te geven aan zijn krochtenwerk Viereneenhalf jaar strijd tegen leugens, domheid en lafheid, later door zijn uitgever beknopt tot het meer verkoopbare Mein Kampf. In een tweede, nog kleveriger werk omschreef diezelfde Forman haar meester zelfs onomwonden als ‘de Boeddha voor de toekomst’. Rajneesh’ lijfarts George Meredith schreef een koddig werk met de onbedoeld komische titel The Most Godless Yet The Most Godly Man: een omschrijving die volgeling Sue Appleton verscherpte tot The Most Dangerous Man Since Jesus Christ. Dat krijg je er van wanneer de humorlozen zich geroepen voelen om zich tussen Rajneesh en zijn uiteindelijke consequentie op te stellen. Het onderscheidende kenmerk van humorloosheid is natuurlijk dat alles wat zij zich toe-eigent wordt vermorzeld onder haar dodelijke gewicht, als eerste de lach. Maar vooral hebben we hier te maken met een grove onderschatting van Rajneesh’ radicale grondgeest die waar en wanneer hij maar kon verwarring stichtte. Niet verbazingwekkend dat het uitgerekend zij waren – de zwijmelende idolaten in zijn eigen adeptenschare – die als eersten rechtsomkeert maakten toen Rajneeshpuram vlam begon te vatten. Het fascistische vaarwater waarin de commune van Bhagwan Shree Rajneesh was afgedreven kan worden geduid als de logische consequentie van Rajneesh zelf, en derhalve zijn communeleer, die uiteindelijk geen leer is maar een consequentie. Je kunt dit psycho- of sociologisch benaderen tot je een ons weegt, maar de wortels die deze boom staande hebben gehouden schoten dieper dan de geschoolde scepticus kan bevroeden. Een aardige illustratie wordt opnieuw aangeleverd door de sannyasin/XTC-distributeur “Sam” die getuige zegt te zijn geweest van een opmerkelijk voorval dat plaatsvond in de tijd dat Rajneesh nog een spreekuurtje hield in zijn appartement te Bombay:

Een moeder strijkt in kennelijke staat van wanhoop met haar addergebroed neer voor de voeten van Rajneesh alwaar zij een serie klachten uitbraakt over de onophoudelijke streken van haar opstandig gebroed, de jongeman die getergd naast haar zit. Ze is ten einde raad. Nadat Rajneesh enkele vage maar praktisch klinkende adviezen in de beker van haar wanhoop schenkt, wendt hij zich tot de jongen met de woorden: ”En zorg jij er maar voor dat je het je moeder zo moeilijk mogelijk maakt!”

Dit is Rajneesh ten voeten uit en vormt naar mijn smaak een volmaakte illustratie van Rajneesh en zijn puram in haar nadagen: de ene keer dit zeggen, de andere keer dat – soms zelfs min of meer gelijktijdig. Het resultaat? Totale verwarring gelijk het bestaan zelf, dat tenslotte uit alle denkbare tegenstrijdigheden bestaat, inclusief de ontaarding, de verzanding, de vernietiging zelfs. Met de situatie zoals die er lag – over elkaar heen glijdende lofuitingen geschreven door overijverige sannyasin aan de ene kant, en rancuneuze lastergeschriften van ex-sannyasins aan de andere – zag de wetenschap kans schoon tussenbeide te springen voor de nodige ‘balans’, wat de verwarring natuurlijk alleen maar groter maakte, want het onkruid is te hardnekkig om van bovenaf, ‘objectief’, te worden gedelgd.

 

* * *

 

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

De eerste die zich had voorgenomen enige orde aan te brengen in de chaos was Bob Mullan in zijn Life as Laughter: Following Bhagwan Shree Rajneesh, gevolgd door een aantal snel in elkaar geflanste studies van sociologische aard, die zich duidelijk ten doel hadden gesteld tot de kern van het probleem door te dringen, maar in plaats daarvan vast kwamen te zitten in een hoop omkeerbare bewijsvoering en psychologisch prakkiseren. Afgezien van het nog wel aardige The Golden Guru, viel er uit deze hoek niet veel meer te verwachten dan een hoop persoonlijk grief, driftig neergesmeten op het papier, waarbij de haastig in gereedheid gebrachte persoonlijkheidsstoornissen je om de oren vliegen. Een sprekend voorbeeld hiervan is het analytische wangedrocht Bhagwan: the narcissistic guru, waarin zoveel open deuren worden ingetrapt dat je niet eens meer de moeite neemt om naar binnen te gluren. Ook Christopher Hitchens deed een duit in het zakje door te proberen de onmogelijke Rajneesh te vervatten in de diagnose ‘narcistische persoonlijkheidsstoornis’. De westerse onderzoeker Ronald Clarke had de DSM-deel zoveel zelfs uit de lade gehaald, het stof eraf geblazen (want verouderd zodra van de pers) en zo nauwgezet over de persoon Rajneesh gelegd dat de diagnose als vanzelf volgde:

 

”Een grandioos gevoel van belangrijkheid of uniciteit; preoccupatie met fantasieën van ongelimiteerd succes; een exhibitionistische behoefte aan constante aandacht en bewondering; karakteristieke reacties op dreigingen van het zelfbewustzijn; en ook karakteristieke verstoringen in inter-persoonlijke relaties, zoals gevoelens van recht, inter-persoonlijke uitbuitingsdrang, relaties die bewegen tussen extremen van over-idealisatie en devaluatie, en gebrek aan empathie.”

 

Semantisch schimmenspel

Hij mag zijn garages volstouwen met alle Rolls-Royces van de wereld, maar laat hij er in geen geval mee pronken

Een hele mond vol. Natuurlijk is het dan ook weer zo dat wanneer men om het even elke andere persoonlijkheidsstoornis neemt, een veelheid van stoornissen opdoemt waar Rajneesh met hetzelfde gemak in kan worden ondergebracht, net als u en ik trouwens. Een ander, minder wantrouwig slag zielenknijper – in ons eigen land vertegenwoordigd door mensen als Jan Foudraine – laten eventuele persoonlijkheidsstoornissen buiten beschouwing en nemen in plaats daarvan de intelligentere metapositie in, die grofweg hierop neerkomt: Rajneesh is niet interessant als zodanig, Rajneeshpuram doet niet ter zake – het gaat altijd om de mens en hoe hij tot zelfrealisatie geraakt. De rest is biografisch geleuter, op de persoon spelen, dolgedraaid theoretiseren; je kan er dus maar het beste een circus van maken. En dat was tegelijk het standpunt van Bhagwan zelf, die zich volledig kon vinden in de circusvergelijking (op voorwaarde dat hij zelf de clowneske hoofdrol vertolkte). Toch bleef de prangende ongerijmdheid in het optreden van Rajneesh zelfs voor de intelligentere schapen in de kudde lange tijd volmaakt onbegrepen, voortvloeiend misschien uit de gedachte dat een spiritueel meester deemoed hoog in het vaandel heeft, zich vooral zo stilletjes mogelijk houdt, om zijn deemoed als het ware kracht bij te zetten. Hij mag zijn garages volstouwen met alle Rolls-Royces van de wereld, maar laat hij er in geen geval mee pronken. Armlastigheid niet zozeer als morele eis, maar als iets dat tegemoet komt aan de goede smaak. Een kritiek die de goeroe standaard beantwoordde met de beroemde anekdote van Socrates, die hetzelfde verwijt naar het hoofd geslingerd kreeg door een inmiddels vergeten collega-filosoof, zelf gehuld in armzalige, versleten lompen (zoals het hoort). Hierop wierp Socrates tegen dat de ijdelheid van zijn beschuldiger juist tot uitdrukking kwam door elke scheur en elk gat in zijn gewaad. Nederigheid als huichelachtigheid, die op haar beurt weer vermomd gaat als deemoed. IJdelheid vergeven we zelfs onze beste vrienden niet, laat staan een wijs man. Eckart Flöther, een afgedropen volgeling van naam en mystieke mafkees in zijn eigen recht, stelt dat de kleine Raja als jongeman begrafenissen achterna liep zoals andere kinderen het circus. Breed gedragen is dan ook de opvatting dat Rajneesh een onherstelbare dreun had opgelopen door de dood van achtereenvolgens zijn zusje en zijn grootvader. De psychologen haastten zich daaraan het element van de sublimatie toe te voegen, waarmee het trauma getransformeerd werd in zijn latere persona als goeroe. Maar dat, lieve lezers en lezeressen, is slechts de aanzet tot het zoveelste semantisch schimmenspel waarin degene die de diagnose stelt nooit kan verliezen, want wat men er vervolgens ook tegenin brengt, alles is een afweermechanisme, nietwaar?

 

* * *

 

Hitler afwisselen met oosterse mystiek

Zestig mijl verwijderd van een bibliotheek met meer dan 200 boeken in opslag had Gadarwara hem bitter weinig te bieden. Een school was er, een openbare bibliotheek – of wat daarvoor moest doorgaan. Hoewel hij als jongeman nu en dan sport beoefende – bescheiden hockey, voetbal en volleybal – was hij verreweg het meest geïnteresseerd in het plunderen van de lokale bibliotheek. De merkwaardige dagindeling van de jonge Rajneesh draaide in feite volledig om boeken, zoals een planeet draait om de zon, waarbij de grootste leesactiviteit overigens plaatsvond nadat die was ondergegaan. De nachtelijke uren benutte hij om zich vol te zuigen met zoveel kennis als maar voorhanden in de beperkte dorpsbibliotheek. Overdag was Rajneesh weinig in de schoolbanken te vinden, aan de rivieroever des te meer. Daar, met zijn voeten bungelend over de rand, diep verzonken in een of ander mystiek traktaat, was hij veruit het meest tevreden. Niet verwonderlijk dat Rajneesh de jongste persoon ooit was die alle titels op voorraad had verslonden zonder dat zijn honger ook maar enigszins was gestild, eerder het tegendeel – en toen hij de lokale bibliotheek had leeggeplunderd voerde zijn verslaving hem als elke rechtgeaarde junk feilloos naar de zwarte markt waar de boeken niet per titel maar per kilo van de hand werden gedaan, en de handelaren tot grote vreugde van Rajneesh het verschil niet kenden tussen een doktersromannetje en een literair meesterwerk. Zodoende wist hij met een betrekkelijk karig budget een indrukwekkende hoeveelheid kwaliteitsboeken te bemachtigen; boeken waarvoor hij anders een klein fortuin had moeten uitgeven. De stapels die hij vervolgens mee terugbracht naar huis hadden zijn vader op zeker moment in wanhoop doen uitroepen:

 

”Eerst hadden we een bibliotheek in een huis, nu hebben we een huis in een bibliotheek!”

 

Zelfs toen hij geacht werd plaats te nemen achter de schoolbanken, zijn de keren dat hij daadwerkelijk deelnam aan de les op één hand te tellen:

 

”Ik heb de basisschool nooit vaak bezocht, want de rivier was zo aantrekkelijk, haar roep zodanig aanlokkelijk. […] wie gaf een zier om de vieze kaart die ze op school hadden? Ik was niet bezig met de ligging van Constantinopel. Ik ging op onderzoek in de jungle, de rivier.”

 

En in de bibliotheek natuurlijk, waar de boeken nog altijd de littekens dragen van zijn bijkans onverzadigbare leeszucht. Zo vermeldt zijn catalogus bijvoorbeeld dat hij rond deze tijd een biografie van Hitler afwisselde met een bloemlezing over ‘Oosterse mystiek in de context van de industrialisatie’.

Nog voordat hij de grote religieuze werken ter hand nam, verdiepte Raja zich in de grote Russen: Chekhov, Tolstoj, Dostojevski. Vooral die laatste had hem met kracht naar de keel gegrepen. Zozeer zelfs dat hij meerdere uitgaven van De Gebroeders Karamazov in bezit had en koesterde als zeldzame juwelen, waaruit de fijnproever onmiddellijk een gevoel krijgt voor de grondgeest van de man. Niettegenstaande de vroegrijpe leerlust die Rajneesh aan de dag legde, bleek uit niets dat hij van plan was om zich in een bepaalde richting toe te leggen. Daar was de bijeengesprokkelde verzameling dan veel te eclectisch voor. In antwoord op de bezorgde vraag van zijn vader wat hij later wilde gaan studeren, had de jongen geantwoord:

‘Volstrekt niets’.

‘Hoezo niets?’

‘Gewoon. Niets.’

Toen zijn vader hierop ten einde raad zijn laatste haren uit het hoofd trok, adviseerde Rajneesh hem elke verwachting van wereldlijk succes maar bij zijn overige elf kinderen neer te leggen, dank u vriendelijk.

 

* * *

 

Roekeloze wildwateravonturen

Rajneesh onderscheidde zich al snel als ongehoord bijdehandje zonder enige scrupules, goed op weg om zijn ambitie niets te worden te gelde te maken. Zo verklaart een neef met zijn hand op het hart dat Rajneesh aan het hoofd stond van een plaatselijke bende die ongein trappend en kattenkwaad uithalend de stad onveilig maakte. Ook wordt gewag gemaakt van de levensgevaarlijke streken die hij met enige regelmaat uithaalde, zoals zich in de nabijgelegen rivier werpen om zich vervolgens mee te laten voeren door de onderstromen, tot grote schrik van zijn ouders die verdwaasd van angst aan de oever stonden. Maar angst was nu precies wat Rajneesh met open ogen tegemoet zwom, verliefd als hij was op de woeste wendingen van de snelstromende rivier. Hij merkte in dit verband op dat hij zich volledig kon vinden in de door Hermann Hesse afgestoken lofzang op de rivier in zijn roman Siddhartha:

 

”Toen ik op een beschrijving van de rivier terechtkwam, haar stemmingswisselingen, de veranderingen, de gevoelens van de rivier, was ik overweldigd. Ik was meer onder de indruk van zijn beschrijvingen dan wat dan ook. Ik kan me niet heugen hoe lang ik van die rivier gehouden heb – het kwam mij voor alsof ik geboren ben uit haar wateren.”

 

Ook zou hij met enige regelmaat een brug hebben beklommen die zich hoog boven de rivier uitstrekte en de onheilspellende reputatie van doodsbrug had verworven vanwege haar bewezen nut als zelfmoordplatform. Later zou Rajneesh uitgebreid verslag doen van zijn roekeloze wildwateravonturen waarin hij ons laat kennismaken met de onverschrokkenheid zelve, staande op de rand van een richel, armen in de lucht, terwijl hij neerkeek op de machtige rivier die zich honderden meters onder zijn voeten uitstrekte. Een jeugdkameraad van Rajneesh beschrijft die richel als zo gevaarlijk, dat één verkeerde stap zeker de dood tot gevolg zou hebben gehad. ‘Maar wat is gevaar?’, wierp Rajneesh tegen.

 

”Denk je dat je dit weet? Ik bedoel niet “gevaar” in de geleerde zin van het woord. Gevaar is wanneer je dicht bij de dood bent, zeer dicht, zo nabij zelfs dat één verkeerde stap, en het is met je gedaan.”

 

En ergens anders:

 

”Ik ben altijd een voorstander van gevaar – gevaarlijk omdat dit je op de rand van bewustzijn brengt. Dit is precies het moment dat je wilt stoppen, maar juist hier wil ik dat je doorgaat, want gevaar is mooi: je kunt er niet genoeg van hebben.”

 

Rajneesh ging zich te buiten aan de krankzinnigste kapriolen, en aarzelde geen moment zijn vriendjes dezelfde doodsangsten uit te laten staan als die hijzelf bereid was te ondergaan.

Volgens hemzelf lag aan deze waaghalzerij niet eenvoudig jeugdige roekeloosheid ten grondslag. Het waren uitingen van een oprecht verlangen zich zo dicht mogelijk bij de dood op te houden.

 

* * *

 

Verzonnen wapenfeit

Rajneesh:

 

”Op mijn veertiende raakte mijn familie opnieuw verontrust dat ik zou sterven.”

 

Ditmaal wilde hij niet alleen de dood afwachten, maar zijn ogen eens goed de kost geven als de zeis op hem neerdaalde. ”Waarom de dood aan het toeval overlaten”, zei hij. ”Als ik sterven moet, dat is het beter bewust te sterven.”

En met de astrologenvoorspelling in zijn achterzak, wandelde hij op een dag de directeurskamer binnen, spreidde het als een sterrenkaart uit over zijn bureau, en riep: ”Ik ga sterven.”

Vrij nemen van school, om te sterven nog wel! Je kunt Rajneesh van alles ten laste leggen, maar niet een gebrek aan originaliteit – al is het waarschijnlijk een verzonnen wapenfeit. Aan de andere kant mogen we er best van uitgaan dat hij als jongeman gaandeweg een dusdanig verregaande verhouding met de dood was aangegaan dat er al vroeg een romance ontstond met gevaar. En het zijn geen vrijblijvende vrienden, stilte en de dood. In de beleving van een jongen die van kinds af was ondergedompeld in een alomtegenwoordig cultureel doodsbesef geen reden om te veronderstellen dat die beker wel aan hem voorbij zou gaan. En wanneer hij de kans maar kreeg zou hij zich grondig van dat feit vergewissen. Hieruit spreekt niet alleen een morbide fascinatie met de dood (hetgeen het minste is wat men van een aanstormend goeroe mag verwachten), maar ook een hardnekkig voornemen om haar te trotseren. Dat voornemen bracht hem naar een naburige, half in het woud verzakte tempel die ooit ter ere van Shiva was neergezet op een verafgelegen, afgezonderde rotsformatie. Daar zou hij zich voor de aankomende zeven (jawel) dagen en nachten terugtrekken om zich voor te bereiden op de inlossing van het tweede deel van de astrologenbelofte of, zoals hij het zelf uitdrukte ‘de dood op te wachten’. Vanuit verschillende hoeken werd hem tegengeworpen dat het een zinloze exercitie was; als de doodsgod Yamraj op visite besluit te komen, dan doet hij dat ook zonder dat men hem hiertoe uitnodigt etc, maar Raja was vastbesloten. Hij toog naar de tempel en begon te mediteren.

Door messiaswanen geplaagd narcistenmens

Gedurende zijn zevendaagse retraite staarde hij onafgebroken naar de Shiva-linga, mediteerde zich een slag in de rondte, en hield zijn ogen en oren open in afwachting van het onvermijdelijke. De enige keren dat hij het binnenste heiligdom verliet was om een kom rijst in ontvangst te nemen van een meisje uit het dorp. Een enkele keer doorbrak hij de monotone meditaties door het beklimmen van een vijgenboom om van daaruit naar beneden te schouwen om de rivier te zien stromen, of naar boven, om de sterren door de nacht te zien waden. Opnieuw zouden hier alle wenken en vingerwijzingen de revue passeren, bedoeld om zijn toekomstige godwording te bestendigen: de slang, de boom, de rivier, dit alles bezwangerd met extra betekenis door de aanwezigheid van een doodsgod die de astrologenvoorspelling kwam vervullen in de gedaante van een volwassen cobraslang. Aha! Alweer betrapt!, roept de mytholoog verrukt uit. Zou dit niet weer zo’n slimme inpassing kunnen zijn van de door messiaswanen geplaagde narcistenmens, om zichzelf zodoende te wurmen in de genealogie van illustere voorgangers die net als Rajneesh op zeer jonge leeftijd blijk gaven van ongebruikelijkdier-mens-ontmoetingen? Boeddha, Bodhidharma, Krishnamurti voor mijn part. Maar dan rijst vanzelf de vraag wat het er in vredesnaam toe doet. Een mogelijke genealogische gelijkschakeling met verlichte voorgangers, opzettelijk of onopzettelijk, wijst misschien op ‘identificatie’, maar deze interpretatie kan met hetzelfde gemak worden teruggevoerd tot degene die interpreteert; wishful thinking aan de kant van de ongeduldige analyticus die zijn vinger op te tekst legt, zijn bril afneemt en verklaart:

 

”Hier dring opnieuw de Boeddha binnen!”

”Op de derde of vierde dag gleed de slang de tempel binnen. Ik zag de slang, maar er was geen angst. Plotseling voelde ik me heel vreemd. De slang kwam steeds dichterbij en ik voelde mij heel vreemd. Er was geen angst, dus ik dacht: als de dood komt, dan komt hij misschien door die slang, dus waarom bang zijn? Wacht maar af!”

 

Je begrijpt: de slang kwam en ging, en Rajneesh verliet ten slotte de tempel in de vaste overtuiging dat de schaduw definitief was gepasseerd. De laatste belofte was ingelost. Hij had het overleefd.

 

* * *

 

Lees ook

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk I

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk II: Bhagwan en het vuur

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk III: De grinnikende goeroe

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk IV: Portret van de goeroe als jonge man

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk V: De onmogelijkheid Rajneesh

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VI: Rajneesh en de dood

 
Helaas: deze aanbieding is verlopen, maar probeer deze boeken eens