Longread

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VIII: het oordeel van Rajneesh

29-05-2018 13:11

Goeroloog Jurriaan ‘een goeroe is ook maar een mens’ Maessen is niet te stoppen, wat goed uitkomt aangezien hij een boek aan het schrijven is, dat niet geheel toevallig over de goeroeste aller goeroes Bhagwan Shree Rajneesh ‘Raja’ Chandra Mohan Osho gaat. De enige goeroe die simultaan verlichting en niet-verlichting bracht. Hoe dat mogelijk is leest én niet-leest u hieronder in hoofdstuk VIII van het leukste goeroeboek aller tijden Bhagwan in de polder.

 

* * *

 

Na de dood van zijn grootvader zat er voor Rajneesh niets anders op dan zich te vervoegen naar zijn ouderlijk huis. Je kunt je voorstellen dat deze aardverschuiving de jonge Rajneesh nogal uit zijn voegen schudde. Na jarenlang wolkeloos bestaan in een gouden idylle moest de kat weer terug naar het asiel. Een terugtrekkende beweging in elke zin van het woord. Van een totaal onbekommerd bestaan – waarin Raja en Raja alleen het epicentrum vormde – naar een allesverslindend huishouden met bijkomende alledaagse verplichtingen – zoals school, nu een gevaarlijk actueel vooruitzicht (over zijn nieuwe situatie: ‘Dit is geen gezin. Dit is een bazaar.’).

Naakt op de zanderige oevers

De ellende werd gelukkig iets minder ellendig toen bleek dat zijn geliefde Nani zou meeverhuizen naar het stadje, en zelfs een ruime bungalow bij de rivier tot haar beschikking kreeg van Rajneesh’ vermogende vader. Hier bleef zij haar kleinzoon onverminderd vertroetelen, zoals met het steevast bereiden van maaltijden na zonsondergang voor haar lieveling; iets dat in de geloofsreglementen naar verluidt strikt verboden was, en dus zoals elk vanzelfsprekend geacht gebod of verbod met voeten werd getreden door Nani en haar geliefde Raja. Van de zes kamers in de bungalow stond ze er niet minder dan vijf af aan haar geliefde kleinzoon die nu in alle rust zijn vreemde toverbestaan voorbereidde.

Osho-Biograaf Joshi: ‘Eén kamer was gereserveerd als zijn “heilige ruimte”’, voornamelijk bestemd voor zijn occulte en yogi-experimenten. Op de deur had Raja een bord gespijkerd met de tekst: “Zonder toestemming geen toegang”, waarna hij zich dagenlang opsloot om in alle afzondering de edele kunst van het slangenbezweren onder de knie te krijgen: hoe ze te vangen, hoe ze te leren dansen – dat soort dingen. Een detail dat enigszins vreemd in de oren zal klinken van veel van zijn latere sannyasins, maar dat collega-slangenbezweerders ongetwijfeld moeiteloos navoelen. Ook wendde hij soms het excuus van bioscoopbezoek voor opdat men niet zou vermoeden dat hij in werkelijkheid meer buitenwereldlijke doelen aan het nastreven was.

 

‘’De informatie dat ik naar een film was gegaan, een laag doel, weerhield hen ervan om te kijken waar ik bleef. In werkelijkheid verliet ik het huis bij zonsondergang en bereikte de oevers van een kleine rivier in Gadarwara. Talloze avonden heb ik naakt op de zanderige oevers van die kleine rivier doorgebracht, een oud graf gravend. Wie zal zeggen hoe lang ik daar lag.’’

 

 

* * *

 

Eenoog

Aangemoedigd – nu ja – in ieder geval geen strobreed in de weg gelegd door zijn vrijzinnige grootmoeder, was de jonge Rajneesh naar eigen zeggen al vroeg een doorn in het oog van de lokale gezagsdragers en heilige mannen uit de omgeving van het dorp. Vergelijk het met de jongen die van kinds af is grootgebracht door wolven, en nu geacht wordt om de mensen netjes aan te spreken met ‘u’. Daar kwam weinig van terecht. Ik zeg ‘natuurlijk’, want afgezien van de gezegende voorwaarde was hij van nature totaal ongeschikt voor eerzaam anoniem burgerschap. En hij had zijn spullen nog niet uitgepakt of daar dienden de moeilijkheden zich al aan. Het verhaal dat Rajneesh zichzelf later vertelt is dat hij inderdaad op handen werd gedragen, en tegelijk hartgrondig werd verguisd – en daar tussenin wat ontevreden gemorrel afkomstig van bezorgde ouders, geërgerde gezagsdragers, en de lokale middenstand.

Volgens Rajneesh zelf begonnen de problemen gelijk al op de eerste schooldag. Zijn eerste onderwijzer, meester “Kantar” geheten (een vertaling van ‘eenoog’ vanwege zijn… wel, ene oog), zou die brutale vrijdenker in zijn klas wel even laten weten wie baas was. Op een dag was Raja wat uit het raam aan het staren in de klas, hand onder kin, zoals altijd chronisch ongeïnteresseerd in de aangeboden leerstof, toen hij precies om die reden – staren uit het raam – aan zijn oor naar voren werd gesleurd om als voorbeeld te dienen voor de rest van de klas.

Letterveelvraat Rajneesh

Gedragingen die door psychologen ongetwijfeld worden geschematiseerd als kiemend symptoom van de narcistische persoonlijkheids-stoornis, zoals zij voor alles een schema paraat hebben

‘Waarom keek je uit het raam tijdens rekenles?’, schreeuwde eenoog buiten zichzelf van razernij, waarop een ogenschijnlijk onverschillige, of nee – ingehouden geamuseerde Rajneesh antwoordde: ‘Het spijt me zeer, maar ik hoef uw knappe gezicht niet te zien. Ik keek uit het raam om het te ontwijken. Voor zover het rekenen betreft, kunt u me overhoren.’ Na de hierop volgende woede-uitbarsting aan de kant van eenoog, meldde Rajneesh zich alras bij het schoolhoofd, sloeg hard met zijn vuist op tafel en riep: ‘Ik geef niets om onderwijs of wat dan ook, maar ik moet wel om mijn vrijheid geven. Niemand kan mij zonder reden treiteren.’ Hier opnieuw dus het beeld van een jongeman die verondersteld vanzelfsprekende normen met een totale meedogenloosheid tegemoet trad, zo meedogenloos zelfs dat hij de mensen soms tot de rand van waanzin dreef. Zoals viel te verwachten werd deze eerlijkheid niet in dank afgenomen in het vaderlandse steppeland waar compassie, geweldloosheid en matigheid sinds jaar en dag doorgaan voor de hoogste deugden. In dat opzicht kon de exponent van deze jaïnistische deugden, Mahatma Gandhi, niet verder afstaan van de latere Bhagwan die juist overdaad, meedogenloosheid en het zwaard tot zijn beste eigenschappen rekende. Het is maar te hopen, bedacht ik me zojuist, dat een man met zulke talenten nooit de politiek in gaat, waarbij meteen moet worden aangetekend dat hij het geen vijf minuten zou uithouden in de zee van goede bedoelingen waar uitgerekend iemand als Gandhi zich zo comfortabel in voortbewoog. Gandhi, op dat moment druk in de weer om zoveel mogelijk kinderen de klas in te jagen, zou in het geval van kleine Rajneesh in elk geval een bijzonder onwelkome weldoener zijn geweest.

Anderen vonden de getoonde recalcitrantie natuurlijk juist prachtig en lieten zich hals over kop meeslepen door de enorme overtuigingskracht en durf waarvan de jonge Bhagwan toen al blijk gaf. Een van die bewonderaars ontmoette Raja in het schoolhoofd zelf: dezelfde man op wiens bureau Rajneesh zijn kindervuist eerder liet neerdalen om zijn aanspraak op vrijheid hard in de wereld neer te zetten, en vermoedelijk om die reden een grote genegenheid opvatte voor de leergierige rebel die hij nu en dan uit wandelen nam op uitgebreide tochten in het door talloze moessons gegeselde takken- en bladerland dat centraal India is. Tijdens die wandelingen werd hem ongetwijfeld de geschiedenis van de grote revoluties uiteengezet, in een poging aan de kant van het schoolhoofd de getalenteerde jongen te enthousiasmeren voor de idee van de revolutie die omstreeks deze tijd ook in het doorgaans zo gedweeë India ingang begon te vinden. Tot grote vreugde van de letterveelvraat Rajneesh liet de oude man hem snoepen uit zijn privébibliotheek, waar de jonge Rajneesh met Marcuse, met Marx, met Engels, in aanraking kwam. En met Nietzsche, van wie

 

* * *

 

Een onuitstaanbaar geval

Hoewel de vriendschap met het schoolhoofd ruim twintig jaar zou standhouden, zou zijn liefde voor boeken een langer leven beschoren zijn. De politieke belangstelling moest wijken voor zaken van een geheel andere orde, en al snel verklaarde Rajneesh zich aan gene zijde van alles dat riekte naar communistisch geïnspireerde ideologie – überhaupt ideologie wat dat aangaat. Dat hij later zou kiezen voor de filosofie was natuurlijk onvermijdelijk, hoewel deze keuze deels dekmantel was, omdat dit hem het nodige gezag verleende om zich tussen de denkers van zijn tijd te mengen. Datzelfde principe zou later gelden voor zijn ogenschijnlijke religieuze betrokkenheid, later doorgetrokken tot ironisch toneelspel, toen Rajneesh met groot vertoon zijn gewaad afwierp en de hamer tevoorschijn haalde. Maar ondertussen wist niemand wat men in hemelsnaam aan moest met deze jongen die zich niets liet aanleunen uit de schatkist van algemeen aanvaarde verworvenheden. De vreemde knaap ontpopte zich in elk geval als een onuitstaanbaar geval dat niet aarzelde om het tapijt onder elke conventie vandaan te trekken om vervolgens schaterlachend toe te kijken hoe het glas in duigen viel. Gedragingen die door psychologen ongetwijfeld worden geschematiseerd als kiemend symptoom van de narcistische persoonlijkheidsstoornis, zoals zij voor alles een schema paraat hebben. Voor als u het nog niet wist, wie zei het ook alweer? In de psychologie bestaan geen dak- en thuislozen.

Waar of niet, we weten dat hij tot het einde steevast is begroet met weerstand of onderwerping, in uitdijende schalen van grootte, tot afgrijzen van dorpshoofden, schoolhoofden-, hoofden in het algemeen. Een grondige afkeer van dogmatische vooringenomenheid ademt uit elke porie van zijn persoon, of we nu praten over de jonge Rajneesh met afgedragen schoenzolen of de latere, diamant dragende Osho met volledig op maat gemaakte sandalen.

Thermonucleaire Holocaust

Ook later waren zijn handelingen inzake politieke vraagstukken op z’n best matig interessant. Dit opvallende tekort is misschien het gevolg van een overschot van inzichten in vraagstukken van individuele aard. Zijn onmiskenbare en door iedereen aanvaardde specialiteit, het bezingen van het strikt individuele gaat merkwaardig hand in hand met een bijna kinderlijke naïviteit als het aankomt op kwesties van wereldformaat, zoals overbevolking, oorlog, en elk ander politiek vraagstuk dat ter beoordeling aan hem werd voorgelegd. Ze doen ofwel hopeloos onpraktisch aan (pleidooi voor een wereldregering), ofwel verbijsterend naïef (overbevolking als enige bedreiging voor de planeet). Die handvol momenten wanneer hij door slimme vragenstellers werd verleid tot een boude uitspraak over wereldpolitieke kwesties zien we de meester vaak ondermaats presteren: AIDS was het grootste gevaar dat de mensheid bedreigde, de wereld zou bovendien op het punt staan ten onder te gaan aan een thermonucleaire Holocaust, en meer van zulke lukrake voorspellingen van de koude grond, die natuurlijk stuk voor stuk niet uitgekomen zijn, maar waar wel een gehele generatie sannyasinkinderen mee is gek gemaakt.

Zeer raak en doeltreffend waren dan wel weer de venijnig-komische steken die hij toebrengt aan concurrerende wereldbeschouwingen (niet werkelijk concurrerend, dit veronderstelt gelijkwaardigheid: zo direct zal ik ingaan op zijn volstrekte anders-zijn ten opzichte van lieden als Krishnamurti, Satya Sai Baba, Maharishi Mahesh Yogi, en andere geurenmengers van het bovenzinnelijke); als hartstochtelijk pleitbezorger van het individu is Rajneesh bij uitstek ongeschikt om onverschillig welk politiek gegeven dan ook ter hand te nemen. Pas met het chirurgenmes van de filosofie in de hand begon de zwarte steen te glanzen.

Spiritueel speelgoed

Rajneesh schiep er een boosaardig plezier in zijn concurrenten nu en dan lelijke steekwonden toe te brengen, niet in de laatste plaats de vertederend glimlachende Maharishi Mahesh Yogi, over wiens huismerk-meditatie Rajneesh alleen kwijt wilde dat het ‘transcendent noch meditatie’ is – daarbij de Maharishi nawerpend ‘spiritueel speelgoed’ uit te delen aan materieel oververzadigde, spiritueel uitgehongerde zieltjes die in het kielzog van de meest succesvolle popgroep ter wereld naar hem waren toegestroomd: de vloed geïnteresseerden die meditatie wel spannend vindt, maar als het er op aankomt niet bereid is de good times levensstijl ervoor in te ruilen. In te ruilen waarvoor immers? De totale ontreddering die Rajneesh hen in het vooruitzicht stelt?

‘Je kunt het niet leren’, benadrukte hij herhaaldelijk. ‘Meditatie is groei. Een groei van je totale leven, vanuit je totale leven. Meditatie kan niet worden toegevoegd aan jou zoals je bent. Het kan alleen komen door een primaire transformatie, een mutatie.’

 

* * *

 

Met Jan en alleman het bed induiken

Niemand leviteerde daadwerkelijk, dus begonnen mensen te “hoppen”

Er circuleert een uitgebreide beschrijving op het internet waarin een ooggetuige verslag doet van een ongemakkelijke ontmoeting tussen beide goeroes ergens aan het einde van de jaren zestig. Maharishi, die op het punt stond furore te maken met zijn “transcendente meditatie” (TM), en Rajneesh, die juist zijn eerste Rolls-Royce had aangeschaft. Hoewel niet de moeite van het integraal reciteren waard, is het een aardige illustratie van het verschil tussen beide heren:

 

‘’Maharishi Mahesh Yogi ziet er buitengemeen verstoord uit. Hij laat zijn gesprekspartner niet uitspreken, wuift zijn woorden weg met de mededeling dat hij hetzelfde bedoelt als hij, “al formuleert hij het anders.” Rajneesh daarentegen oogt ontspannen, een nauwelijks zichtbare maar onafgebroken glimlach op het gezicht, en geenszins bereid om het op een ideologisch akkoordje te gooien.’’

 

Als Rajneesh het woord krijgt hekelt hij de vrijblijvende aanpak van de Maharishi door het als halfslachtig en daarom niet ongevaarlijk weg te zetten. Rajneesh:

 

‘’Maharishi Mahesh Yogi blijft zeggen: “het zal je meer efficiënt maken in je werk, het zal je meer succes brengen. Het is een kalmerend middel! Een auditieve kalmering. Het zal je stress verminderen zodat je morgen, op de marktplaats, meer efficiënt zal zijn, beter in staat om te concurreren” – maar wezenlijk verandert het je niet. Er is geen sprake van transformatie.’’

 

Hier tegenover contrasteert Rajneesh zijn eigen methode als een transformerende, radicaal levensveranderende aangelegenheid – nadrukkelijk geen onschuldig en behulpzaam speeldingetje als aanbod op de lafhartige vraag naar ‘verlossing’. Het was Rajneesh er in de eerste en laatste plaats om te doen de vraag zelf teniet te doen, desnoods als men daartoe doodsangsten moest uitstaan, en jawel: ook met Jan en alleman het bed induiken hoorde erbij, want dat is evengoed natuur die door geen enkele vroomheidswaan mocht worden gehinderd. Voor de weg die Rajneesh zijn volgelingen wees waren mensen nodig die ‘waarachtig gedurfd’ waren, ‘bereid om alles in de waagschaal te stellen.’ Gevraagd naar het verschil tussen zijn meditatiemethodiek en die van zijn concurrent, draaide Rajneesh zijn hand er opnieuw niet voor om enkele ontspannen tikken uit te delen aan het adres van de Maharishi en zijn introductie van het “spiritueel leviteren”: ‘Je kunt overal idioten vinden…’, snierde Rajneesh.

 

‘’En mensen betalen vierhonderd dollar om spiritueel leviteren te leren. In de eerste plaats: zelfs al leviteer je, welk doel is daar dan mee gediend? In de tweede plaats: niemand leviteerde daadwerkelijk, dus begonnen mensen te “hoppen”’

 

Slangenolie

Die andere Indiase wonderman, de as-producerende Satya Sai Baba, steekt ook niet al te best af in het oordeel van Rajneesh, die hem zonder blikken of blozen wegzet als middelmatig goochelaar die zich heeft bekwaamd in het tevoorschijn toveren van heilig as en Zwitserse horloges, allemaal ten bate van zijn om wonderen verlegen adeptenschare. ‘Ze wenden zich tot Satya Sai Baba’, grapte Rajneesh. ‘ – hij handelt in dingen waarnaar men dorst. En ze zijn oprecht verrast wanneer Zwitserse horloges uit het niets tevoorschijn worden getoverd’, om er aan toe te voegen: ‘Dat is hun werkelijke wens. Ze willen Zwitserse horloges.’

Zijn verwijt aan concurrenten is in essentie hetzelfde dat hij de geïnstitutionaliseerde religies maakt, namelijk gelukspilletjes uit te delen, hetzij in de vorm van horloges hetzij in de vorm van ‘bezoekingen’- zaken die uiteindelijk een tweederangs soort verlossing in de markt zetten die net als elk bedwelmend toediensel naar verloop van tijd onvermijdelijk aan werkzaamheid inboet, en dus altijd vraagt om een nieuwe, nog bedwelmender injectie. Rajneesh: ‘Bedel niet om waarheid, want anders zou een of andere zakenman je lokken met lucratieve aanbiedingen. Daar begint elke spirituele uitbuiting.’

Hier snijdt hij de pas van critici af door een heldere demarcatielijn aan te brengen die hem terzijde van zijn concurrenten deed staan. ‘Jullie volgen goochelaars, niet meesters’, herhaalde hij, om zich vervolgens verschrikkelijk vrolijk te maken over Baba’s overweldigende afro. De voor de hand liggende repliek van diezelfde critici was natuurlijk dat de beschuldiging van verlakkerij met hetzelfde gemak aan Rajneesh ten laste kan worden gelegd, die dan weliswaar geen Zwitserse horloges produceerde, maar toch met minstens evenveel, zo niet meer, verve zijn spirituele snoepgoed aan de man bracht. Hiertegen bracht Rajneesh in verweer dat als hijzelf slangenolie verkocht het een manier was om de mens uit zijn historische schulp te trekken; als een van zijn concurrenten het deed was het voor ordinair persoonlijk gewin.

 

* * *

 

 

Natuurlijk moesten ook de evangelische moneymakers het ontgelden. Criminelen waren het! Zonder uitzondering! Over de dominee Moon van de naar hem vernoemde moonbeweging maakte Rajneesh alleen deze woorden vuil: ‘Hij is eenvoudig een dominee, en het enige wat hij biedt is gebed, geen meditatie.’ Ten aanzien van het boeddhisme was Rajneesh betrekkelijk mild gestemd, zoals het boeddhisme zich over het algemeen onthield van oordelen over hém. Sterker: de dertiende Dalai Lama, onverminderd grinnikend vanuit zijn Indiase ballingsoord, had Rajneesh eens omschreven als ‘een verlicht meester die met inzet van alle denkbare mogelijkheden de mensen helpt deze moeilijke fase in het menselijk bewustzijn te overwinnen’.

Elke puur op gewin beluste charlatan zou een dergelijke blijk van waardering opzichtig met diamanten boven zijn bed hebben opgehangen. Niet Rajneesh, die het ook nu niet kon laten de uitgestoken hand van zich af te slaan: gevraagd naar zijn mening over de spirituele leider der Tibetanen, zou Rajneesh over hem hebben verklaard dat hij nauwelijks verlicht kan worden genoemd, want ‘hij heeft nog altijd het grote verlangen het politieke hoofd van Tibet te zijn.’ Maar afgezien van het sarcasme klonk toch nog iets van affectie door voor de oude man in ballingschap: ‘Ik heb met hem te doen –een aardige man – maar elk verlangen vormt een enorm obstakel.’

Een neo-spiritueel allegaartje

Hoewel deze overlevering waarschijnlijk grotendeels uit pijnlijke overdrijvingen bestaat, mogen we niettemin best aannemen dat de Dalai Lama en zijn onderkoningen in ballingschap meer zagen in de vreemde Rajneesh dan in de ontelbare verblinde fanaten van wereldvrede die in de loop der jaren aan de opperlama zijn vastgekoekt – en hem overigens als een baksteen weer lieten vallen zodra de glans van Tibet als manier om het geweten af te kopen uit de mode raakte.

De hele kwestie van verlichting was sowieso onderwerp van discussie. 
Volgens de ene criticus diende Rajneesh als slechts gedeeltelijk verlicht te worden beschouwd, bijna een Boeddha maar net niet helemaal; anderen hielden het erop dat het Rajneesh alleen om de poen was te doen en de rest puur show, listig opgesierd met een neo-spiritueel allegaartje van los-vaste geloofsopvattingen die de goeroe had bijeengesprokkeld uit de marktplaats van vrij verkrijgbare ideeën. Misschien was hij een van die halfverlichte mafkezen die, hoewel niet geheel gespeend van inzichten, toch uiteindelijk slechts gedeeltelijk ‘in de stroom getreden’ was, en dus niet geheel gevrijwaard van menselijke, al te menselijke oprispingen, weliswaar herhaaldelijk goddelijke inzichten ervarend, maar door hun slechts gedeeltelijke ontwaken altijd weer terugvallen in hun egoïstische aard, ‘de zoveelste vallende ster aan het spirituele firmament’, zij het een ster die zijn evidente gebreken camoufleerde met hoogstaand intellectueel vernuft.

Godengevecht

Het merkwaardige is dat Rajneesh zich volledig leek te kunnen vinden in deze duiding, op sommige momenten deze gretig onderschrijft, en zelfs zo ver ging verlichting als zodanig te duiden als manco naar werkelijk inzicht. Daarbij haalde hij zijn neus op voor het hele verlichtingsprincipe, dat wat hem betreft te veel en te lang beschouwd werd als iets nastrevenswaardigs. Rajneesh: ‘Verlichting en niet-verlichting zijn twee aspecten van het Al. Maar het Al wordt gekend alleen door hij die kan zeggen: “ik ben niet langer verlicht.”’ Zoals zo vaak sloeg hij zijn vijanden hun wapens uit handen door ze, je raadt het al, hartgrondig gelijk te geven. Eenzelfde draai gaf hij aan het verwijt een goeroe voor de aartsluien te zijn: ‘Jazeker! Helemaal juist! Ik ben de luie mensen-gids naar verlichting, en niet-verlichting ook!, hetgeen een voorbijgaan aan verlichting inhoudt.’

In een duistere opname uit 1984 genaamd Notes of a madman, naar verluidt gedicteerd onder invloed van een royale dosis lachgas en valium, richtte Rajneesh zich tot het waterijsje van de Indiase mystieke beweging in de 20e eeuw, Jiddu Krishnamurti, waarover Rajneesh zegt: ‘Er is slechts één man buiten deze Noach’s Ark, maar hij is te verlicht. Ook hij moet tot onverlicht zijn geraken – alleen dan zal hij heel zijn.’

Afijn, je weet dat er een godengevecht plaatsvindt wanneer de ene mystieke mafklapper de andere zijn goddelijkheid verwijt.

 

* * *

 

Lees ook

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk I

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk II: Bhagwan en het vuur

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk III: De grinnikende goeroe

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk IV: Portret van de goeroe als jonge man

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk V: De onmogelijkheid Rajneesh

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VI: Rajneesh en de dood

Bhagwan in de polder – Hoofdstuk VII: Verwarring, gevaar!

 
Helaas: deze aanbieding is verlopen, maar probeer deze boeken eens