Dit artikel verscheen eerder in De Kanttekening.
We staan niet genoeg stil bij het lijden van een kleine groep bijzondere mensen – mensen die dag in dag uit zware inspanningen leveren, maar toch niet altijd gewaardeerd worden. Ik heb het over de ideologen van het nieuwe identity politics-links oftewel identitair links. Denk aan mensen als Willem Schinkel, Anousha Nzume, Gloria Wekker, Sybren Kooistra, Sunny Bergman, Meredith Greer, Anja Meulenbelt en Sinan Cankaya. Deze mensen profileren zich in het publieke debat door aandacht te vragen voor achtergestelde groepen en diversiteit. Als beloning voor hun altruïstische engagement, verdienen zíj zélf eens wat van onze aandacht. Ze spreken altijd over kwetsbare groepen die het moeilijk hebben, maar welke specifieke moeilijkheden weten zij zelf dagelijks te trotseren? Hoe kijken ze naar de wereld? En tegen welke problemen lopen ze aan in hun ideologische werkzaamheden?
Links-identitairen geloven dat alles in de maatschappij draait om machtsverhoudingen tussen identiteitsgroepen en dat de idee van het unieke individu, de rede en meritocratie vooral dienen om maatschappelijk onrecht te verhullen. Achter die façade woedt namelijk een eeuwige klassenstrijd, één tussen onderdrukkende, geprivilegieerde identiteiten enerzijds en onderdrukte, achtergestelde identiteiten anderzijds. De maatschappij bestaat uit tweedelingen: ‘wit’, man, hetero en de meerheid staan tegenover, respectievelijk, ‘zwart’, vrouw, lhbt en minderheden. En welke kant kiezen de links-identitairen in deze strijd? De kant van alle onderdrukten tegen iedere vorm van onderdrukking natuurlijk. Als iedereen dat nou zou doen.
Het is in grote lijnen duidelijk wat ons te doen staat: We moeten iedereen eerst op basis van geslacht, huidskleur en achtergrond in historische dader- en slachtoffergroepen indelen en vervolgens in alle organisaties vrouwen, niet-blanken en alle andere historisch ‘onderdrukten’ tellen. Dat klinkt misschien een beetje Hutu-Tutsi-achtig, maar de links-identitairen gaan genuanceerd te werk, zoals Meredith Greer in haar HP/DeTijd-column uitlegt: ‘Waar het interessant wordt, is dat identiteitspolitiek aandacht heeft voor meerdere tegenstellingen tegelijkertijd. Intersectionaliteit noemen de kenners dat, of ‘kruispuntdenken’.
Het interessante inzicht van die kenners is dat er in de maatschappij als geheel niet simpelweg twee kampen tegenover elkaar staan. Nee, het is net ingewikkelder, want een individu staat op het kruispunt van verschillende identiteitsgroepen, zodat wie bij de ‘onderdrukten’ hoort in de ene identiteitscategorie, bij de ‘onderdrukkingsstructuur’ kan horen in een andere categorie. Stel, je bent een donkergekleurde, heteroseksuele man. In dat geval word je als ‘zwarte’ onderdrukt door het systeem van ‘witheid’, maar ben je als hetero en als man juist weer (onbewust) onderdeel van de onderdrukking van niet-hetero’s en vrouwen.
Nu zou er binnen iedere categorie van ongelijkheid trouwens wel een simpele onderdrukkers-onderdrukten tweedeling bestaan. De links-identitairen vinden het zelfs zo belangrijk om zwarte-witte tegenstellingen te accentueren, dat ze letterlijk eisen dat we blanken ‘witten’ noemen, aangezien ‘wit’ een symmetrischer-klinkend paartje vormt met ‘zwart’. Jammer dat het binaire, Hutu-Tutsi elementje er zo toch weer insluipt, maar verder vliegt de nuance je om de oren.
Met zo’n fijnbesnaard denkkader gaat het vooral nog om de praktische omzetting. Hier zoeken de links-identitairen het heil in een verbond van moraliserende activisten en een interveniërende staat. De staat formuleert diversiteitsdoelstellingen en grijpt in met quota waar nodig om de evenredige vertegenwoordiging maatschappijbreed te waarborgen, terwijl activisten de mensen het juiste bewustzijn meegeven door ze ofwel een schuldgevoel dan wel een slachtoffercomplex aan te praten. Op naar Gelijkheid met een hoofdletter ‘G’!
Toch blijft politiek avant-gardisme zwaar werk. ‘Avant-garde’ betekent ‘voorhoede’. Avant-gardisten gaan de massa voor als wegbereiders van de toekomst. Het probleem is dat de massa (en de rest van links) maar niet in beweging komt en nog steeds in een staat van ontkenning verkeert, terwijl de avant-gardisten van identitair links, zucht, allang weten hoe het zit en in welke richting de geschiedenis zich behoort te ontwikkelen.
Dat de achterlopers hun boodschap nog niet geheel accepteren, ligt aan de invloed van populisten, ons cultureel archief, racisme en seksisme en, meer in het algemeen, aan machtsverhoudingen. Aan de inhoudelijk kwaliteit van de boodschap zelf kan het immers niet liggen, toch?
Nou zijn er nog wel wat zwakke puntjes. Zo heeft het simplistische tweedelingsdenken, waarin iedere groepsidentiteit ofwel onderdrukt dan wel onderdrukt wordt, geen vat op de complexe (non-binaire) realiteit van maatschappelijke ongelijkheid en etnische en culturele diversiteit. Je hebt een lappendeken van etniciteiten en achtergronden, niet dé ‘witten’ en dé ‘zwarten’. Die concepten vallen uiteen zodra je ze ondervraagt. Waar houdt de blankheid op? Turkse immigranten zijn nog blank, toch? En Marokkanen? Zijn die al ‘zwart’? Geldt Geert Wilders als ‘wit’ ondanks het van zijn Javaanse grootmoeder geërfde pigment?
Laten we ter illustratie een links-identitair argument ontmantelen. Greer stelt in haar stuk dat de statistieken bewijzen dat ‘zwarte’ journalisten keihard worden buitengesloten onder het mom van objectieve kwaliteitseisen: ‘Maar als blijkt dat 94,6 procent van de journalisten op grote redacties wit zijn, en je zegt vervolgens dat mensen niet moeten kijken naar kleur maar naar kwaliteit, dan zeg je eigenlijk dat zwarte mensen niet genoeg kwaliteit bezitten.’ Poe, dat zou gemeen zijn! Maar wacht, waar baseert ze zich eigenlijk op? Nog los van haar gewaagde aanname dat iedere culturele of etnische groep gemiddeld precies dezelfde interesse heeft in zware, onderbetaalde banen in de journalistiek, is het onduidelijk welke definities van ‘wit’ en ‘zwart’ ze hanteert en waar het genoemde percentage naar verwijst.
Haar stuk zelf biedt geen uitkomst, maar een linkje wijst naar het NRC-artikel Kranten- en tv-redacties iets minder wit. Dat artikel blijkt huidskleur echter onbesproken te laten, ondanks de misleidende titel. Het gaat in plaats daarvan om journalisten met een ‘niet-westerse migratieachtergrond’, die geïdentificeerd worden aan de hand van de CBS-definitie: ‘mensen met minstens één ouder die in Azië, Afrika of Latijns Amerika is geboren, inclusief Turkije, maar uitgezonderd Indonesië en Japan.’ Aha, die 94,6 versus 5,4 procent ging dus over autochtonen en westerse migranten versus mensen met een ‘niet-westerse migratieachtergrond’.
Dat NRC-titelbouwers en Greer daar een wit-versus-zwart verhaal van maken, heeft vreemde implicaties. Japan en Indonesië gelden dan als ‘wit’, maar Turkije als ‘zwart’. Het wordt nog gekker, want wie let op de precieze definitie, merkt dat Surinaamse Nederlanders ook onder westers – en dus onder ‘wit’, in Greers omduiding – moeten vallen. Het Zuid-Amerikaanse Suriname ligt immers niet in ‘Latijns Amerika’, omdat ze er een Germaanse taal (Nederlands) en geen Latijnse taal (Spaans of Portugees) spreken. Kortom, als je dit doortrekt, zijn Turken en Argentijnen ‘zwart’, maar Japanners, Indonesiërs en Surinamers ‘wit’. Tja, zo zal het niet bedoeld zijn, maar dat zijn het soort absurditeiten waarin je automatisch belandt, als je onze complexe maatschappij in zwart-witte tweedelingen probeert te vatten.
Maar goed, die inhoudelijke zwaktes kunnen hoe dan ook niet zijn waarom veel Nederlanders de links-identitaire boodschap nog steeds niet hebben aanvaard. Weerstand moet je volgens de links-identitaire leer namelijk nooit argumentatief-inhoudelijk duiden, maar altijd in termen van machtsverhoudingen. Achter de tegenwerpingen van de critici gaan kwade machtsstructuren schuil. Moraliseer en pathologiseer de criticus daarom met verwijzing naar zijn of haar ‘geprivilegieerde’ huidskleur, geslacht of achtergrond. Het heeft geen zin om tegenargumenten inhoudelijk te wegen.
Vervelend is dat de kritiek op de links-identitaire boodschap niet alleen van rechts komt, maar ook van een deel van links. Zo plaatsten een viertal sociaaldemocratische critici een anti-identitair manifest onder de titel Vrij Links moet trouw zijn aan zijn vrijzinnige, seculiere wortels in de Volkskrant. Ze beweren dat het groepsdenken van identitair links ‘regressief’ in plaats van progressief is en pleiten voor individualisme en een nadruk op individuele emancipatie:
‘Een deel van het huidige ‘links’ vaart mee op de populariteit van het denken in identiteiten. In deze uit Amerika overgewaaide trend worden mensen ingedeeld in verschillende groepen, gedefinieerd door religie, achtergrond, geslacht, geaardheid of ras. Vrij Links gaat ervan uit dat in een wereld met zeven miljard mensen zeven miljard verschillende identiteiten bestaan en verwerpt het groepsdenken van links en rechts.’
Het choquerende is dat zelfs Lodewijk Asscher, partijleider van de PvdA, dit reactionaire initiatief omarmt, wellicht omdat hij ook nog een keer een verkiezing wil winnen en concepten als ‘wittenprivilege’ het op een of ander manier niet goed doen bij het Nederlandse electoraat. Hè, linkse politici zouden toch eigenlijk over zo’n minpuntje heen moeten kunnen stappen. Teleurstellend.
Hoe revolutionairder je bent ingesteld als links-identitair ideoloog, hoe teleurgestelder je bent over de sabotageacties van linkse reactionairen. Zo heeft Erasmus-hoogleraar sociologie Willem Schinkel, die al jaren een soort neo-communistische revolutie met identitaire inslag propageert, het he-le-maal gehad met reactionair realisme. Hij stelt in zijn boek De nieuwe democratie (2012) dat we een ‘nieuwe politisering links van links’ moeten najagen. Het heil schuilt in ‘Grote Verhalen’, ‘veel maatregelen’ en ‘een utopische verbeelding’ (De Correspondent, 20 september 2014).
Zijn definitie van het laatste:
“Noem utopie die verbeelding die onderkent waar de wereld kapot is, dat exploitatie overal is en rechtvaardigheid schijnheilig tot recht gereduceerd wordt. Dat, bijvoorbeeld, een gang naar de supermarkt betekent dat je bloed je handen hebt.”
Supermarkten en kapitalisme zijn fout en moeten bestreden worden, in combinatie met een strijd tegen de culturele hegemonie van blanke mannen. Onlangs in Buitenhof (3 juni) vulde hij aan dat “het liberale idee van het individu” vervangen moet worden met “nieuwe vormen van collectief leven, zoals het communisme”, omdat blanke mannen de aarde anders kapot zullen maken.
Hij staat, kortom, klaar om de rode vlag te hijsen op het Binnenhof, maar, God o God, wat zit de rest van links irritant slap te doen. Neem de Rotterdamse GroenLinks-afdeling, die in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen de linkse alliantie met Nida verbrak vanwege een mediarel rond een oude anti-Israël-tweet. Daar sneuvelde een, vanuit links-identitair perspectief bezien, perfecte samenwerking van onderdrukte identiteiten en progressieven. In een kribbig opiniestuk in de NRC beschuldigde Schinkel GroenLinks en Jesse Klaver van ‘racisme’. Dat zal ze leren!
En dan heb je ook nog die überburgerlijke Femke Halsema. Toen Schinkel op 3 december 2017 in een eerdere Buitenhof-aflevering uitpakte met een moralistisch betoog over de historische schuld van blanke Nederlanders, werd hij door de oud-politica weersproken. Ze stelde dat de huidige generaties geen dragers zijn van een vererfde collectieve schuld uit ver voorbije eeuwen én dat de poging om iedereen in te delen in historische dader- en slachtoffergroepen, mensen alleen maar uit elkaar speelt. Gelukkig is Schinkel ervaren genoeg in de ideologische scherpslijperij om in zo’n situatie zijn standpunt simpelweg te herhalen zonder zich af te laten leiden door haar argumenten.
Tenslotte schrijft Schinkel dat hij zich ‘vervreemd’ voelt van de Erasmus Universiteit en van universiteiten in het algemeen. In zijn essay De bleke Universiteit in het blad van de Erasmus Universiteit gaat hij nader in op zijn eenzame rol als academisch avant-gardist. In tegenstelling tot de meeste van zijn collega’s, ziet hij wel het grote plaatje. Om te benadrukken hoe ver zijn perspectief van dat van het gebruikelijke perspectief afstaat, vergelijkt hij zichzelf met ‘een buitenaards wezen van een exoplaneet [die] naar de Erasmus Universiteit zou komen’. En wat is het dat hij en die denkbeeldige alien meteen zien als ze naar de universiteit kijken, maar wat meestal niet wordt herkent door anderen? Welnu, dat de universiteit is ‘overgenomen door een plaag van witte mannen’.
Tja, toch een beetje overdreven. Dat witheidsprobleem doet zich eigenlijk alleen voor tijdens de wintermaanden. In de zomer lopen er nog best wat mensen van kleur rond op Nederlandse universiteiten.
Maar goed, Schinkel heeft een punt wat betreft de man-vrouw verdeling onder de hoogleraren. Hij is boos en stelt dat het feit dat het nagestreefde percentage vrouwelijke hoogleraren niet gehaald is, alleen kan betekenen dat er niet meritocratisch geselecteerd is. Schinkel rekent het voor ons uit: ‘Vergeet niet dat we, op zijn laatst wanneer we op de helft van de posities mannen benoemd hebben, uit de lagere regionen van intellect en creativiteit rekruteren als we nog meer mannen benoemen.’
Hij baseert zich op de aanname dat er in ieder vakgebied en in de wetenschap als geheel, van nature een precies evenredige, fifty–fifty verdeling in talent en interesse bestaat tussen mannen en vrouwen. Dus hoewel er binnen de groep mannen en binnen de groep vrouwen een brede variatie is in talent en interesse, zouden er volgens Schinkel tussen mannen en vrouwen als geheel genomen geen gemiddelde verschillen bestaan. Ik zie geen reden om aan het waarheidsgehalte van zijn aanname te twijfelen, temeer omdat ze precies goed aansluit bij ons politieke gelijkheidsideaal. Ze impliceert bovendien dat we iedere onevenredig lage uitkomst in de vertegenwoordiging van vrouwen, of van welke historisch ‘onderdrukte’ groep dan ook, voor de volle honderd procent kunnen toeschrijven aan benadeling op basis van vooroordelen. Wat heerlijk dat het soms allemaal zo simpel blijkt te zijn!
Helaas is er altijd wel iemand die zo in zijn onderdrukkersrol zit, dat hij er een ingewikkelder verhaal van tracht te maken. In dit verhaal is de schurk Steef van de Velde, decaan van de afdeling bedrijfskunde. De decaan beweert dat er zich op het hoogste niveau gewoon te weinig vrouwelijke topkandidaten hadden aangediend. Schinkel noemt dat ‘bullshit’ en ‘patriarchale reflex’. Nu lijkt het wat ongepast om je als wetenschapper in het universiteitsblad in zulke bewoordingen uit te laten over een collega, maar we moeten niet vergeten dat Schinkel voor de goede zaak strijdt. En de kwade machtsstructuren en reactionaire denkwijzen zijn, zo blijkt wel, nog steeds oppermachtig.
Sterker nog, de weerstand tegen identitair links is dermate koppig, dat we het revolutionaire feestje wellicht toch af moeten lassen. Nederland is niet de Verenigde Staten. De identitaire wending van de laatste jaren, die in de VS een ware klimaatverschuiving teweeg heeft gebracht in de media en in het onderwijs, heeft in Nederland nog niet zo gek veel in beweging gezet en zal misschien weer snel overwaaien. In dat geval vormen de Nederlandse links-identitaire ideologen strikt genomen geen avant-garde. De idee van een avant-garde veronderstelt leiderschap en gevolg. Als de rest van links denkt ‘ja doei, die identitaire lui zijn een moeras ingelopen’ – tja, wat dan? Dan liggen die identitaire pipo’s daar een beetje in de blubber weg te zinken en beweegt de maatschappij zich een andere richting op.
De cruciale vraag is of de links-identitaire oriëntatieverschuiving van kansengelijkheid voor individuen naar kansen- en uitkomsten-gelijkheid voor identiteitsgroepen, op den duur een houdbaar normatief model zou kunnen opleveren voor een individualistisch-ingesteld land als Nederland. Wellicht is zo’n project gedoemd om te falen en slechts een nawee van het utopisch socialisme dat vorige eeuw terecht in diskrediet raakte.
Wie durft professor Schinkel het slechte nieuws te brengen als de oefening ten einde loopt? De arme man wilt een héle grote Bijdrage leveren en niet alleen wat doceren en onderzoeken. Zijn studenten een stukje vorming meegeven? Dat is leuk, maar het moet van Schinkel een tikje groter. Hij verlangt naar intellectueel leiderschap in een revolutie, maar het is nog niet duidelijk of dat deze ‘witte man’, zoals hij zichzelf noemt, ooit gegund zal zijn.
Maar ja, het project zit gewoon niet zo goed in elkaar. Daarbij heb ik het grootste zwaktebod van identitair links nog niet eens genoemd: dat is, o ironie, zijn moeizame omgang met diversiteit. Laten we nog eens naar het links-identitaire ideaal kijken: een maatschappij waarin we individuen systematisch in collectieve identiteitshokjes stoppen, mensen de hele dag lang hun ‘privileges’ lopen ‘te checken’ en de staat met quota en interventies sturing geeft aan culturele gelijktrekking. Dat lijkt op het eerste gezicht erg fris en divers, maar zou die gestuurde ‘diversiteit’ niet toch een beetje, tja, gelijkgeschakeld aanvoelen?
Identitair links houdt eigenlijk niet van diversiteit. Nee, het houdt van gelijkgetrokken uniformiteit – uniformiteit van uitkomst. Natuurlijk nemen de links-identitairen het woord ‘diversiteit’ vaak in de mond, maar dat is vooral om hun moeizame omgang met het fenomeen te verhullen. Als je goed oplet, merk je dat identitair links diversiteit trivialiseert door het te reduceren tot de inhoudsloze tegenhanger van een set politieke ‘dadergroepen’. ‘Diversiteit’ verwordt zo tot een set aan negaties, tot niet-blank, niet-man, niet-hetero, etcetera. Op die manier denk je alle diversiteit binnen de groep blanke, heteroseksuele mannen weg, doe je alsof er hele duidelijk scheidslijnen lopen tussen blanken en niet-blanken en tussen hetero’s en niet-hetero’s, en reduceer je alle diversiteit aan de ‘diversiteits’-kant van het schema tot een negatieve waarde – een niet-x. Maar echte diversiteit is veelzijdig, gevarieerd en substantieel, niet een schrale niet-x.
Identitair links looft dus een neppe, lege, aan de hand van politieke schema’s geconstrueerde ‘diversiteit’, maar het háát de echte, wilde, rommelige diversiteit van unieke individuen, waarden, groepen, etniciteiten en subculturen. Die echte diversiteit past namelijk niet in de binaire schema’s en zet daardoor het links-identitaire duidingsmodel onder druk.
Ten tweede zorgt echte diversiteit ervoor dat een ‘gelijkheid van uitkomst’, dat wil zeggen een perfecte evenredige verdeling, hetzij in prestigieuze beroepen en materiële middelen, hetzij in onderwijs of culturele invloed, onmogelijk is. Precies omdat echte diversiteit niet alleen om uiterlijkheden gaat, maar ook om substantiële verschillen in ideeën, waarden en levenskeuzes, uit ze zich namelijk in een vermaledijde diversiteit van levensuitkomsten. De eigenheid van culturen en de verschillen tussen mannen en vrouwen zorgen ervoor dat al deze zelfs onder de meest egalitaire omstandigheden, nooit op precies hetzelfde maatschappelijke profiel uit zullen komen. Kortom, echte diversiteit maakt alles ongelofelijk rommelig.
Ideologen en professionele moralisten zien liever een schematische, schoongeveegde wereld, één die hun duidingsmodel volgt en waar vooruitgang een eenduidige richting heeft. Dat iedere reëel bestaande diversiteit per definitie niet in hun mal past, is een eindeloze bron van frustratie. Waren alle culturen en groepen allemaal maar precies hetzelfde op wat uiterlijkheden na, want dan zouden we precies weten hoe we statistieken over ongelijke verdelingen moesten interpreteren en zou ‘diversiteit’ maak-, stuur- en controleerbaar zijn. Van alle dingen die de ideologen van identitair links tergen, is er niets meer tot last dan de reëel bestaande diversiteit.
Dit artikel verscheen eerder in De Kanttekening.