Recentelijk is, als gevolg van het verschijnen van de bundel ‘Cultuurmarxisme, er waart een spook door Europa’ (redactie Paul Cliteur, Jesper Jansen en Perry Pierik) ook bij TPO, veel gediscussieerd over cultuurmarxisme. Er vielen daar termen als etnopolitiek of identiteitspolitiek en diversiteit. Allemaal termen die behoren en behoorden tot het marxistisch jargon en zijn terug te voeren tot het dialectische karakter van het marxisme, dat zich immers voedt met tegenstellingen. Juist door de verschillen op te blazen en groepen tegen elkaar uit te spelen kon het (cultuur)marxisme zich profileren als de ‘Gutmensch’. Men steunde kleine deelbelangen (diversiteit) tegen het ‘grote kwaad’ (toen en nu het Westen). Dat men het in werkelijkheid echter helemaal niet zo goed voor had met de ‘diversen’ blijkt als we terugkijken in de geschiedenis. Een voorbeeld aan de hand van de relatie tussen de Sovjet-Unie en de Derde Wereld, waar de Sovjet-Unie zich profileerde als anti-imperialistisch maar tegelijkertijd op dat moment de meest imperialistische macht ter wereld was.
Zoals elke grootmacht kende de Sovjet-Unie ook een imperiale strategie. Naar buiten toe werd dit door de Sovjetpropaganda altijd wat verduisterd, want in het dialectisch goed-fout denken van het communisme, werd het imperialisme als het kwaad van het Westen gezien. In werkelijkheid kon ook de Sovjet-Unie zich niet onttrekken aan het fenomeen. Historisch gezien was de Sovjet-Unie, en het oude tsaristische Rusland, hier zowel dader als slachtoffer. In willekeurige volgorde zwaaiden Mongolen, Tataren, Polen, Litouwers, Ottomanen en Teutonen de scepter over grote delen van het Oost-Europa. Vanaf de 19de eeuw nam de kracht van het panslavisme toe en braken de hoogtijdagen aan van het Russische imperialisme, dat onder Lenin en Stalin en hun opvolgers werd voortgezet.
De rechtvaardiging zat hem buiten de concrete machtsdoelen (die niet publiekelijk geduid werden) in de ‘civilisatie’-missie die Moskou meende te hebben. Binnen het communisme werd het gerechtvaardigd binnen het dialectisch denken. In dit artikel staan we stil bij de relatie tussen de Sovjet-Unie en de Derde Wereld. Hierbij spitste de dialectiek zich toe tot een helder en voor de propaganda nuttige tweedeling, waar veel op valt af te dingen. Enerzijds werd het Kwaad gedefinieerd: te weten het kolonialisme en het imperialisme. De stromingen stonden voor het kwade, en werden geassocieerd vooral met de oude Europese machten; Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook als het Westen in algemene zin. Daar tegenover positioneerde de Sovjet-Unie en het communisme zich als de verdedigers van de misdeelden, de verdrukten en werd het marxisme opgevoerd als de voorhoede van de strijd tegen het kolonialisme. Hierbij stond het woord vrijheid hoog in het vaandel, dat m.b.t. de Derde Wereld succesvol van het liberalisme gekaapt werd.
Het communisme spon garen bij transitie. Na 1945 waren de koloniale gebieden in ontbinding. Het Wilsoniaanse concept van zelfbeschikking deed z’n intrede. Het communisme maakte gebruik van het bestaande machtsvacuüm om voet aan de grond te krijgen. De bevrijdingsbewegingen werden hiertoe massaal ondersteund met wapens, geld, interventies (vaak via proxyoorlogen) en militaire adviseurs. waardoor de toch al ingewikkelde transitie van koloniaal naar postkoloniaal onnodig bloedig verliep. Dit maakte de Sovjet-Unie tot een imperiale macht, wat in scherp contrast was met hun ‘anti-imperialistische’ ideologie en propaganda. Walter Kolarz wees tijdens zijn BBC-uitzendingen in de jaren 1960 al op dit wonderlijke fenomeen. Het communisme streed voor de ‘vrijheid’ van de derde wereld, maar onthield zijn onderdanen diezelfde vrijheid nadat het Sovjet-systeem geïnstalleerd was.
Het ging hier dus om een strategie met als doel de ‘wil tot macht’ en de wereldrevolutie. Wonderlijk genoeg vonden deze kromme en nogal gemakzuchtige verkooppraatjes voor het Sovjet-imperialisme gretig aftrek onder de Westerse intellectuelen. De mei ’68-generatie zag Afrika en delen van Azië en het Midden-Oosten toch vooral als slachtoffers van het Westen en romantiseerde, net als tijdens de Spaanse Burgeroorlog, de rol van het communisme onder het mom van bevrijding. Dat de problemen veel complexer lagen, zien we bijvoorbeeld als we even naar het Midden-Oosten kijken. Geen enkele Arabische staat (of islamitische staat zo men wil) op Turkije na (niet-Arabisch) kende een geschiedenis van zelfbeschikkingsrecht. Door dit feit moeiteloos op het bordje van het Westen te schuiven, ging men volledig voorbij aan de eeuwenlange positie van het Ottomaanse Rijk in de regio dat de scepter had gezwaaid. De ‘achterstand’ en ‘onderdrukking’ was net zo makkelijk, zo niet gemakkelijker te verklaren uit de inertie van het Ottomaanse bewind als uit de belangen van ‘het Westen’.
Moskou stoorde zich niet aan dergelijke feiten en bouwde in het vacuüm van de dekolonisatie aan zijn machtsbasis in de wereld, met alle gevolgen van dien. Kolarz stelde dat ‘het beeld dat het communisme van zichzelf heeft getekend lijkt op de bladzijde van een balans, waarop de debetkant ontbreekt.’ Lenin had reeds de eerste contouren uitgezet voor de Sovjetbemoeienis met de Derde Wereld. Hij zag hun positie volledig vanuit de ogen van de klassenstrijd. De koloniën dienden in zijn ogen vooral voor de levering van goedkope arbeidskrachten en grondstoffen aan het Westen. Hierbij werkte de natuurlijke concurrentiestrijd binnen het kapitalisme in het voordeel van Moskou. De kapitalistische landen waren onderling in een dodelijk conflict om het bezit van de grondstoffen en verzwakten zo hun positie tegenover het communisme. Daarbij zou in toenemende mate vanuit de westerse wereld zelf het draagvlak verdwijnen voor het behoud van de koloniën hetgeen vooral na 1945 sterk merkbaar werd; de al eerder genoemde transitie.
Onder Stalin werd Lenins strategie verder uitgebouwd met de ogenschijnlijke onderschrijving van de nationale belangen van de inwoners van de ontwikkelingslanden. Dit was in feite een burgerlijk-historisch-gelegenheidsstandpunt van Stalin maar diende als een tussenstop naar het einddoel; volledige communistische partijcontrole in de diverse landen, als onderdeel van Komintern en Wereldrevolutie. Het zelfbeschikkingsrecht werd dan ook niet gezien vanuit Wilsoniaans concept maar vanuit de proletarische revolutie. Stalin was wel zo realistisch om te beseffen dat men aanvankelijk moet samenwerken met het nationalistische verzet tegen de koloniale machten. Daarna zou de afrekening komen met de burgerlijke elementen.
Het gevolg van deze strategie, later ook onder Chroesjtsjov en andere Sovjetleiders, was een eindeloze reeks bemoeienissen dat tot ‘war by proxy’ in de Derde Wereld leidde. Het hoogtepunt van de communistische interventies lag tussen de jaren 1970-1980, maar ook nog daarna. Als we Afrika als voorbeeld nemen, zien we daar:
Angola 1970-1975
Tsjaad 1975-1987
Ethiopië 1970-1980
Mozambique 1970-1975
Langdurig gedurende deze hele perioden:
Namibië
Somalië
Zuid-Afrika
Soedan
Oeganda 1970-1978
Zaïre 1977
Zimbabwe 1965-1980
Daar waar de communisten de meeste voet aan de grond kregen, volgde later vaak weer een tegenreactie op de Sovjet-dictatuur die werd ingevoerd, hetgeen tot nieuwe conflicten leidde. In feite zou dat in de historiografie geduid kunnen (moeten) worden als de nieuwe bevrijdingsoorlogen, maar ze zijn tot nu toe geboekstaafd als schimmige burgeroorlogen. Voorbeelden hiervan zagen we in Zaïre na 1975 en Mozambique.
Ook de andere continenten kenden een bloedige fase. De communistische hulp was aanvankelijk soms welkom, maar de ‘gasten’ gedroegen zich al snel als heersers. Ook op andere continenten deed zich dit voor, zoals in Birma, Indonesië, Pakistan, Filippijnen, Sri Lanka, Vietnam en Maleisië. Zuid-Amerika en het Midden-Oosten kenden ook zulke lijstjes.
De Sovjetinmenging in de Derde Wereld zou men grofweg kunnen onderverdelen in vier categorieën. Degene die zich beroepen op anti-kolonialisme, gevolgd door anti-imperialisme. Beide lagen dicht bij elkaar en waren vooral antiwesters gericht en maakten gebruik van het transitievacuüm. Onder Chroesjtsjov werd daar een derde categorie aan toegevoegd; de volksopstand. Dit was een greep naar de macht, niet gedragen vaak door een nationale wens tot zelfbeschikkingsrecht vanuit de bevolking maar door ondersteuning van particularistische deelinteresses van minderheden in het land. In de praktijk was dit vaak een voorbeeld van etnopolitiek, waarbij een etnische minderheid gesteund werd in het eigen belang, om door middel van hun komende machtsbasis het communisme door te drukken. Voorbeelden hiervan zagen we bij de Koerden (PKK) in Turkije, de Eritreeërs versus Ethiopië en Polisario in de westelijke Sahara. In dit laatste gebied wakkerde de Sovjet-Unie oude territoriale en culturele verschillen aan om voet aan de grond te krijgen in Noord-Afrika.
Deze politiek leidde vaak tot dramatische bloedbaden. Toen het Portugese generaalsbewind in april 1974 ten val kwam, zag Moskou zijn kans schoon om het communistische verzet in de Afrikaans-Portugese gebieden nieuw leven in te blazen. Direct voeren de scheepsladingen wapens voor Afrika de Russische havens uit. Moskou stuurde vooral wapens naar de MPLA (de Movimento Popular para a Libertacao de Angola) dat al sinds 1955 Sovjethulp ontving. Zij moesten het niet alleen opnemen tegen westerse belangen – in de regio vaak vertegenwoordig door Zuid-Afrika – maar ook tegen concurrerende invloed van communistisch China in de regio, dat ook z’n vleugels op het internationale toneel uitsloeg. Zo ontvingen de FNLA (Frente Nacional de Libertacao de Angola) en in mindere mate de Unita (Uniao Nacional para a Independencia) hulp van China bij hun bevrijdingsstrijd. Moskou, Peking, het Westen, Zuid-Afrika en nationale belangengroepen in de regio zelf, kwamen hier op zeer onaangename wijze in botsing met elkaar. In het bloedbad dat volgde, bestreden de MPLA onder Agostinho Neto en de Unita onder Jonas Savimbi elkaar te vuur en te zwaard. De oorlog verliep zowel langs ideologische lijnen als langs etnische lijnen.
Uiteindelijk resulteerde het conflict in de oprichting van de Volksrepubliek Angola. Het was Moskou gelukt om vanuit een bevrijdingsoorlog en dekolonisatieproces een communistisch regime in het zadel te helpen. De MPLA was gemachtigd en regeerde als enige partij het land. Deze status quo bleef niet gehandhaafd. Zuid-Afrika, dat zich bedreigd voelde en gebruikmaakte van de etnische verschillen en eerdere sentimenten uit het conflict, intervenieerde in mei 1978 in Angola. Dit was het begin van wat men de ‘Zuid-Afrikaanse grensoorlog’ is gaan noemen.
Het conflict sleepte zich tien jaar voort tot na bemiddeling van de VS in 1988 de vrede weer werd getekend. Dit was een relatief begrip, want Zuid-Afrika trok zich weliswaar terug uit het conflict, maar de strijd tussen MPLA en Unita ging onverminderd voort. Deze tragedie heeft zich voor Angola lange tijd zeer negatief uitgewerkt. De levensverwachting voor de gemiddelde inwoner van Angola behoorde tot de laagste van Afrika. Angola was jarenlang frontlijnstaat in de Koude Oorlog. Het duurde tot 2008 dat er weer verkiezingen waren met een zeker democratisch gehalte. Het wegvallen van de communistische staatssteun uit de Sovjet-Unie had de motor van de Afrikaanse revolutie doen vastlopen. Met het einde van de Koude Oorlog was de westerse steun aan Zuid-Afrika tot een einde gekomen. Nu de geopolitieke en militaire invloed van Zuid-Afrika niet meer nodig was, keerde men zich af van het Apartheidsbeleid, waardoor een verdere ontspanning in de regio kwam.
Natuurlijk staat de dekolonisatie en de terugtrekking van de Europese mogendheden uit de Derde Wereldlanden als noodzakelijkheid buiten kijf. De succesvolle Sovjetinmenging was mede mogelijk door de erfenis van het kolonialisme in de regio. Het nadeel was echter dat de ene onvrijheid werd ingeruild voor de andere onvrijheid en wat het begin had moeten zijn van zelfbeschikkingsrecht eindigde in een sovjetisering van de regio en nieuwe burgeroorlogen. Ook negatieve uitersten versterkten elkaar zo. Tegenstanders van de dekolonisatie konden zich beroepen op het communistische gevaar en ongemakkelijke allianties, zoals met Zuid-Afrika, waren het gevolg. Om het simpel te zeggen, als de Koude Oorlog nog had bestaan, was Nelson Mandela in de gevangenis gebleven. Door de detente kon het Apartheidsregime worden ontmanteld. Zo laat de Apartheid zich niet begrijpen zonder de invloed van het communisme op de Derde Wereld in ogenschouw te nemen. Ook Robert Mugabe was uiteindelijk een reliek uit de Koude Oorlog en moest pas recentelijk het veld ruimen.
Ook in Zuid-Afrika en Namibië zelf probeerde de Sovjet-Unie destijds onder het mom van anti-apartheid en dekolonisatie het communisme aan de macht te helpen. De Swapo kreeg 90% van zijn militaire steun en 60% van zijn financiële middelen van de Sovjet-Unie.
Dat de Afrikaanse leiders zelf de dubbele moraal van de Sovjetbetrokkenheid in hun landen niet realiseerden, bleek o.a. uit de speech van Mandela, toen hij in vrijheid kwam nadat hij in juni 1964 tot levenslang was veroordeeld in het Rivoniaproces. Mandela bedankte als een van de eerste Cuba, Fidel Castro en de communistische partij. Dit ontging blijkbaar ook de westerse media en intellectuelen die Mandela juist opvoerden als het toonbeeld van tolerantie, antiracisme en democratie.
Terwijl de bevrijdingsoorlogen vaak proxyoorlogen waren, maakte de Sovjet-Unie ook gebruik van regelrechte militaire interventies. Het ging hier vaak om de controle over een bepaald gebied, omverwerping van vijandelijke regimes, een soort Sovjetvariant van de ‘roll back’ en ‘containment’ strategie van het Westen en de ondermijning van vijandelijke invloeden en regimes.
De verdediging voor dit optreden werd moreel en juridisch gezocht in het feit dat men intervenieerde op verzoek van het ‘legitieme regime’ (vaak een Sovjetrepubliek) of dat men opkwam voor de verdediging van de ‘nationale soevereiniteit’ (opgelegd Sovjet regime), waarbij men het Wilsoniaanse ideaal perverteerde. Dit alles werd natuurlijk als anti-kolonialistisch en anti-imperialistisch aan de wereld en de westerse intellectuelen en het publiek verkocht. December 1979 in Afghanistan was een van de voorbeelden van deze tactiek. Men deed hier een beroep op ‘de vriendschap’, een bijstandsverdrag uit 1978, waardoor men de militaire interventie ‘juridisch’ onderbouwde. Aangezien Afghanistan geen echt koloniaal verleden met het Westen kende, kon de westelijke intellectueel en fellowtraveller niet gemakkelijk voor deze zaak gemobiliseerd worden.
Andersom vanuit de Arabische en islamitische wereld kon dat wel, en met westerse steun werd de Jihad tegen het ongelovige Rusland met gretigheid opgenomen, met alle gevolgen van dien. Interventies waren er ook in Angola (1975), Ethiopië (1977-1978) en Syrië (1982-1983). Dat laatste land is interessant, gezien de recente Russische militaire aanwezigheid in het land. Net als in de jaren zeventig concentreert ook nu de Russische bijdrage zich tot de meer geavanceerde militaire steun, met het zwaartepunt op de luchtmacht en de luchtafweerdefensiesystemen. De militaire interventies maakten net als bij de steun aan de bevrijdingsbewegingen, volop gebruik van regionale verscheidenheid, etniciteit en culturele verschillen. Ook dat stond in essentie haaks op het marxistische gedachtegoed, maar men maakte gretig gebruik van het uitbuiten en vergroten van diversiteit daar waar dat in hun voordeel werkte.
Alvin Z. Rubinstein, die de Sovjetpolitiek in de Derde Wereld bestudeerde, stelde terugkijkend dat de eigen inbreng van de Sovjet-Unie, zeker qua mensenlevens van eigen staatsburgers, in zekere mate terughoudend is geweest. Inderdaad voerde men de oorlogen bij voorkeur ‘by proxy’. Dit werkte ook de beste om de indruk te geven dat het om een daadwerkelijke vrijheidsstrijd ging – en gaf het geheel een Che Guevara-achtig imago. Daarbij bleef de Sovjetinmenging zo ook intern verkoopbaar, doordat de bodybags niet met Russen werden gevuld. Deze strategie liet men los in Afghanistan. Hiervoor kreeg Moskou een bloedige rekening gepresenteerd. In totaal dienden er tussen 25 december 1979 en 15 februari 1980 620.000 Sovjetmilitairen in Afghanistan. 525.000 van hen behoorden tot de landmacht en het gros van de andere eenheden hoorden bij de grensbewaking. Daarnaast waren er nog meer dan 100.000 arbeiders actief in het land. Volgens Sovjetopgave verloor Moskou 14.453 manschappen gedurende de periode van inzet, naast 417 manschappen die vermist raakten en de verliezen van de KGB in Afghanistan, die 572 man bedroegen. Ruim 53.000 man (11,4%) van de Sovjettroepen die in Afghanistan dienden, raakte gewond.
Buiten de aderlating in Afghanistan, was de Sovjetinmenging in de Derde Wereld voor Moskou vooral een financiële aderlating. Moskou was ook onder het communisme een imperiale macht, maar er was wel een belangrijk verschil met de traditionele imperiale machten. Onder het communisme stroomde het geld van het centrum naar de periferie, en niet andersom. Dit is ook de verklaring waarom de Sovjet-Unie uiteindelijk implodeerde in plaats van explodeerde.
De hoogste prijs betaalden de landen die de Sovjet-Unie infiltreerde, zij het door interventie of door proxyoorlogen. Walter Kolarz meende dat de prijs in mensenlevens voor deze operaties is doodgezwegen ofwel gebagatelliseerd. “De geschiedenis van het communistische opbouwwerk is de geschiedenis van de Egyptische piramides, overgebracht naar de 20ste eeuw.” De ambities waren grenzeloos, letterlijk mondiaal, en werd betaald in mensenlevens, ongeluk en ellende. De geschiedenis is een kettingreactie van gebeurtenissen. Sommige zullen stellen dat het communisme een antwoord was op het kapitalisme. Natuurlijk, de dwarsverbanden zijn er, waren er, maar dat ontslaat niemand van zijn verantwoording.
Feit is ook dat de dekolonisatie veelal ook vanuit de Westerse regimes intern kwam. De wereld was na 1945 mondiaal veranderd. Het eurocentrisme stond onder druk. Weliswaar ging het in het ene land soepeler dan in het andere, maar de terugtocht had zich ingezet. Het communisme wakkerde met z’n ingrijpen tijdens de transitiefase het vuurtje verder aan vanuit een eigenbelang, dat vaak haaks stond op de wensen van hen die onder het kolonialisme geleden hadden. Dit zorgde ervoor dat de transitie langer duurde, bloediger werd en tevens vaak de opmaat was voor een veel langer en nieuw conflict.
De basis van de communistische beweging in Indonesië bijvoorbeeld werd al gelegd tijdens de politionele acties en eerder. Dit groeide later uit tot een grote splijtzwam in Indonesië zelf. Na een mislukte communistische staatsgreep in 1965, probeerde generaal Soeharto, die president Soekarno in die periode opvolgde, het communistische gevaar de kop in te drukken. Het gevolg was een zeer bloedige maar volledig vergeten oorlog, waarin de communistische partij, de Partai Komunis Indonesia (PKI), uiteindelijk vernietigd werd. De wreedheden waren onvoorstelbaar en vergelijkbaar met IS in Syrië en Irak. Islamitische milities droegen de afgehakte hoofden van communisten op puntige stokken door de straten.
Anderzijds hadden zij bij een communistische revolutie ook weinig goeds te verwachten.Diezelfde moslimgemeenschap had de communisten eerst voor zich geprobeerd te winnen in eenzelfde gelegenheidspact als men met de nationalisten sloot. Reeds midden jaren 20 van de vorige eeuw waren de communisten al zeer actief om ook de islamitische bevolking voor zich te winnen en tegen de Nederlandse belangen op te zetten. Aanvankelijk meende men in een publicatie van 5 maart 1926, “had het moslimvolk de ogen gesloten, als een kikker onder de klapperdop.” Maar nu waren de moslims “om zich heen aan het kijken, en eiste men z’n rechten op en werd revolutionair”. “De moslims beginnen te ontwaken en tot het besef te komen dat het ‘revolutionairisme’ niet slechts de communisten doch ook elk verdrukt volk eigen moet zijn.” De communisten vergisten zich hiermee niet voor de laatste keer met betrekking tot de weerbarstigheid van de islam.
Het Westen keek toe bij deze burgeroorlog en verbood journalisten de toegang tot het gemaltraiteerde land. Het was de Koude Oorlog in zijn meest duistere periode. Nationalisten en communisten vielen over elkaar heen in Indonesie. De nationalisten en islamisten trokken aan het langste eind. Niemand weet precies hoeveel doden er vielen, mogelijk een half miljoen of meer. In elk geval was het een veelvoud van de politionele acties – om een vergelijking te trekken.
“Wij zijn de bewakers van een Heilige Graal”, meenden de Chinese communisten eens, die in Angola de FNLA steunden. Maar dat was het halve verhaal, het was ook het verhaal van de ‘Heilige’ Graal en het ‘heilige’ bloed dat rijkelijk vloeide. In de naam van de onderdrukten, de verschoppelingen en het wereldproletariaat, draaiden de raderen van de oorlog, propaganda, onderdrukking en dictatuur op volle toeren op het humus van een pijnlijke koloniale geschiedenis. Net als het moderne cultuurmarxisme maakte het gebruik van regionale verschillen, culturen en etniciteiten om het heilige vuur brandend te houden. Alles voor het nieuwe ochtendgloren. Onder deze geharnaste diversiteitspolitiek verkruimelde het land dat men ’te hulp was geschoten’. Via deze slachtbank zou het sovjetsysteem zijn intrede kunnen doen.