”Stop die totale oorlog tegen de natuur”.
– Sylvain Tesson
Dat is de essentie van Tessons filosofische wandeltocht door Frankrijk.
”Ik wilde wandelen over verborgen wegen, verscholen achter heggen, verstopt in het kreupelhout en onder bramenstruiken, en over karrensporen die verlaten dorpen met elkaar verbonden. Er was nog een hele geografie van dwarswegen als je maar goed naar de kaarten keek, het niet erg vond om zo nu en dan een omweg te maken en land over zand te gaan. Ver van de grote wegen bestond nog een lommerrijk Frankrijk, niet gehinderd door lawaai, ongemoeid gelaten door de ‘ontwikkelingsplannen’ die ieder mysterie de das om doen. Een platteland waar stilte heerste, waar lijsterbessen groeiden en kerkuilen huisden.” (p. 16)
Als ik het boek Ongebaande paden (2017) van avonturier, geograaf en filosoof Sylvain Tesson (1972) ter hand neem, ben ik weer op een zomers Rügen waar ik op ons balkon met uitzicht over de Baltische golf dit boek las. Net als het vorige boek van Tesson Zes maanden in de Siberische wouden is ook dit boek weer een leeservaring die herinnert aan de verrukkelijke leeservaring uit mijn jeugd toen ik de Lemniscaatboeken van Thea Beckman en Jan Terlouw verslond.
Ik vind mij terug op de groene bank in het inmiddels gesloopte jaren 50 flatgebouw in Kerckebosch in Zeist, waar de flat op de begane grond grensde aan het Zeisterbos, waar ik de klok hoorde tikken en de gele bus voor het raam langs zag rijden terwijl mijn opa zat te knikkebollen en oma aan het rommelen was; daar beleefde ik grootse avonturen. En dan ’s middags rond half vier wandelen in het bos. Ik verbleef er vaak. Er was een serene sfeer waar ik mij op mijn gemak voelde en heerlijk kon lezen. Ik ben een fervent en hartstochtelijk lezer gebleven, maar ik mis dikwijls de intense leeservaring van mijn jeugd. Soms vind ik die terug, wanneer ik Nooteboom lees of Geheim Dagboek van Hans Warren, en bij Pier en Oceaan van Oek de Jong.
Tesson geeft me die intense leeservaring. Zijn boeken zijn jongensboeken – het zou interessant zijn om sociologisch onderzoek te doen of het inderdaad zo is, dat zijn boeken meer door jongens en mannen worden gelezen. Hij is een avonturier die van de gebaande paden afwijkt. Van mijn opa had ik het woord globetrotter geleerd en sinds ik dat woord kende wilde ik dat worden. Bij mijn grootouders stond ook het boek Kampvuren langs den evenaar van dr. Paul Julien. Zo wilde ik ook door de wereld trekken. Inmiddels is het later van toen nu geworden en ben ik er tevreden mee om Nooteboom en de anderen voor mij te laten reizen terwijl ik vanuit mijn fauteuil geniet van hun avonturen en reflecties.
Ongebaande paden is een literair wandelboek en daar houd ik van: een wandeling met reflecties, zowel over het bestaan als over het voorbijtrekkende landschap. Het doet me denken aan Bill McKibben die van zijn huis in de bossen van Vermont wandelt naar zijn vorige huis in de Adirondacks en daarover schrijft in Wandering Home terwijl hij als milieuactivist en auteur van The End of Nature reflecteert over de razendsnelle verdwijning van de natuur. De Franse filosoof publiceerde een filosofie van het wandelen: Wandelen Een filosofische gids, waarin hij bepleit dat wandelen een therapeutische werking heeft op lichaam en ziel. Ik hoop ooit aan mijn oeuvre zo’n filosofisch wandelboek te kunnen toevoegen.
Sylvain Tessons heeft ook wat weg van Christopher McCandless wiens tragische reisavontuur is opgetekend door schrijver Jon Krakauer in Into the wild (1996) en zo indringend is verfilmd in 2007 door Sean Penn. McCandless was een jonge wilde avonturier die de wereld en de wildernis introk. Hij wilde in eenzaamheid een winter in Alaska doorbrengen, maar hij komt om van honger en het eten van giftige planten. Zijn dagboeken en fototoestel – met daarop een selfie – worden later gevonden. Krakauer schreef er het boek over.
Tesson is een avontuurlijke wereldreiziger, maar deze keer blijft hij dicht bij huis. Hij besluit te gaan wandelen dwars door Frankrijk heen, weg van de grote steden, over het platteland. Dat heeft ook een reden want hij zit niet goed in zijn vel. Letterlijk. Hij is in dronken branie van een dak van 8 meer hoog gevallen en heeft de val ternauwernood overleefd. Met ijzer en draden zit zijn skelet weer min of meer aan elkaar. Een kant van zijn gezicht is beschadigd. In plaats van te revalideren op een loopband, besluit hij een voetreis dwars door Frankrijk te maken. Het is niet alleen hoop op een nieuw leven na zijn ongeluk, het is ook rouwverwerking van het verlies van zijn moeder. Hij heeft een rake reflectie over het moderne westerse gezondheidssysteem:
”De Franse gezondheidszorg heeft het grote voordeel dat je nooit voor je fouten hoeft op te draaien. Volgens de normen en waarden van de antieke samenleving mocht men een zatlap niet met dezelfde zorgen omringen als mensen die echt nooddruftig waren. Men had mij niet verweten, men had mij gered.
Vier maanden later stond ik weer op straat, wankel op de benen, met een gepijnigd lijf, het bloed van een ander in mijn aderen, een ingedeukte schedel, een slechte stoelgang, littekens op mijn longen, een ruggengraat vol ijzer en een misvormd gezicht. Het leven zou niet meer zo swingend worden.” (p. 15)
Hij neemt de TGV naar Nice in het Zuiden om te beginnen aan zijn voetreis terug. In de trein denkt hij aan zijn familie en vrienden en dan doet hij een pakkende ontboezeming:
”Terwijl het landschap in sneltreinvaart uit het zicht verdween, dacht ik aan de mensen van wie ik hield, wat me veel beter afging dan hun mijn genegenheid tonen. Eigenlijk was ik liever in gedachten bij hen dan in hun gezelschap. Familie en vrienden willen je altijd ‘zien’, alsof het een dwingende noodzaak is, terwijl je in gedachten juist heel dicht bij elkaar kunt zijn.” (p. 19)
Hij begint in de plaats Tende. Ik zoek het op met Google Maps en zo kom ik er dichterbij.
”Russen hebben de gewoonte om, voordat ze op reis gaan, even te gaan zitten op een stoel, een hutkoffer of de eerste steen die ze tegenkomen. Ze maken zichzelf vanbinnen leeg, denken aan degenen die ze achterlaten, vragen zich bezorgd af of ze het gas wel hebben afgesloten, het lijk verstopt of wat dan ook. En dus ging ik zitten, als een Ruski, met mijn rug tegen een houten kapelletje waar een Maria peinzend uitkeek over het landschap aan de Italiaanse kant. Opeens stond ik op en vertrok.” (p. 21)
Tesson wil een nieuwe start maken en ook met frisse blik de wereld in zich opnemen:
”Tot nu toe had ik geleerd om de natuur of de mensen te gebruiken als een kladblok waarop ik indrukken kon noteren. Nu voelde ik een dringende behoefte om van de zon te genieten zonder Staël erbij te halen, van de wind, zonder Hölderlin te citeren, en van een glas koele wijn zonder Falstaff op de bodem te zien dobberen. Kortom, om te leven als zo’n hond die geniet van de rust, met zijn tong uit zijn mond, alsof hij de lucht, het bos, de zee en zelfs de invallende duisternis met één hap gaat opslokken. Natuurlijk was die onderneming gedoemd te mislukken. Eenmaal een Europeaan, altijd een Europeaan.” (p. 22)
Inderdaad, het lukt hem niet. Tesson wandelt niet alleen in een natuurlijk landschap maar tegelijk in het landschap van de cultuur die de indrukken bij hem oproepen. Hij wandelt met schrijvers, kunstenaars en denkers. Ik wandel hem niet alleen na op Google Maps, maar ook met Wikepedia, om namen op te zoeken. In zijn tas heeft hij Confessions of an English Opium-Eater van Thomas de Quincey. Onderweg geeft hij het boek aan een kluizenaar die als H.D. Thoreau een contemplatief leven leidt. Tesson kiest een citaat van De Quincey als motto voor zijn boek.
”I will walk abroad; old griefs shall be forgotten today: for the air is cool and still, and the hills are high, and stretch away to heaven; and the churchyard is as verdant as the forest lawns, and the forest lawns are as quiet as the churchyard; and with the dew I can wash the fever from my forehead; and then I shall be unhappy no longer.”
Lucien, heet de kluizenaar die vertelt over zijn tevreden teruggetrokken bestaan:
‘Ben jij Lucien? Ik heb over je gehoord in het klooster van Ganagobie. Leef je hier als een kluizenaar?’
‘Ja, al jaren.’
‘Heb je iets nodig?’
‘Niets! Ik heb boeken, en zo nu en dan neemt iemand wat eten voor me mee. Ik ben het verhaal aan het lezen van een vent die zich een paar maanden in een blokhut aan het Bajkalmeer heeft teruggetrokken.’
‘Dat ken ik, dat ben ik.’ (p. 62)
Tesson laat zich voor zijn wandelroute inspireren door een kaart uit een overheidsrapport waar op af te lezen is welke departementen behoren tot het zogenoemde onderontwikkelde platteland, dat wil zeggen gebieden die zijn verstoken van internet, snelwegen, winkelcentra en overheidsdiensten. Het valt Tesson op dat dit gebied precies de plekken omvat waar de wolf opdook na zijn terugkeer in Frankrijk. Zijn wandeltocht is een nostalgische meditatie over de teloorgang van de natuur:
”Het was er allemaal niet beter op geworden. Er waren steeds meer mensen bij gekomen, ze hadden de wereld in bezit genomen, de aarde volgebouwd, de dalen bezet, de hoogvlakten bevolkt, de goden gedood, de wilde dieren uitgemoord.” (p. 24)
”Opgejut door het Europese landbouwbeleid hadden de boeren hun productie opgevoerd. Ze hadden geluisterd naar de kwade genieën en zich in de schulden gestoken, ze hadden hun percelen uitgebreid, machines en gemanipuleerde zaden gekocht. Het rendement was omhooggevlogen, de prijs van biefstuk was gezakt. De chemicaliën brachten welvaart en Frankrijk was volgens Giscard nu klaar voor de toekomst. Die landbouw had een landschap voortgebracht dat zo onnatuurlijk was als een geplaveid plein. Hagen, bosschages, greppels, vennen en hellingen hadden plaatsgemaakt voor grote rendabele steppen met her en der loodsen voor landbouwmachines.” (p. 54)
Tesson ontwaart een kleine tegenbeweging:
”Sinds de jaren zestig waren er agrarische pioniers geweest die weigerden om de landbouw als een keiharde oorlog te zien. Ze wilden de grond bebouwen zonder hun toevlucht te nemen tot de methoden van de Amerikaanse luchtmacht. […] ze wonnen langzaam maar zeker terrein: de dertigduizend biologische boerenbedrijven besloegen inmiddels vijf procent van het Franse landbouwoppervlak. Dit platteland was gemakkelijk te herkennen: de akkers leken niet op betonnen vloeren en de stallen niet op reusachtige gevangeniscomplexen.” (p. 55- 56)
Over pluimveefokkerijen en route schrijft hij:
”Het waren concentratiekampachtige loodsen waar het dierenleed van af droop. De kippen wachtten er dicht opeengepakt op de dood, zonder ooit een streepje lucht te zien. Voor deze fabrieken stonden dure auto’s geparkeerd. Iemand moest goed geld verdienen aan die plofkippen. Mijn neus kon de stank niet meer ruiken, maar ik wist nog hoe bijtend die was. Wanneer ik zo brutaal was om zo’n bedrijf te dicht te naderen omdat ik door de velden wilde afsteken om mijn route een paar kilometer in te korten, werd ik door bewakers vaak zonder pardon weggestuurd.” (p. 151)
In zijn nieuwe leven is Tesson een andere man. Hij mag geen alcohol meer drinken.
”De afgelopen jaren had ik voor een heel leven gedronken en massa’s herinneringen met sloten wodka weggespoeld. Nu was het uit met de pret.” (p. 56)
Hij is als de afkickende Opium-Eater in De Quincey.
Onderweg komt Tesson tal van katholieke landschapsprullaria tegen: calvaries, kapelletjes en kruizen op bergtoppen.
”Dat ik verknocht was aan dit religieuze schroot was niet zozeer omdat ik geloofde in het trieste fabeltje van één almachtige God of terugverlangde naar de tijd dat pastoors nog de dienst uitmaakten. Maar ik hield er niet van als mensen zich gingen vergrijpen aan wat nog overeind stond.” (p. 112)
Misschien dat het in Frankrijk zo is, maar in Nederland keren atheïsten en vrijdenkers zich niet tegen het religieus cultureel erfgoed. Ik deel Tessons opvatting en ik vind de religieuze prullaria in het bos altijd wel vermakelijk. Ik loop er in ieder geval altijd even heen. De christelijke merktekens in het bos hebben toch ook veel weg van animistische religies, zoals het Japanse shintoïsme. Die beeldjes in het bos hebben iets van een mengeling van bezwering en betovering van het duistere bos. Op de Griekse eilanden staan mini witgeschilderde kerkjes. Heerlijke kitsch. Atheïsten kunnen heel goed genieten van religieuze rimram in steen.
Tesson is een mijmerende denker, maar het wordt niet echt duidelijk waar hij dan wel voor staat. Hij denkt essayistisch en de wandeltocht geeft structuur aan zijn overdenkingen. Hij verzet zich tegen de industrialisering van het landschap zoals die vooral na WO2 het landschap overal in de wereld heeft veranderd, of verwoest, hetgeen nog steeds plaatsvindt. De snelwegen, de uitbreidende steden, de industrialisering van de landbouw. Tessons bezwaren zijn vooral esthetisch. Hij past hiermee in een conservatief ingestoken cultuurkritiek zoals van Roger Scruton en Ton Lemaire. Tesson houdt een pleidooi voor kleinschalig en biologisch boeren, maar het wordt niet duidelijk hoe zijn visie op de moderne maatschappij is. Hij is voor ambachtelijk werk, binding met de natuur, met de lokale cultuur en tegen zielloze modernistische planning en op efficiëntie gerichte massaproductie en massaconsumptie die leidt tot vervreemding. Met zijn vrienden, die soms stukken met hem meelopen, vraagt hij zich hardop af of schoolkinderen niet een lange voetreis zouden moeten ondernemen. Maar waarheen zou die dan leiden?
Hoe leeft Tesson zijn leven voor en na de wandeltocht? Houdt hij zich – wanneer hij niet op reis is – verre van supermarkten en snelwegen? Eet hij alleen biologisch? Ziet hij af van producten afkomstig uit de bio-industrie, inclusief leer? Ik deel de sombere landschapsbespiegelingen van Tesson, maar soms bekroop mij het gevoel dat het een pose is, dat het een egoïstische mijmering is waarbij het gaat over het belang van schoonheid, voor hemzelf. Zijn bespiegelingen zijn nogal ich-bezogen. Dat is een risico van dagboeken en existentialistische beschouwingen in het algemeen: een narcistische obsessie met het eigen ik. Maar goed, Ongebaande paden is geen politiek filosofische beschouwing, maar eentje die is gelardeerd met cultuurfilosofie. Cultuurfilosofie is een populaire tak in de filosofie. Maar heel veel heb je er niet aan. Wat ik hoop is, dat Tesson met dit boek mensen ertoe aanzet om te reflecteren over wat voor soort landschap zij willen, niet alleen in hun directe omgeving, maar wereldwijd. En om meer bewust te zijn van het landschap is wandelen belangrijk. Reflecterend wandelen dan wel, want wandelen zonder reflectie leidt nergens toe. Het obligate zondagmiddagwandelingetje met de familie door de randjes van de wildernis, heeft waarschijnlijk nauwelijks effect. Wandelen zou deel uit moeten maken van onderwijs. Dat kinderen van een jaar of 10, in kleine groepen jaarlijks een week lang wandelen en dat wandelen combineren met onderwijs: tekenen, biologie, aardrijkskunde, geschiedenis, taal en filosofie.
Zoals je een mooie wandeling met plezier nogmaals loopt, zo herlas ik Ongebaande paden. Allerlei wilde plannen borrelen op. Ik wist niet dat ik een bucketlist had, maar lange wandeltochten verschijnen erop, in Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, Spanje, Engeland, Noorwegen en Nederland. Ook het plan om een filosofisch reisverslag van een wandeltocht te schrijven. Binnenkort pak ik het Pieterpad weer op, in Rolde. Het Pieterpad is ontworpen om zoveel mogelijk in het buitengebied te blijven en om als schuwe dieren drukte, nachtlicht en lawaai te vermijden, maar het zijn geen ongebaande paden. Het is nog een flink eind tot de Pietersberg.