‘Kan iemand op een gevaarlijker manier dwalen dan door het lichaam te verachten?
– Friedrich Nietzsche
Wat een verademing is Damon Youngs boek Filosoferen over beweging en sport 2014) waarin hij schrijft:
”We lijken een lichaamloos leven te leiden.” (p. 13)
”We raken gewend aan een leven waarin werk – en vaak ook de identiteit – vooral geestelijk is en niet fysiek, en waarin interactie virtueel plaatsvindt.” (p. 13)
Ik heb het als een groot gemis ervaren dat tijdens de studie filosofie en op de universiteit in het algemeen het lichaam wordt ontkend. Er is geen aandacht voor het lichaam en voor lichamelijkheid. Studeren betekent bezig zijn met je hoofd. Er is een sterke scheiding tussen lichaam en geest. Ik vond dat een enorme tekortkoming die mij ertoe bracht ook oosterse filosofie te bestuderen. Maar op de universiteit werd dat ook alleen maar bestudeerd door middel van teksten lezen. Alleen maar theoreia, geen praxis. De geest hoort bij het werk, het lichaam is voor in de vrije tijd. In de westerse filosofie is er een sterke tendens tot het bagatelliseren, ontkennen of veroordelen van de lichamelijkheid, zoals bij Plato, de christelijke filosofie en Descartes. Deze laatste stelde dat de mens uit twee entiteiten bestond: lichaam en geest, en dat het lichaam ondergeschikt was aan de geest. Een van de kerkvaders noemt het lichaam zelf het graf van de geest (soma sema).
Bij Nietzsche komt er een kentering:
”Kan iemand op een gevaarlijker manier dwalen dan door het lichaam te verachten?” (p. 24)
Youngs boek is dan weliswaar een boek, dus het lezen daarvan is weer een typisch academische bezigheid, maar de inhoud gaat niet over lezen, maar over bewegen. De tekst is dynamisch doordat er illustraties zijn opgenomen, ook al iets dat ongebruikelijk is in filosofieboeken. Young begint rustig aan; met wandelen. Hij volgt denkers als Nietzsche en Darwin en hun overpeinzende wandelen, liefst in eenzaamheid:
”Om optimaal van de combinatie van overpeinzingen en stimulatie [te profiteren] moeten we afleiding vermijden, zelfs die van goed gezelschap.” (p. 48)
Filosoferen begon ooit wandelend buiten, met Socrates, maar dat is helemaal verdwenen. Filosoferen is versmald tot een academisch spel van technische papers schrijven waarvan het merendeel door slechts een handjevol collega’s wordt gelezen. Het is een levenloze gortdroge scholastische bezigheid. Voor contemplatie gaat het om ‘rustige lichaamsbeweging’:
”We geven ook onze geest vrijheid en bieden hem interessante dingen om in die toestand te overdenken. Beweging zorgt zo voor een afwisseling met onze normale, vastgeroeste manier van denken. […] lichaamsbeweging kan een gewoonte zijn die gewoontes doorbreekt, een manier om onze intellectuele routine op te schudden.” (p. 50)
”Deze alledaagse vormen van lichaamsbeweging kunnen, indien zonder afleiding ondernomen, buitengewoon zijn: een dagelijkse vakantie van valse zekerheden en verdoving.” (p. 52)
Oftewel: dagelijks fietsen naar school of werk, een rondje in de lunchpauze en wandelen met de hond. Gek genoeg hebben veel mensen het idee dat er gesport moet worden. Dat uurtje sporten per week wordt dan gebruikt als excuus om verder niet te hoeven bewegen. Maar het gaat erom bewegen onderdeel te maken van je dagelijkse routine. Steeds weer zijn er existentiële levensstijlkeuzes. De keuze tussen bewegen of niet bewegen. De roltrap, of de trap? Wandelen of blijven zitten? Fietsen of toch maar met de auto? Psycholoog Roos Vonk stelt: ”Je bent wat je doet, niet wat je zegt”. Ben jij degene die de trap neemt op het werk of degene die van plan is de trap te nemen?
”Trots is het plezier scheppen is ons eigen bestaan” stelt Young en hij pleit er voor dat we ernaar moeten streven trots te zijn op ons leven, inclusief ons lichaam. Veel mensen zijn niet tevreden of trots op hun lichaam. Is dat niet vreemd? We zijn toch ook ons lichaam? Als we ons afmeten aan de ideaalbeelden die in de media verschijnen, dan zijn we gedoemd om ontevreden te zijn met ons lichaam en ons ervoor te schamen. Dat is geen goed idee. Maar je kunt wel zuinig zijn op je lichaam door er goed voor te zorgen, elke dag. Door te bewegen, buiten te zijn, gezond en regelmatig te eten – plantaardig natuurlijk – en voldoende te slapen. We moeten beseffen dat er een zeer grote verscheidenheid aan lichamen is. Die verscheidenheid is groter dan de smalle marge van het ideaalbeeld dat de media ons voorschotelt. Een bezoek aan de sauna waar mensen bloot rondlopen geeft veel meer een beeld van de grote verscheidenheid van lichamen. Dit is een observatie van mij. Je kunt trots zijn op hoe je eruit ziet, maar je kunt ook trots zijn op hoe jouw lichaam functioneert. Dat je zonder naar adem te snakken naar de 11de verdieping loopt. Dat je een hele dag kunt wandelen. Dat je soepel bent om gemakkelijk je teennagels te kunnen knippen.
”Trots is de vreugde die we voelen bij een intenser beeld van ons leven: een levendiger, fijner getekend zelfportret.” (p. 65)
Sporten leidt tot een vertrouwdheid met het eigen lichaam. Young is een Australiër en hij schroomt niet zichzelf in de schijnwerpers te plaatsen door op te scheppen over zijn sportprestaties en door zichzelf op tal van foto’s aan de lezer te presenteren. Toch vind ik dit eerder prettig en openhartig dan dat ik me eraan erger. Ik houd zelf ook wel van over mijzelf schrijven en een beetje opscheppen.
Young wijst erop dat sporten kan leiden tot flow, dat je helemaal opgaat in wat je doet. Dat er genoeg uitdaging is, zonder dat je vastloopt, dat het helemaal lekker gaat. Flow is een weldadige psychologische toestand, niet alleen wanneer je in die toestand bent, maar ook achteraf kun je nog genieten van de flow die je had. Het is
”een geestesgesteldheid die gekarakteriseerd worden door een gevoel vrijheid, verlies van zelfbewustzijn en tijdloosheid.” (p. 119)
Flow betekent dat je doet wat je doet, zonder afleiding. Dat laatste is belangrijk, want doorgaans zijn wij snel afgeleid. Wanneer ik schrijf laat ik me dikwijls afleiden door inkomende e-mails, whatsappberichten of zinloos surfen, terwijl ik weet dat ik dat niet moet doen. Als ik hardloop doe ik dat zonder telefoon en zonder muziek, zodat ik kan genieten van de vrijheid, de buitenomgeving. Hardlopen en schrijven geven me achteraf een beter gevoel dan me lui te laten afleiden achter het scherm.
Naast trots pleit Young ook voor de deugd van nederigheid dat hij definieert als
”de bereidheid om de eigen tekortkomingen te zien en voelen, en begrijpen hoe ze aan een wereld vol uitdagingen zijn gerelateerd.” (p. 124)
Dat je je eigen lichaam (en geest!) kent en ook weet en accepteert wat je niet (of nog niet) kan. Bij yoga is het geen goed idee om je aan anderen te spiegelen, er zijn altijd yogi’s die soepeler, leniger of sterker zijn dan jij. Je kunt trots zijn op jezelf dat je daar staat op je matje.
‘Pijn is fijn’ was de mantra die wij bezigden bij judo en jiu jitsu. Young laat zien dat dat ook echt zo is. Voor de beleving van pijn maakt het uit wat de pijn veroorzaakt. Pijn is beter te verdragen wanneer het een bekend risico is van datgene wat jij met plezier doet. Sporten waarbij er enigermate van pijn komt kijken kan, volgens Young, een louterende werking hebben en dat we pijn niet ”automatisch beschouwen als iets angstaanjagends”. Pijn is dan niet langer een teken van dwaasheid of machteloosheid. Hij wijst op het belang van autonomie:
”het is mijn pijn”. (p. 142)’
Dat is iets om over na te denken. Het gaat dan nadrukkelijk over zelf veroorzaakte pijn. Ik denk dat ik hier een stuk conservatiever in sta dan Young. Ik houd er van om met spierpijn te studeren. Dat is pijn die ik koester, al is de fysieke pijn daarvan natuurlijk gering. Maar ik streef ernaar blessures te vermijden. Sporten vergroot de kans op blessures, al zijn lang niet alle sporten even blessuregevoelig. Zo is voetbal veel blessure gevoeliger dan yoga. Ik heb tijdens mijn vele sporten wel enige blessures opgedaan. De zwaarste blessures was toen er bij jiujitsu iemand op de zijkant van mij been veel en mijn kruisbanden ernstig waren opgerekt. Mijn onderbeen zwabberde erbij. Ik verging van de pijn en ik kon niet lopen. Ik had gedacht dat ik geopereerd zou moeten worden en er blijvend hinder van zou ondervinden, maar uiteindelijk kwam alles toch weer goed. Toch ben ik daar toen zo van geschrokken, dat ik minder blessuregevoelige sporten ging beoefenen, hardlopen, roeien, krachttraining en vooral yoga.
Sporten vereist ook doorzettingsvermogen. Beginnen is makkelijk, maar volhouden is moeilijk, zo las ik eens ergens. Hoeveel mensen beginnen er niet met sporten, maar hangen hun dure sportspullen al weer snel aan de wilgen? Hoeveel mensen hebben er niet op zolder een verstoft fitnessapparaat? Dat zijn dure goede voornemens, maar je bent wat je doet, niet wat je wilt gaan doen. Young argumenteert dat doorzettingsvermogen een deugd is die ook verder in het leven van belang is:
”Het punt is het lichaam te blijven trainen om zo de geest zo goed mogelijk te steunen: zo versterken we ons werkorgaan.” (p. 151)
Het boek doet Amerikaans aan, als een self-help boek doordat er tips zijn opgenomen, zoals deze:
”Als je op kantoor werkt, is sporten niet alleen een tegengif tegen stress of een zittend leven. Het is een training voor het verrichten van werk zelf. Het kan je concentratie, probleemoplossend vermogen en energieniveau verhogen.”
Je vraagt je af waarom niet iedereen sport.
”[…] door hem te trainen, kunnen we de zelfbeheersingsspier sterker maken.” (p. 156)
Young heeft een deugdethiek toegepast op sporten. Hij werkt in zijn boek een aantal deugden uit die door sporten versterkt worden. Bij deugdethiek gaat het erom wat voor soort persoon je bent en wat voor karakter je hebt met welke deugden. Youngs visie is een originele bijdrage aan de deugdethiek, want de deugden gingen in de westerse cultuur maar al te vaak over tempering van het lichaam, niet over de cultivering daarvan. Young springt over het christendom heen, terug naar de antiek Griekse cultuur waar er wel een lichaamscultus was waar mensen trots waren op hun gespierde naakte lichamen. Maar uiteindelijk gaat het erom dat je je goed voelt binnen de mogelijkheden die er zijn. Damon Youngs boek is een filosofische uitleg bij de beroemde Latijnse spreuk van Juvenalis: Mens sana in corpore sano, oftewel: een gezonde geest in een gezond lichaam. Zowel het lichaam als de geest hebben verzorging, aandacht en onderhoud nodig. We kunnen onszelf koesteren.