Soms kan ik de verleiding niet weerstaan na het lezen van een boek, en vlak vóór het schrijven van de bijbehorende recensie, even op internet te spieken wat er zoal over het betreffende boek is geschreven, en vooral: geoordeeld. Omdat het een laffe impuls is (‘help, ik zal er straks toch niet helemaal naast zitten?’), probeer ik er stevig weerstand aan te bieden. Maar soms zwicht ik. Zoals bij het dichtslaan van de roman ‘Kracht’ van de Zwitserse schrijver Jonas Lüscher (1976).
Eerlijk gezegd vind ik ‘Kracht’ een volkomen mislukte roman. Er zitten allerlei, duidelijk herkenbare pogingen in het boek – het leveren van kritiek op Silicon Valley, het tekenen van een generatieportret, het ontvouwen van een relatiedrama, het schrijven van een politieke geschiedenis, het duiden van filosofische modes -, maar juist door die combinatie van pogingen rammelt het eindresultaat aan alle kanten. Zonder nu meteen man en paard te noemen (ook daarin kies ik, sorry, even de laffe route) viel het me op dat de online recensies over ‘Kracht’ stuk voor stuk welwillend waren getoonzet. Niet dat de loftuitingen uit alle gaten tegelijk komen gespoten, dat zeker niet, maar al met al worden Lüscher kwaliteiten toegedicht (terecht) zonder naar de optelsom te kijken: een misbaksel (onterecht).
Om de gekunsteldheid van de roman te proeven, hoef je slechts de plot, of opzet, na te vertellen. Een hoogleraar Retorica, van zijn achternaam ‘Kracht’ hetend (let op de voor de hand liggende symboliek) en gepresenteerd als een vertegenwoordiger van de ‘Oude wereld’, gaat meedoen aan een prijsvraag die door een techneut-ondernemer uit Silicon Valley wordt georganiseerd. Met de prijsvraag is een bedrag gemoeid van 1 miljoen dollar (voor de winnaar) en, rara, laat hoofdpersoon ‘Kracht’ nou net in een zoveelste scheiding liggen, waardoor hij het geld meer dan uitstekend kan gebruiken. Hij moet zich als het ware ‘vrij kopen’ van zijn laatste, pinnige echtgenote. Enfin. Het zal je niet verbazen dat één ander bepaald niet van een leien dakje loopt. En dat ‘Kracht’, om de prijsvraag te winnen, in gewetensnood komt. Het probleem met deze roman is dat je dat als lezer niet zoveel kan schelen omdat ‘Kracht’, net als de overige personages, bloedeloze vehikels zijn van ideeën in het hoofd van de auteur in plaats van levende wezens. Veelzeggend in deze is dat ik na ruim tweehonderd pagina’s en zelfs na het laatste hoofdstuk geen enkele aanwijzing had hoe ‘Kracht’ er ongeveer uitziet: op grond van de tekst is de kans even groot dat hij een twee meter lange, blonde basketbalgod is als een één meter zestig metende semi smurf. Het is, kortom, een cerebraal festijn, dit boek; het chronische gebrek aan zintuiglijke prikkels doet een stevig beroep op je plichtsbesef.
Waarom heb ik ‘Kracht’ dan toch zonder al te veel moeite uitgelezen? Omdat Lüscher het pedante, academische milieu waarin ‘Kracht’ bivakkeert op een vermakelijke manier neerzet en je, in net voldoende mate, naar bepaald grappige scènes wordt toe geleid, met als onmiskenbaar hoogtepunt de ontmoeting tussen ‘Kracht’ en Erkner, de internetmiljonair annex -filosoof, die de prijsvraag heeft georganiseerd. En tot stijgende verbazing van ‘Kracht’ de ene na de andere onzinnige redenering debiteert, zonder dat iemand durft een ‘ho!’ of ‘halt!’ aan zijn of haar keel te laten ontsnappen. Illustratief voor het boek is dat ‘Kracht’ aan het slot van de roman een jeugdliefde na zoveel jaar in San Francisco opzoekt (ook dat is deels grappig beschreven), dat het tot een pijnlijke afwikkeling tussen hen komt, maar dat ook dat je als lezer niet raakt, simpelweg omdat die jeugdliefde eerder in het boek nauwelijks aandacht of reliëf heeft gekregen.
Nou ja, een duidelijk gevalletje ‘te vol’ of ‘teveel’. Maar niet stoppen, hoor, Jonas Lüscher!