De bekende Franse schrijver Michel Houllebecque heeft wel eens opgemerkt dat iedere maatschappelijke trend die in de Verenigde Staten van Amerika ontstaat vroeg of laat overwaait naar Europa. Hij heeft daar gelijk in. Met name vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft Europa blootgestaan aan Amerikaanse culturele invloed. Of het nu ging om Amerikaanse soldaten die hun eigen merk sigaretten meenamen of de opkomst van rock ‘n roll muziek, commerciële televisie, de hippiebeweging, de carrièrecultuur of fastfoodketens: al het fraais wat er in de USA verzonnen wordt is naar de rest van de wereld geëxporteerd. In Europa is daar altijd discussie over geweest. Sommige fenomenen werden vrijwel meteen omarmd, andere verschijnselen werden verketterd. De Europese, van oorsprong aristocratische maatschappijen, zijn door de Amerikaanse massacultuur volledig gedemocratiseerd in de negatieve zin van het woord.
Met name in Frankrijk is er altijd weerstand geweest tegen deze Amerikanisering. In Frankrijk waren bijvoorbeeld lange tijd regels die voorschreven dat er Franstalige popmuziek op de radio gespeeld hoorde te worden om zo de Franse taal te beschermen. Opvallend is dat deze weerstand in Frankrijk breed gedragen werd: zowel de (radicale) linkerzijde – van oudsher zeer sterk in Frankrijk – als de rechtse conservatieve zijde hebben zich altijd fel tegen de Amerikaanse culturele invloed verzet. Voor links was de Amerikaanse massacultuur bij uitstek kapitalistisch en puur op consumptie gericht, voor rechts was de Amerikaanse cultuur vulgair en plat, een aanval op de traditionele Franse cultuur, of, liever gezegd, op alles wat cultuur is. Iedere Franse wijn is bijvoorbeeld geheel uniek en wordt op een geheel eigen manier geproduceerd. De smaak en kwaliteit hangen af van het wijnjaar en hoe lang bij welke temperatuur de wijn gelegen heeft. De Amerikaan produceert daarentegen troep als Coca Cola – een suikerdrankje, bereidt volgens een vast recept in grote fabrieken aan de lopende band – en verkoopt het in zo groot mogelijke hoeveelheden over heel de wereld. Een groot opgezette reclamecampagne zorgt ervoor dat consumptie gegarandeerd is.
De Amerikanen hebben Europa nooit militair bezet (met uitzondering natuurlijk van Italië, Oostenrijk en – vooral – Duitsland) maar zij hebben ons werelddeel wel in cultureel opzicht volledig gekoloniseerd. Baseball petjes, rap muziek, gangs, sneakers: allemaal van Amerikaanse oorsprong. De Amerikaanse culturele invloed beperkt zich echter niet alleen maar tot films, sitcoms, talkshows, roller skating en spijkerbroeken. Ook onze politieke en economische opvattingen zijn vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog altijd zeer sterk door ontwikkelingen in de Verenigde Staten beïnvloed. De managementboeken die wij op onze universiteiten bestuderen of de literatuur op het gebied van de sociale wetenschappen, het internet, de sociale media: de Amerikaanse overheersing is compleet. En de nieuwste maatschappelijke trend die van de overkant van de Atlantische Oceaan komt overwaaien is die van de identiteitspolitiek en de Social Justice Warriors.
Deze identiteitspolitiek is in Amerika ontstaan tegen de achtergrond van de Culturele Revolutie van de jaren zestig. De Civil Rights beweging, de feministische golf en de homobeweging hebben met name in Amerika geleid tot discussies over “identiteit”. Amerika is een land van immigranten en dat betekent dat het land eigenlijk een kunstmatig land is. Er bestaat geen Amerikaans volk. Over wie wel of niet het land in zou mogen komen is dan ook altijd gedonder geweest. Een auteur als Madison Grant had daar bijvoorbeeld hele specifieke opvattingen over. In het land van de “melting pot” zijn eindeloze debatten gevoerd over wat het betekent om Amerikaan te zijn. De identiteitspolitiek is een militante voortzetting van die debatten. Want langzaam maar zeker verandert in Amerika de demografische samenstelling van de bevolking en dat betekent dat de positie van de blanken verzwakt. Voor de Democratische Partij is volgens iemand als Ann Coulter de identiteitspolitiek – in combinatie met zoveel mogelijk immigratie – inmiddels de belangrijkste strategie om kiezers aan zich te binden en de politieke macht op te baseren.
In Nederland sluit de identiteitspolitiek aan op de linkse traditie van anti-discriminatie en gelijke behandeling. Links heeft tijdens de Franse Revolutie de gelijkheid van mensen afgekondigd en het is sindsdien het centrale progressieve thema geweest. Het is het allerbelangrijkste linkse geloofsartikel en het is de reden dat ook een partij als de VVD in essentie een linkse partij is – het liberalisme begon immers ooit als een uiterst radicale linkse stroming – maar dit terzijde. In Nederland hadden we al langer positieve discriminatie en discussies over meer vrouwen in hoge functies, nu krijgen we daar de modieuze Amerikaanse identiteitspolitiek overheen. Regelmatig verschijnen er tegenwoordig dan ook allerlei artikelen waarin gepleit wordt voor meer “diversiteit”. Voormalig wethouder in Den Haag Rabin Baldewsingh van de PvdA vond bijvoorbeeld het personeelsbestand op zijn stadhuis “te wit”, collegevoorzitter Geert ten Dam van de Universiteit van Amsterdam vond de studenten op haar universiteit “te wit” en “te mannelijk”. In reclamemateriaal willen bedrijven tegenwoordig niet alleen maar blanke mensen afbeelden. Wil je erbij horen dan besteed je vandaag de dag aandacht aan je “inclusieve” imago: je profileert je als een organisatie die open staat voor mensen met verschillende raciale achtergronden, verschillende seksuele voorkeuren, verschillende religieuze overtuigen etc. Deze maatschappelijke tendens heeft echter zeer negatieve kanten.
Het grote probleem is namelijk dat het zeer lastig is de identiteitspolitiek te vertalen naar concreet beleid. Of beter gezegd: het is helemaal niet moeilijk om er beleid op te baseren, maar het is wel heel erg lastig om daar niet ernstig mee in de problemen te komen. Over het percentage vrouwen in een organisatie valt nog vrij makkelijk iets te zeggen. Maar bij andere categorieën wordt het al snel problematisch. Wie is wie? Als men bijvoorbeeld zegt dat een organisatie “te wit” is en “diverser” moet worden, wat zegt men dan eigenlijk? Wie is “wit”? De groep blanke mensen in Nederland is zelf heel divers. Er zitten mensen bij uit de Randstad en uit andere delen van het land. Sommigen komen uit steden, anderen uit dorpen. Wordt er in Nederland wel eens gekeken of er niet teveel blanke mensen uit de Randstad bij een organisatie werken, bijvoorbeeld bij de publieke omroep, en of het percentage Friezen, Zeeuwen, Limburgers en Achterhoekers wel een “afspiegeling” vormt van de bevolking? En is een kind van Poolse gastarbeiders “wit” of juist iemand met een migratieachtergrond die je organisatie diverser maakt? Horen joden bijvoorbeeld tot de groep “witte mensen” waar figuren als Baldewsingh en Ten Dam het over hebben? Zo ja, dan zeggen zij dus dat er teveel joden op het stadhuis van Den Haag en de Universiteit van Amsterdam rondlopen. Zo nee, dan maken zij onderscheid tussen blanke mensen die niet joods zijn en blanke mensen die wel joods zijn, precies zoals de nationaal socialisten deden.
Als het gaat om “zwarte mensen” is het probleem niet minder groot. Want wanneer je zegt dat er “meer diversiteit” in je organisatie moet komen en je om die reden meer zwarten gaat aannemen zul je ook moeten bepalen wie wel of niet zwart is. Wat doe je dan met iemand van gemengd bloed die bijvoorbeeld drie blanke grootouders heeft en één zwarte? Is zo iemand zwart genoeg om je organisatie kleurrijker te maken, of neem je liever iemand aan die een volbloed neger is en wijs je de ander af omdat hij of zij niet zwart genoeg is? Als je echt wilt dat je organisatie voor de volle 100% een afspiegeling vormt van de samenleving dan zul je moeten nagaan hoeveel “zwarten” er in Nederland rondlopen en hoeveel “mulatten” anders kun je je beleid nooit goed op orde krijgen. De groep “zwarten” is in Nederland bovendien ook heel divers: er zitten mensen tussen van Surinaamse of Antilliaanse afkomst die historisch een band met Nederland hebben en mensen uit bijvoorbeeld Congo, Kenia of Somalië waarbij dat niet het geval is. Wie moet voorrang krijgen bij een sollicitatie? Iemand waarvan de voorouders slaaf zijn geweest in een Nederlandse kolonie maar die wel het voordeel heeft vertrouwd te zijn met de Nederlandse taal en cultuur of iemand die nog maar net uit Afrika hier naar toe is gekomen en een achterstand heeft op de arbeidsmarkt?
Als je echt grondig nadenkt over wat er doorgaans gezegd wordt – meer “diversiteit”, meer “inclusiviteit” – dan ontdek je dat het om holle frasen gaat. Wil je als organisatie een “afspiegeling” zijn van de Nederlandse maatschappij of juist van je lokale samenleving die in Amsterdam natuurlijk heel anders is dan in Bergeijk of Raalte? Zijn Turken en Marokkanen “zwart”? Zo nee: moet je voor die mensen aparte categorieën instellen? En horen mensen die hier al generaties wonen dan in dezelfde categorie thuis als zij die hier nog maar net zijn? Komen ze samen met Arabieren in één categorie terecht, of juist niet? Zijn mensen met een Indonesische of Molukse achtergrond “zwart”, of zijn het “Aziaten”? En als het Aziaten zijn moeten zij dan op dezelfde manier behandeld worden als bijvoorbeeld Chinezen, of gaan we juist rekening houden met de specifieke historische achtergrond? Wil je bij je organisatie percentages gaan hanteren voor het aantal moslims zodat je een “afspiegeling” van de samenleving vormt? Zo ja, moet je dat dan ook niet gaan doen voor het aantal hindoes en boeddhisten? En zijn alle moslims eigenlijk wel hetzelfde? Wat ga je doen met LHBT’ers, een groep die trouwens iedere week wordt uitgebreid met een nieuwe letter? Hoor je er tegenwoordig bijvoorbeeld pas bij als je minstens één transgender in je organisatie hebt rondlopen?
Vooral mensen die zelf een bepaalde groep (menen te) vertegenwoordigen profiteren van identiteitspolitiek. Je kunt het gebruiken om voor jezelf een baantje te regelen bij een omroep, een krant, of in een bestuur, of om voor één of andere subsidieregeling in aanmerking te komen. Want het probleem is dat het natuurlijk gaat om ad hoc beleid. Mensen roepen maar wat zonder er goed bij na te denken, en de maatregelen die genomen worden om een organisatie “diverser” te maken zijn doorgaans volstrekt willekeurig. Het maakt namelijk niet uit wie je ergens neerzet, als het maar geen heteroseksuele blanke man is. Dat is waar het allemaal op neerkomt. In de praktijk is diversiteitsbeleid dan ook vooral anti-blanke politiek. Het zal in Europa tot dezelfde problemen gaan leiden als in Amerika: slechtere verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Van alle trends die uit Amerika zijn komen overwaaien is dit dan ook één van de gevaarlijkste.