”To become smarter, we must understand the ways we are dumb.”
– Julian Baggini
Het verschil tussen religie – laten we zeggen de rooms-katholieke kerk – en wetenschap is dat wat de katholieke kerk als kennis beschouwt (het katholieke theologische wereldbeeld met Jezus als zoon van god die gekruisigd wordt en dan weer tot leven komt en dat alle mensen daarna Jezus als idool moeten aanvaarden) al eeuwenlang hetzelfde is. Er zijn afsplitsingen van de katholieke kerk, namelijk het protestantisme, waardoor er nu variaties zijn op het christelijke theologische wereldbeeld. Vergelijk dat met wetenschap: de wetenschappelijke kennis is de afgelopen eeuw exponentieel toegenomen, niet alleen is de kennis toegenomen, maar ook zijn de methodes (zoals statistiek) en instrumentaria (laboratoria) verfijnd. Wetenschappelijke kennis groeit en wetenschap corrigeert zichzelf. Er zijn geen personen die autoriteit hebben qua persoon, het zijn de verdiensten van herhaalbaar wetenschappelijk onderzoek die ertoe doen. Wetenschappelijke kennis is kennis waarvoor empirisch bewijs is en het zijn kennisclaims die in principe weerlegbaar zijn, dat wil zeggen dat als er zich bepaalde dingen voordoen, dat dan de claim weerlegd wordt. In zijn boek A short history of truth (2017) schrijft filosoof Julian Baggini:
”What we hold to be true is constantly open to being tested, which makes the truths that pass the test more reliable. The strength of empirical truth recides in the fact that it is always open to scrutiny, revision and rejection.” (p. 56)
Religieuze kennis-claims zijn onweerlegbaar en daarmee onwetenschappelijk. Dat is de wetenschapsfilosofie van Karl Popper in een notendop.
Met het aantreden van de Amerikaanse president Trump is er niet opeens een dip in waarheidswaardering is gekomen. Religies zijn gekoesterde onwaarheden die millennia lang floreren. De meeste mensen hebben helemaal geen probleem met mensen die tot hun nek in de onwaarheid van religie staan. Politiek en waarheid hebben een moeizame relatie. In een open samenleving is er de mogelijkheid van een maatschappelijk debat en journalistiek waarin naar waarheid gestreefd kan worden. Trump maakt het zo bont met zijn instrumenteel gebruik van feiten dat het voor iedereen inzichtelijk is. Ondanks alle kritiek op hem, zijn er nog steeds aanhangers en mensen die menen dat Trump beter is dan Hillary Clinton. In het Trumptijdperk is er publiek debat over wat waarheid is. Als je per se een optimistische blik wilt hebben zou je kunnen zeggen dat abstract-filosofische onderwerpen als waarheid, epistemologie en wetenschapsfilosofie nu in het publieke domein bediscussieerd worden. Doordat Trump zo overduidelijk liegt en de waarheid aan zijn laars lapt, gaan mensen zich afvragen waarom waarheid belangrijk is en hoe de waarheid gevonden kan worden. De manier waarop Trump zich tot de waarheid verhoudt – namelijk onverschillig en instrumenteel – is door filosoof Harry G. Frankfurt scherpzinnig uiteengezet in zijn essay On bullshit. Bullshitting betekent dat de spreker geen enkele bekommernis heeft om de waarheid. Het maakt hem niet uit om tegenstrijdige uitspraken te doen. Met een bullshitter kun je niet debatteren omdat de voorwaarden voor een zinnig debat – oprechtheid, consistentie – wegvallen. Bullshitters kun je daarom het best negeren. Het enige dat je kunt doen is om aanhangers te laten zien dat er sprake is van bullshitting. Maar hardcore aanhangers van Trump zijn doorgaans geen waarheidsliefhebbers, het is de ideologie of adoratie voor hun leider die hen verblindt.
Filosoof Julian Baggini heeft een reeks van populair-filosofische boeken op zijn naam staan. Met zijn nieuwe bondige boek A Short history of truth. Consolations for a post-truth world (2017) levert hij een bijdrage aan het debat over waarheid en politiek. Ik betwijfel of dit boek behulpzaam is bij het oplossen van het probleem van de brede acceptatie van onwaarheden. Het boek is in ieder geval geen geschiedenis van het begrip waarheid. Het biedt een aantal perspectieven op waarheid. Baggini geeft een kort overzicht van filosofische invalshoeken op waarheid: de logica, wetenschapsfilosofie, taalfilosofie en epistemologie. In de ondertitel is er sprake van ‘consolations for a post truth world’. Consolations betekent troost. Dat klinkt wel een beetje berustend en weinig hoopvol. Het klinkt niet als een krachtige verdediging van waarheid en waarachtigheid.
Jammer genoeg gaat Baggini niet diep in op wat die post truth wereld dan precies inhoudt. Het begrip post truth is in 1992 voor het eerst gebruikt door Steve Tersich: ”We, as a free people, have freely decided that we want to live in some post-truth world”. En David Roberts schreef over post truth politics in 2010: ”a political culture in which politics (public opinion and media narratives) have become almost entirely disconnected from policy (the substance of legislation).” De woordenboekdefinitie luidt: ”post-truth is a time period or situation in which facts have become less important than emotional persuasion”. In 2016 werd het woord Post truth gekozen door Oxford Dictionaries als woord van het jaar.
Goochelaars zijn meesters in het manipuleren van de waarheid zodat de zaken anders lijken dan ze in werkelijk zijn. Het is bijzonder moeilijk om zonder onderzoek de truc van een goochelaar te achterhalen. Zo heeft David Copperfield in 1983 zijn befaamde verdwijntruc uitgehaald met het (zogenaamde) Statue of Liberty, voor de ogen van een publiek en uitgezonden op televisie. De mensen waren stomverbaasd. Thans kun je op youtube vinden hoe de truc in elkaar zat en dan lijkt het heel eenvoudig, maar voor het publiek was het niet gemakkelijk om de truc te kunnen doorzien. Dus zelfs als heel veel mensen iets met hun eigen ogen hebben gezien, is dat geen garantie dat het ook echt zo is. Dat is de reden waarom de wetenschappelijke methode dikwijls zo tegen onze intuïties indruist. De wetenschappelijke methode is een manier om de tekortkomingen van onze waarheids- en kennisintuïties te boven te komen.
Neem klimaatverandering. Onze intuïties over de weersveranderingen schieten daarbij te kort. Veranderingen in klimaat op mondiale schaal kun je niet zomaar intuïtief aanvoelen. Daarvoor zijn metingen, gemiddelden en longitudinale vergelijkingen nodig. Jammer genoeg besteedt Baggini weinig aandacht aan klimaatsceptici terwijl dit de meest gevaarlijke ontwikkeling van deze tijd is. Hoe is het mogelijk dat de huidige president van de VS een ontkenner van klimaatverandering is? Als het om milieu en klimaat gaat, lijkt de waarheidsvinding gepolitiseerd. Als het om technische kennis gaat, is er geen politieke controverse, maar met klimaat en milieuproblemen ligt dat anders. Het is van levensbelang om dit goed te krijgen. In de eerste plaats is er de diagnose van de milieuproblemen. Over de mondiale milieuproblematiek bestaat een grote mate van consensus onder wetenschappers en er is de afgelopen decennia veel moeite en tijd in gestopt om hier onderzoek naar te doen. Door het bewezen succes van wetenschap als kenmethode is het rationeel om als leek de wetenschappelijke consensus te volgen. Wetenschap is een kosmopolitische empirische kenmethode waarbij kritiek op uitkomsten in het systeem geïncorporeerd is – je kunt status en aanzien verwerven door een geaccepteerde theorie met feiten te ondergraven. De wetenschappelijke consensus over milieu- en klimaatproblematiek is overweldigend. Toch zijn er altijd wel wetenschappers te vinden die afwijkende opvattingen hebben. Dat is prima. Zij kunnen hun kritiek in peer reviewed journals publiceren en zo kan de kritiek gewogen worden. In de wetenschappelijke tijdschriften is er echter een overweldigende hoeveelheid onderzoek die erop wijst dat er sprake is van door mensen veroorzaakte opwarming van de aarde en een heel scala aan milieuproblemen. Het ontkennen van de wetenschappelijke consensus is irrationeel, het is dikwijls ingegeven door een politieke ideologie. Waarheid staat echter los van politieke ideologie. Het klimaat is geen linkse issue. Baggini schrijft er weinig over, maar wat hij erover schrijft is raak:
”Emitting pollutants and greenhouse gases has come to be seen as wrong entirely and only because the evidence shows it has harmful effects.” (p. 90)
Het volgende klinkt contra-intuïtief: als leek hoef je je niet te verdiepen in statistiek en diagrammen over klimaatmodellen of je af te vragen wat er niet klopt in de uitspraken van wetenschappers met een afwijkende mening. Net als je je als leek niet hoeft te verdiepen in DNA-structuren als het gaat om de afstammingsmodellen van verschillende soorten. Het zijn wetenschappers van over de hele wereld die elkaar bekritiseren en verder bouwen op elkaars werk. Het is niet logisch om in het publieke debat wetenschappelijke onderwerpen te bediscussiëren omdat dat niet de plaats daarvoor is. De juiste plaats daarvoor zijn wetenschappelijke congressen en met name peer reviewed tijdschriften. Het lijkt net of dit een gebrek aan interesse is, maar dat is niet het geval. Wat het geval is, is dat wetenschap veel ingewikkelder is dan zomaar wat kletsen en dat je als leek ook moeilijk kan zien wie er gelijk heeft in een maatschappelijk debat. Het kan best zijn dat bij een debat tussen een klimaatwetenschapper en een klimaatscepticus, de scepticus de beste debater is en zodoende het debat wint en daarmee het publiek op zijn hand heeft. Maar zo werkt wetenschap niet. Er is bij een groot deel van de mensen sprake van een gebrek aan inzicht hoe wetenschap werkt en waarom het rationeel is om wetenschappelijke consensus te volgen. Het volgen van wetenschappelijke consensus is niet hetzelfde als de opinie van een individuele wetenschapper aanvaarden. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) is opgericht om de consensus over klimaatverandering helder te krijgen en om deze aan het publiek bekend te maken. De opeenvolgende rapporten van het IPCC geven met steeds grotere stelligheid aan dat de mens een significante bijdrage levert aan de opwarming van de aarde en dat de gevolgen daarvan voor de mens desastreus zijn. Het betwijfelen van de consensus van het IPCC is irrationeel. Wat trouwens niet wil zeggen dat er geen kritiek kan zijn op het IPCC. Maar het IPCC is het beste wat nu voorhanden is, en de uitkomst van de rapporten maakt overduidelijk dat er een enorm probleem is.
Baggini wijdt een hoofdstuk aan waarheid in ethiek. Of er in de ethiek überhaupt sprake kan zijn van waarheid is een netelige kwestie. Ik denk van niet. Neem de uitspraak: ‘Het martelen van kinderen is slecht.’ Is dat een ware uitspraak? Dat ligt eraan wat er met waarheid wordt bedoeld. Er is geen absolute morele maatstaf in het universum om te bepalen of iets goed of slecht is. ‘Bloed is rood’ is een ware uitspraak omdat dit langs objectieve methode kan worden vastgesteld. Iedereen kan het verifiëren door zich in de vinger te snijden (mensen die kleurenblind zijn kunnen dit niet, maar rood is een lichtfrequentie en ook kleurenblinden kunnen op meetapparatuur de lichtfrequentie van bloed zien die wordt aangeduid als rood). Bloed is objectief rood. De uitspraak ‘het martelen van kinderen is slecht’ is een uitspraak waar waarschijnlijk veel mensen het mee eens zullen zijn. Maar hoe is objectief vast te stellen of dit zo is? Het is verraderlijk om hieruit de conclusie te trekken dat als het niet objectief is, dat het dan subjectief is (drogreden van de uitgesloten derde: als het stoplicht niet rood is, dan is het groen – dan hoeft niet, want het kan ook oranje zijn). De uitspraak ‘Het martelen van kinderen is slecht’ is een uitspraak die universeel geldig is omdat niemand van zichzelf zou willen om zelf als kind gemarteld te worden (en de meeste mensen zouden ook niet willen dat hun kinderen gemarteld worden – al zijn er ook ouders die hun kinderen fysiek dan wel mentaal martelen, vandaar dat het als argument sterker is om jezelf in de positie van het slachtoffer in te denken). Wat martelen precies inhoudt kan wel weer onderwerp van discussie zijn. Ik ben van mening dat jongensbesnijdenis een vorm van martelen is, maar daar denken veel mensen anders over. Het is dan zaak om de argumenten van beide kanten kritisch te bekijken. Dat er geen sprake is van waarheid in ethiek leidt niet tot moreel relativisme, er is immers ook moreel universalisme, dat wil zeggen dat er ethische normen zijn die altijd en overal geldig zijn, zoals het doden van homoseksuelen om hun geaardheid, het martelen van kinderen, verkrachting, moord et cetera. Universele morele waarden kun je vinden door jezelf in de positie van een slachtoffer in te leven en als je dat absoluut niet wilt, dan heb je een universele ethische norm te pakken. Baggini:
‘What tells you murder is wrong is your ability to see things from the perspective of the victim, to see that to be deprived of life is to be deprived of something of supreme value.” (p. 88)
Opvattingen over wat goed en slecht is zijn relatief aan tijd en plaats, maar er zijn wel degelijk universele waarden. Het gebruiken van het waarheidsconcept in de ethiek is een categoriefout die leidt tot onnodige verwarring. Het is jammer dan Baggini hier niet duidelijker is.
Baggini citeert een verontrustende uitspraak van David Hume:
”I am apt to suspect the Negroes, and in general all other species of men to be naturally inferior to the whites.’
Dat is toch wel een uitspraak – zelfs al was het maar in een voetnoot, waar de grote filosoof mee van zijn sokkel lazert:
”That one of our greatest philosophers could write this is staggering and a salutary reminder that intelligence is no guarantee of virtue.” (p. 89)
Natuurlijk was dit in die tijd van Hume een algemene opvatting (en helaas komt de opvatting nog steeds voor), maar een filosoof zou zich hopelijk ontworstelen aan de vooroordelen van de samenleving. Voor de zekerheid – het racisme van bijvoorbeeld Schild en Vrienden laat zien hoe nodig dit is – leg ik toch nog maar even uit wat er mis is met de uitspraak van Hume. Hume meent dat er sprake is van een morele hiërarchie in soorten mensen, blijkbaar op basis van huidskleur. Maar er is helemaal geen objectieve moraal en is geen waarde in de kosmos. Er zijn grote verschillen tussen mensen en grote verschillen tussen culturen. Zelfs als er verschillen in IQ tussen verschillende soorten mensen zou zijn dan nog is er geen sprake van een morele hiërarchie. IQ en huidskleur of ras, of cultuur, of gender zijn geen categorieën voor morele status. Waar het om gaat in de ethiek is of wezens kunnen lijden. Benthams beroemde drie woorden luiden Can they suffer? Dus, ongeacht of er objectieve verschillen tussen mensen zijn, het enige wat moreel relevant is, is het vermogen om te lijden.
Baggini schrijft enkele wonderlijke dingen, zoals over homoseksualiteit:
”Belief that homosexuality is wrong has been undermined largely because people understand that sexual orientation is not (usually, at least) a choice and homosexuality is never an illness.” (p. 90)
Het is echter moreel irrelevant of homoseksualiteit een keuze is of niet. Stel, dat homoseksualiteit volledig een vrije keuze was: waarom zou het dan niet mogen? Het is belangrijk om het universele liberale standpunt in te nemen: alles mag zolang je anderen geen schade berokkent. Dat geldt ook voor seksualiteit.
Baggini heeft een ruime opvatting over het begrip waarheid. Zijn aanbevelingen op het einde zijn niet echt behulpzaam, zoals:
”We should be sceptical not cynical’ en ‘spiritual “truths” should not compete with secular ones but should be seen as belonging to a different species.” (p. 107)
Baggini schrijft ‘spiritual “truth”’ weliswaar tussen aanhalingstekens, maar het begrip waarheid heeft geen aparte of speciale betekenis wanneer het gaat over spiritualiteit: transcendente waarheidsclaims zijn waar of niet-waar en na onderzoek is gebleken dat geen van die claims waar is. Het is verwarrend om over ‘spiritual “truths”’ te spreken.
”The truth is NOT going to get in the way of people who are moved by faith, greed, fear, or desire to deny what they see.”
Dat concludeert wetenschapsjournalist Michael Specter in zijn boek Denialism (2009). En eigenlijk weten we dat ook wel. Waarheid en feiten zijn van ondergeschikt belang aan andere belangen. In een liberale open samenleving moeten we streven naar waarheid.
”Only by using reason could we discover our own cognitive flaws. It’s a smart creature that understands very well the nature of its own stupidity.” (Baggini, p. 50)
Er moet daarom in het onderwijs meer aandacht worden besteed aan het aanleren van kritisch denken en epistemische vaardigheden. Om de wereld te redden van ecologische destructie en om fatsoenlijk en vreedzaam met elkaar te kunnen samenleven moeten we de waarheid koesteren. En dat is zwaar werk.