Over het toetsingskader van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen heeft de ChristenUnie Kamervragen gesteld. Deze vragen zijn op 13 september 2018 door D66 minister van Engelshoven beantwoord. Aanleiding voor het stellen van de Kamervragen was het luiden van de klok door een ex-werknemer over het falend toezicht door de raad van toezicht van deze instelling. Die bleef passief bij een melding van ernstige misstanden waar D66 bestuursvoorzitter en senator Henk Pijlman bij betrokken is.
De raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen heeft expliciet de klankbordfunctie boven het werkgeverschap en het toezicht houden gesteld. Zoals blijkt uit het toetsingskader van deze interne toezichthouder waarin het navolgende is opgenomen.
”De Raad van Toezicht beschouwt zijn invloed op het beleid en op de gang van zaken als meewerkend. De nadruk ligt daarom ook op een rol als klankbord, meer dan louter op toezicht.” (Bron: Toetsingskader Hanzehogeschool Groningen d.d. 23 januari 2017).
Deze klankbordfunctie staat volgens alle deskundigen op gespannen voet met het toezicht houden. En leidt tot een onvoldoende kritische blik, debat en houding tegenover de bestuurder van zo’n onderwijsinstelling.
Opmerkelijk in de beantwoording van de gestelde Kamervragen is het bewust door de D66 minister niet ingaan op de gestelde hamvraag; wat vindt de minister ervan dat de klankbordfunctie bij de Hanzehogeschool is gesteld boven een rol als toezichthouder? De minister volstaat met nietszeggende en afleidende antwoorden welke enkel dienen om niet tot de kern van de zaak door te hoeven dringen. Een verbijsterende vaststelling van het met zoveel dedain behandelen van serieuze Kamervragen. Ter illustratie citeer ik hieronder enkele vragen uit de officiële brief aan de Kamer van 13 september 2018.
Oordeelt uzelf.
Kamervragen en antwoorden van de Minister:
2.Klopt het dat de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen expliciet zijn klankbordfunctie heeft gesteld boven een rol als toezichthouder? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe interpreteert u het toetsingskader?
In artikel 10.3d, tweede lid van de WHW is de wettelijke taak van een raad van toezicht van een hogeschool als volgt gedefinieerd: “De raad van toezicht houdt […] toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde.” In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat de raad van toezicht hiertoe een toetsingskader hanteert. De raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen voldoet aan deze afspraak. Uit een door mij ontvangen toelichting van de Hanzehogeschool maak ik op dat de raad van toezicht in het najaar van 2017 de in het opiniestuk genoemde melding heeft ontvangen en geanalyseerd. Na deze analyse heeft de raad besloten geen nader onderzoek naar vermeende misstanden in te stellen omdat de melding onvoldoende redelijke gronden bevatte voor het bestaan van deze misstanden. De raad heeft deze gang van zaken uit eigen beweging gemeld bij de inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie). Ook de inspectie zag op basis van de melding en de informatie van de raad van toezicht geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen.
3.Vindt u dat in het betreffende toetsingskader de checks and balances goed zijn geborgd?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.(vorige vraag).
4.Zijn er meer van dergelijke toetsingskaders in het hoger beroepsonderwijs van kracht?
In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat raden van toezicht van hogescholen een toetsingskader hanteren.
Uit bovenstaande beantwoording van de Kamervragen blijkt glashelder dat de D66 bewindsvrouw geen uitspraak wil doen over wat zij vindt van het feit dat bij de Hanzehogeschool de klankbordfunctie boven het toezicht houden wordt gesteld door de raad van toezicht van deze instelling. Ondanks dat daar expliciet naar gevraagd is. Zij geeft enkel in algemene zin aan dat het is toegestaan om toetsingskaders te gebruiken volgens de branchecode. Een feit van algemene bekendheid waar om die reden in de Kamervragen ook niet naar gevraagd wordt.
De gegeven antwoorden tonen aan dat de minister bewust niet ingaat op hetgeen wel gevraagd wordt; haar standpunt over de rangorde van de wettelijke taken van een raad van toezicht. En de concrete vertaling daarvan in individuele toetsingskaders zoals bij de Hanzehogeschool. Waarin de klankbordfunctie expliciet dominant is gesteld ten opzichte van de andere wettelijke taken.
De minister is verantwoordelijk voor de externe toezichthouder in de onderwijssector. De onderwijsinspectie. En die is op haar beurt verantwoordelijk voor het deugdelijk extern toezicht op bestuurders en de interne toezichthouders van deze sector. Dan mag je toch op zijn minst verwachten dat de onderwijsminister klip en klaar duidelijkheid verschaft over de simpele vraag of het expliciet stellen van de klankbordfunctie boven het zijn van werkgever en het toezicht houden in toetsingskaders door de beugel kunnen en zijn toegestaan of niet. En dat verzuimd zij heel bewust te doen. Om een partijgenoot niet in de problemen te brengen.
In de Kamerbrief van de minister geeft zij ook informatie over het proces van behandeling door de onderwijsinspectie van de melding van misstanden:
”Ook de inspectie zag op basis van de melding en de informatie van de raad van toezicht geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen.”
Een wel heel bijzonder antwoord van een externe toezichthouder over een klokkenluiderszaak bij een instelling met een toetsingskader waarover niet voor niets Kamervragen zijn gesteld over de checks and balances bij die instelling. Om nog maar te zwijgen over het feit dat bij de onderwijsinspectie zelf het bestaan van de melding van de klokkenluider, naar eigen zeggen tot voor kort nog volstrekt onbekend was. Ondanks het aangetekend verzonden zijn van die melding door de klokkenluider aan de inspectie. Dat bizarre feit meldde de onderwijsinspectie de klokkenluider kort nadat deze kwestie recent in de publiciteit was gekomen. Dat alles geeft wel heel erg te denken nu er twee D66 politici bij deze kwestie betrokken zijn. Dat feit vereist een volstrekt onafhankelijk en integer onderzoek door derden ter verificatie van de gemelde misstanden. Zeker om elke schijn van het bewust uit de wind houden van een partijgenoot uit te kunnen sluiten.
Zelfs een vluchtige eerste analyse van de antwoorden op voornoemde gestelde Kamervragen laat zien dat er sprake is van een gemanipuleerde en ontwijkende wijze van beantwoording van uiterst serieuze vragen. Waarbij de gestelde hamvraag volledig wordt omzeild. Tot nu toe is geen Kamerlid daar nog over gevallen. Als het vaker gebeurt met Kamervragen dat volksvertegenwoordigers bij de beantwoording van de vragen met een kluitje in het riet worden gestuurd dan is dat een verontrustende vaststelling. Dat diskwalificeert de Kamer als kritisch controle orgaan op de handel en wandel van onze bewindslieden. Een wake up call voor wakkere politici die aan deze gevaarlijke ontwikkeling in een democratische rechtsstaat een halt willen toeroepen.