By far the greatest and most admirable form of wisdom is that needed to plan and beautify cities and human communities.
– Socrates
Ik was nogal verbaasd toen ik in de boekhandel zag dat het nieuwe boek De groene stad (2018) van de avontuurlijke reisschrijver Redmond O’Hanlon over Almere gaat. O’Hanlon (1947) is de jongste niet meer en hij trekt niet meer diep de oerwouden in, maar hij laat de lezer zich nog wel verbazen met zijn jongensachtige nieuwsgierigheid en balorige schrijfstijl. Drie jaar woonde O’Hanlon in Almere. Wat hem er aantrok was dat de stad geheel nieuw ontworpen is, niet alleen de huizen, maar ook de natuur is er ontworpen en aangeplant. Zijn eerste indruk was niet heel positief: ‘by far de lelijkste stad ooit gebouwd’, noemde hij de stad in een interview in Quote.
De groene stad is, voor zover ik kan nagaan, alleen in het Nederlands verschenen in vertaling van Rudi Rotthier. Om te zien of het boek literaire kwaliteiten heeft zou het interessant zijn of het in het Engels taalgebied zou aanslaan waar niemand van Almere heeft gehoord of, indien dat wel het geval was, interesse voor zou hebben. Toch slaagt O’Hanlon erin om mijn oordeel over Almere als saai, oninteressant en onaangenaam oord bij te stellen, door te verhalen over de achterliggende ideeën van deze stad.
O’Hanlon was gastschrijver van Almere. In feite is het boekje een literaire pr-stunt voor Almere dat zichzelf propageert als groene stad. In een interview in De Volkskrant met O’Hanlon staat er meer over:
‘Met het project Almere Verhalen nodigt Almere schrijvers uit in de stad te komen wonen en daarover te schrijven voor een honorarium van 25 duizend euro – Stephan Sanders en Renate Dorrestein gingen O’Hanlon voor. Op 2 september 2015 kreeg de Britse schrijver de sleutel overhandigd van zijn woning in het Almeerse stadsdeel Nobelhorst.’
Ik wik en weeg wat ik hiervan vind. Het boekje van O’Hanlon is dus broodschrijverij. Maar enfin, een boek moet op zijn eigen merites beoordeeld worden. Maar een slotzin als
‘De rest van de wereld kan nog veel leren van deze grote Nederlandse overwinning.’ (p. 158)
is toch wel erg verdacht, of O’Hanlon moet zich het streekbier goed hebben laten welgevallen toen hij dit schreef.
Almere is een voorstad van Amsterdam. Het was bedoeld de woningnood in Amsterdam te lenigen. De reisafstand van Almere naar Amsterdam is ongeveer een half uur. O’Hanlon is enthousiast over de nabijheid van de natuur.
‘Ik kan zo een volwassen bos in lopen. (Elke boom is dertig jaar geleden met de hand geplant.) Ik zie bevers, everzwijnen laten hun sporen na. Er is een plaatselijke havik. Ik heb in Nobelhorst meer kleine zangvogels gezien dan in de rest van mijn leven.’ (p. 9)
De planners van Almere werden geïnspireerd door het stadsontwerp van Ebenezer Howard (1850 – 1928) in diens boek The Garden City. Wij zijn collectief vergeten hoe smerig en onaangenaam steden tot voor kort waren. Een stad met paarden stinkt. Als er geen goede riolering is stinkt het en is het er ongezond. Rijke mensen ontvluchtten vroeger in de zomer de steden vanwege stankoverlast. Als er geen goede vuilnis- en schoonmaakdienst is is het een puinhoop. Iets later, wanneer auto’s de stad overnemen is het er eveneens onplezierig. Auto’s worden heden ten dage steeds meer uit steden geweerd en het doorgaande verkeer wordt om steden heen geleid. Auto’s en vrachtauto’s stinken minder. Er zijn geluidsschermen. Er is infrastructuur. Er is verlichting. In Amsterdam zijn de grachten schoner dan ooit. De (westerse) steden zijn mooier, veiliger en aangenamer dan ooit! Het is er goed toeven. Er zijn geen krottenwijken meer. Nogmaals, we zijn collectief vergeten hoe beroerd de leefomstandigheden waren. We leven comfortabeler dan keizers en koningen! Howard was, net als Charles Dickens, diep geraakt door de ellende en smerigheid van Londen. Hij wilde daar een alternatief tegenover zetten, een ruim opgezette stad met verschillende stadskernen met veel groen ertussen. Veel steden zijn gebouwd rond kerken of gebouwen van machthebbers. In steden stond de burger nooit en te nimmer centraal. Bij Howard wel. Howard ontwierp zijn stad niet voor de rijken, maar voor iedereen. Zo ook in Almere. In Almere geen megalomane kerk of dito paleis, maar een stad om in te leven voor alle mensen. Almere is niet gebouwd voor een koning, maar voor het volk. Dat heeft als keerzijde dat er geen monumenten zijn waar mensen zich aan kunnen vergapen. Het zijn de megalomane bouwprojecten – waar doorgaans nogal wat morele vragen bij gesteld kunnen worden – die hordes toeristen aantrekken. Almere is dan ook geen toeristenoord, maar een plek om rustig, vredig en comfortabel te wonen en, wanneer de rust je teveel wordt, in de trein naar Amsterdam te springen.
Het woord ‘groen’ in De groene stad refereert letterlijk aan het groen van de natuur. Het is geen referentie naar duurzaamheid. De landbouw rondom Almere is verre van duurzaam en is er geen ruimte voor de natuur. Almere is ook niet gebouwd vanuit duurzaamheidsprincipes. Het begint er al mee dat de stad onder zeeniveau ligt. Nederland is een rivierdelta die, wanneer de zeespiegel stijgt, het steeds moeilijker zal krijgen. Het bouwen van een nieuwe stad onder zeeniveau lijkt geen goed plan voor de lange termijn. De huizen zijn er ook niet het meest duurzaam. Op een van de vrije kavels wordt door een echtpaar wel een earthship gebouwd, maar dat is een uitzondering. O’Hanlon ergert zich aan de grijze platte lege daken die hij veel liever groen beplant zou zien. Inderdaad, dat is een optie. Zonnepanelen is een andere optie. Misschien zou een combinatie van beide nog beter zijn. Wat mensen afschrikt aan Almere is het gebrek aan karakter. Het gebrek aan smoel. Als Almere gebouwd zou zijn door architecten van de Amsterdamse school met nog een vleugje ornament zou de stad er veel aantrekkelijker, veel monumentaler uitzien.
‘Stel dat je uit Congo bent overgekomen en je geniet hier van je streekbier of je fles chardonnay, terwijl je kinderen ravotten op verantwoord speeltuig, de schapen lastigvallen of hun fantasie de vrije loop laten op het archeologisch terreintje, omringd door het nooit huilende kroost van de lokale bevolking. Dan moet je toch denken: die Hollanders hebben hun zaken goed voor elkaar. Niemand anders heeft een samenleving opgebouwd waar de angst zo teruggedrongen is.’ (p. 155)
‘Stel dat die Congolees zich afvraagt: zou dit in mijn land ook kunnen? Dat is namelijk nodig als we met groene steden de opwarming van de planeet willen tegengaan, als we tien miljard aardbewoners in duizenden Almeres willen onderbrengen.’ (p. 157)
Dat O’Hanlon meent dat Almere het toonbeeld is van duurzaam wonen is naïef. Almere is dan misschien een plezierige plek om te wonen, voor duurzaamheid is meer nodig: duurzame energie, spaarzaam watergebruik, duurzame afvalverwerking, en bewoners met een duurzame ecologische voetafdruk.
O’Hanlon neemt je mee op een ontdekkingsreis vlakbij huis. Maar hij neemt je tegelijkertijd mee naar een ver verleden door zijn interesse voor natuurlijke historie waarbij hij ontdekt dat Almere niet altijd onder de zeespiegel heeft gelegen maar dat er tal van fossielen van leven op land worden gevonden. Almere heeft een rijkere geschiedenis dan we denken. Met evenveel enthousiasme en verbazing als wanneer O’Hanlon door het oerwoud trekt, wandelt hij door de straten van Almere en de aangeplante bossen rondom de stad. O’Hanlon laat zien dat reizen een attitude is en dat het niet noodzakelijk is ver weg te gaan. Dankzij O’Hanlon zie ik Almere met andere ogen. Desalniettemin maak ik geen aanstalten om er naartoe te verhuizen. Maar voor 25 duizend euro wil ik mijn mening misschien wel bijstellen.