Jolien Roets werkt voor de Vlaamse radiozender Qmusic. Ze is een van de vele overactieve en overgelukkige ADHD-typetjes die tegenwoordig niet van de radio en de televisie zijn weg te denken.
Jolien lacht erg vaak. Té vaak, eigenlijk. Ze is steeds enthousiast, altijd ad rem en het lijkt wel of haar bloed vervangen werd door een met speed aangelengd amfetaminepreparaat.
Jolien post vaak foto’s op sociale media, waarop te zien is hoe hard ze aan het feesten is, foto’s van haar ‘latest tattoos’, kiekjes waarop haar lief (een dj) te zien is achter zijn draaitafel (Jolien dj’t zelf ook trouwens) en uiteraard prachtige landschappen van de vergezichten die ze live heeft mogen aanschouwen, tijdens een van de vele verre reizen die ze in haar ondernemende bestaan heeft gemaakt.
Mooi. Alleen bekruipt mij bij het aanhoren en zien van dergelijke spring in ’t veldjes altijd een oneigenlijk gevoel, een gevoel dat er iets niet klopt.
En kijk… Nu wil het toeval dat, enkele dagen geleden, Jolien een “moedige biecht” deed op de radio. Ze was namelijk gedurende enkele maanden uit de ether verdwenen.
Zoals dat tegenwoordig gaat, getuigde ze van haar wederwaardigheden van de afgelopen maanden. Op een gegeven moment kwamen er zelfs waterlanders aan te pas. De schokkende stem vormde de kers op de taart van deze emotionele uitbarsting.
Wat was er gebeurd? Wel, zoals zovelen was ook Jolien ten prooi gevallen aan een zenuwinzinking. Men noemt dat heden een burn-out. Jolien was zichzelf tegengekomen, met andere woorden. Naar eigen zeggen zat ze op een gegeven moment vaak wat rond te turen, denkende aan waar-de-fuck ze hier nu eigenlijk mee bezig was. Als bij toverslag leek de hemel op haar hoofd te vallen. Plots scheen het haar een moment toe alsof ook zij een sterveling was.
Jolien is niet uniek. Meer zelfs, ik vergeef haar al haar zonden. Ze kan er immers weinig aan doen dat ze opgroeide in een maatschappij en een tijdvak dat zégt humanistisch te zijn, maar eigenlijk van bordkarton en reclameslogans aan elkaar hangt.
Groot worden in de overtuiging dat de sky de limit is en dat de meridiaan van Greenwich je anus doormidden klieft, draagt daarenboven niet bepaald bij aan de ontwikkeling van werkelijkheidszin. Volwassen moeten worden in een wereld die van jou een soort playmobilpopje-met-eeuwige-glimlach-op-het-gezicht wil maken, kán weinig andere gevolgen hebben dan de mentale ineenstorting.
Optimisme wordt zowat overal tot een morele plicht verheven. ‘We hebben het nooit eerder zo goed gehad als nu’, luidt dan het argument. Ja, dat klopt. Op materieel vlak welteverstaan. Steven Pinker, Hans Rosling en Johan Norberg hebben het wat dát betreft bij het rechte eind. De tijding dat er nooit zo weinig oorlog is geweest (Pinker), dat de vluchtelingencrisis niet veel voorstelt (Rosling) en dat globalisme enkel voordelen heeft (Norberg), kan dan ook op veel bijval rekenen bij het establishment. ‘Dat loopt wel los’ is bijgevolg zowat de basisinstelling waarmee overheden en media problemen zoals moslimfundamentalisme te lijf gaan.
In onderwijsinstellingen, in de media, in overheidspropaganda: overal hoor je de optimismeklok luiden. De onzaligen die het aandurven twijfel te zaaien, de recalcitranten die het lef hebben de klepel van de klok met kauwgum te beplakken: hen wacht het oordeel van de Grootinquisiteurs van het Zalige Denken.
Laat mij eerst en vooral een lans breken voor enkele argumenten die de positivo’s naar voren schuiven om hun optimistische kijk op het heden en de toekomst te staven.
Het is inderdaad zo dat de welvaart in ons tijdvak en onze gewesten gedurende de laatste 100 jaar een niet eerder gekende hoogte heeft bereikt. Zoals o.m. de psycholoog/auteur Steven Pinker stelt, heeft de 20ste eeuw tevens het minste aantal oorlogsjaren gekend. Ook de levensverwachting is toegenomen. En dankzij de vooruitgang van de wetenschap is de levenskwaliteit er (op materieel vlak) op vooruit gegaan.
Dat klopt allemaal. Alleen kent de blinkende kant van deze vooruitgangsmedaille een meer obscure, duistere achterzijde. Want voor elke materiële stap op de ladder naar boven, lijken velen tezelfdertijd een spirituele stap op de ladder naar beneden te hebben gezet. Jolien Roets is een cijfer in de statistieken.
De focus werd dan ook verlegd. Van een materieel onzeker bestaan, waarin het zaak was brood op de plank te krijgen en de basisbehoeften te vervullen, ging de westerse mens zijn aandacht meer en meer richten op zijn binnenkant. In het behoeftenpiramidiaans van Maslov heet dat de menselijke focus op zelfontplooiing.
De buitenkant kwam voor rekening van de overheid en de bedrijfswereld. Verzorgingsstaten namen na 1945 een goed deel van de materiële besognes der staatsburgers voor hun rekening. De buitenkant werd middels uitkeringen, ondersteuningsprogramma’s en subsidies goed verzorgd en voorzien van de nodige blingbling. Daarbovenop creëerden commerciële ondernemingen noden die er niet waren en lieten media in samenwerking met zowel overheden als commerciële ondernemingen mensen geloven dat ze noden hadden die ze eigenlijk niet hadden.
De evolutie waarin een opgepoetste materiële buitenkant een zieker wordende immateriële binnenkant moest verhullen, vond eerst plaats in de betere kringen, gedurende de 19de en de 20ste eeuw. Nadien volgde, onder invloed van de emancipatie van allerlei minderheidsgroepen, de rest van de westerse bevolking.
De psychoanalyse, die omstreeks 1900 begon te floreren, vormt hiervan een voorbeeld. De huidige verkoop van antidepressiva, de selfiecultuur, de suïcidecijfers en de overvolle psychiatrische afdelingen zijn dan weer recentere getuigen van de blik naar binnen, die het met toeters en bellen versierde materiële lichaam van de westerse maatschappijen kenmerkt. De masloviaanse zelfontplooiing heeft zich ontpopt als een permanente existentiële crisis.
Een steeds grotere gerichtheid op de innerlijke leefwereld heeft van het Westen een hypochondrisch organisme gemaakt. De sorry-cultuur, de zelfhaat, de pillendraaierij, de therapeutitis en het kleingevoelige gejeremieer over gender, zijn in dit licht bezien slechts symptomen van een ziekte.
Het zich verdrinken in materiële luxe zorgt voor de enige (kortstondige) opstootjes van geluk in deze zieke ziel. Een idioot infotainmentprogramma op televisie, een honderdmiljardste ‘Got talent’-show, tickets bestellen om een festivalletje mee te pikken, enkele likes op Facebook: de dopamineboost van de westerse mens zit in een toetsenbord. Of anders gezegd: de materiële welvaart is de fopspeen van de hypochondrische peuter.
De opmars van de welvaart ging en gaat gepaard met een verslaving daaraan. De likes, de talentenshows: de Alprazolammetjes van de westerse mens vullen zijn dagen, van de eerste tot de laatste. Voor verslaafde mensen geldt immers dat ze nagenoeg álles zullen doen om aan de eisen van hun verslaving te voldoen. Zoals de heroïnegebruiker diefstallen pleegt om zijn drugs te kunnen betalen, zo betaalt de moderne mens zijn luxeverslaving met zijn ziel. Hij verkoopt die aan overheden, instellingen, bedrijven, … aan wie of wat dan ook. Als zijn verworven luxe hem maar niet wordt ontnomen.
Dit verklaart wellicht voor een deel de makke reacties op terreuraanslagen, politieke leugens en al die andere ongein waaraan het Westen wordt blootgesteld. Een inerte gemeenschap, een gemeenschap zonder gemeenschap, een gemeenschap zonder ziel, kán simpelweg niet meer opstaan. Ze kan zich enkel bukken, om krijttekeningetjes te maken.
De opsmuk van de materiële welvaart kan de schijn maar tijdelijk ophouden. Daarna ontwaart men de chronische depressie die verhuld zit onder de flashy blingbling.
Kijk naar de levensloop van willekeurige jongeren. Volgepropt met touchscreen-kennis, youtube-knowhow en duurzaamheidspraatjes, rollen ze de universiteiten en hogescholen binnen. Daar aangekomen worden ze, zoals dat sinds hun geboorte het geval was, omkaderd door het instituut waar ze hun opgedane kennis zullen verdiepen. Flyers, welkomstboekjes, slides en handouts van de openingsrede in de aula, worden de student in handen geduwd. Daarin vindt de student alle uitleg die hij nodig heeft: welke rechten hij heeft ingeval hij dyslectisch is, op welke uitzonderingsmaatregelen hij aanspraak kan maken indien hij ADHD heeft en welke faciliteiten hem ter beschikking staan als dyspracticus.
Een zieke samenleving heeft zielenknijpers nodig. Dat is nu eenmaal de wet van vraag en aanbod. Batallions deskundigen in de zielenknijpologie hebben op die manier een eigen industrie uit de grond gestampt. Tegen betaling kan de materieel rijke, maar spiritueel arme student met zijn steeds getormenteerder wordende ziel een uurtje bij zo’n knijper (bekend onder de noemer psychiater, psycholoog, therapeut of coach) doorbrengen. En aangezien een uurtje niks vermag, wordt dat uurtje twee uurtjes, dan drie uurtjes, enzovoort. En voor de argeloze student die na zijn studies zijn hypotheek begint af te betalen het goed en wel beseft, heeft hij zijn halve levensloop en zijn halve loon gespendeerd bij zo’n halve zool die meent de menselijke geest te kunnen analyseren zoals Einstein het heelal.
Aan het einde van die rit op de snelweg van de materiële zelfgenoegzaamheid – wanneer hij voor de vijfde keer gescheiden is, zijn zesde burn-out heeft doorgemaakt en de kinderen van zijn exen die op zijn erfenis uit zijn hem maar niet schijnen te komen bezoeken in het veel te dure rusthuis waar hij zijn laatste eenzame dagen slijt – regelt de geschoolde eenzaat het enige wat hem nog rest: zijn dood. En zelfs deze laatste daad wordt voor hem gefaciliteerd door het instituut der instituten: de overheid.
En zo eindigt het leven van menig inwoner dezer welvaartsstaten. Volledig opgeslorpt door overheden, farmareuzen, onderwijsinstellingen, therapeuten en mediahuizen, loopt hij rond als een blinde op een mijnenveld. Gehypnotiseerd door de vermeende weldaden die hem worden aangeboden, verkeert hij in de waan dat hij zíet. In realiteit is wat hij ziet een fata morgana, een prachtig uitziend tafereel dat naarmate men het nadert, oplost in de ether.
En daar staat hij dan: met zijn iPhone XR, met zijn Brandfield zonnebril, met zijn fancy draaitafel, met zijn tribal tattoo, met zijn screensaver vol selfies, met zijn hemd van Ralph Lauren en met zijn door Christophe Decarnin op maat ontworpen jeans tot op de enkels, in het midden van een dorre woestijn.
Dan kijkt hij rond en zegt tegen zichzelf: ‘waar de fuck ben ik mee bezig?’