Als het misbruik binnen de katholieke kerk één ding zichtbaar heeft gemaakt, is het wel de breed gevoelde wens om recht te doen aan de slachtoffers. En daar valt wat voor te zeggen. De noodzaak tot het dreggen van die slijkerige drekbodems werd des te prangender toen bleek dat het jarenlange misbruik consequent onder het tapijt is geveegd door de kerkelijke autoriteiten. Jazeker, er valt iets te zeggen voor het onderkennen van het verzwegene, het oprakelen van het onzegbare uit naam van de waarheid, vanuit een alleszins begrijpelijke en voor iedereen herkenbare hang naar rechtvaardigheid ten aanzien van diegenen die dat recht gedurende zoveel opeenvolgende decennia is ontzegd.
Er is zoveel verzwegen door de jaren heen, zoveel stil leed toegedekt, dat je je dus wel iets kan voorstellen bij de wens om die stramme hardnekkigheid te doorbreken. Maar na de opkomst van #MeToo lijken de verhoudingen tussen het gerechtvaardigde verlangen naar recht en het noodzakelijke imperatief van de waarheidsvinding volledig zoek.
Kort geleden maakte schrijfster Griet Op de Beeck gewag van het diepe dal waarin ze belandde toen zij in het najaar van 2017 bij DWDD uit de doeken deed in haar vroege jeugd te zijn misbruikt door haar vader. Met behulp van een veel gehanteerd maar omstreden psychotherapeutisch instrument – de methode van de hervonden herinnering – had de schrijfster naar eigen zeggen boven water gekregen wat al jaren als een schim onder het oppervlak dreef. Het verdrongen ervaringsfeit van het misbruik had zolang doorgeëtterd in de subkrochten van het onbewuste, dat de opgebouwde druk later in haar leven allerlei psychische ellende had veroorzaakt: haar depressieve tendensen, haar angsten, allemaal terug te voeren tot dit vroege misbruik, en nadat zij uit dit dal was geklauterd had zij gehoopt het eeuwenoude taboe op kindermisbruik te doorbreken.
Haar relaas had het tegenovergestelde effect.
Geen aandacht voor de kwellingen van incest met inachtneming van “de eindeloze woeste complexiteit” van de werkelijkheid, maar gefronsde wenkbrauwen en misplaatste omzichtigheid. De columnisten Max Pam en Sylvain Ephimenco die het het in hun botte onempathische koppen hadden gehaald enkele kanttekeningen te plaatsen, moesten het ontgelden. Dat de kritiek niet zozeer betrekking had op het al dan niet plaatsgevonden misbruik, maar eerder over de hervonden herinnering-methode als waarheidsvindend instrument, bleef genoegzaam onbenoemd. Waar Op de Beeck helemaal verdrietig van werd was het feit dat de heren columnisten zich in hun omzichtigheid ook gesteund wisten door de wetenschappelijke gemeenschap die de grootst mogelijke zorgvuldigheid bepleit als het aankomt op het verlenen van enige geloofwaardigheid aan deze methode als waarheidsvindend instrument.
Gezegd moet worden dat Van Nieuwkerk zijn rug bewonderenswaardig recht hield gedurende het interview. Hij probeerde het gesprek herhaaldelijk terug te brengen tot de feiten. Maar feiten, daar wilde Op de Beeck het liever niet over hebben. Wel zei ze de vele gereserveerde reacties als ‘ondermijnend’ te hebben ervaren. Toen de presentator hierop voorzichtig enkele legitieme kanttekeningen ter sprake bracht, kwam hem dit ogenblikkelijk op een vermaning te staan, die er grofweg op neerkwam dat feiten en bewijs allemaal leuk en aardig zijn, maar het verlenen van onvoorwaardelijk geloofwaardigheidskrediet voorrang geniet, ook wanneer elk ondersteunend bewijsmateriaal ontbreekt. De eerste reactie moet er dus een zijn van onverdeeld geloof en empathisch medeleven. Wat de waarheid is, doet er dan niet zo heel veel toe.
Goed voorbeeld van deze hang naar empathische schatplichtigheid is het verhaal van-columnist Arjen Fortuin, die zich onlangs in het NRC liet ontvallen dat “de heren (Pam, Ephimenco) wellicht niet vooraan (stonden) toen God de empathie uitdeelde”, en ook maar even de (foutieve) aanname deed dat beide heren niet zouden geloven dat het verhaal van Op de Beeck op feiten berustte.
Dit is op zichzelf een opzettelijke verdraaiing van feiten. Anders dan de NRC-columnist betoogt, wordt het misbruik als zodanig niet ontkend of vergoelijkt; wel wordt, terecht, de grootst mogelijke omzichtigheid betracht alvorens men schuld en oordeel gaat uitdelen aan veronderstelde daders. Zelfde geldt voor Ephimenco, die zich hardop had afgevraagd of de opgedoken herinneringen van misbruik ‘hervonden’ waren “of door kwakzalvers…kunstmatig geïnsemineerd?”
Legitieme en noodzakelijke vragen, al zijn het ongetwijfeld niet de vragen die Op de Beeck voor ogen had toen ze het taboe bespreekbaar wilde maken. Dat Fortuin opzettelijk de woorden van Pam én Ephimenco verdraaide om het empathie-argument kracht bij te zetten, hoeft niet te verbazen. Het is symptomatisch voor de gretigheid waarmee men met goed gevolg het emotie-examen wil afleggen, facts be damned.
De praktijk wijst uit dat wanneer je niet klakkeloos meegaat in het verhaal van het slachtoffer, je jezelf de verdenking van boosaardig cynisme op de hals haalt. En zo rollen we bijna ongemerkt een nieuw soort werkelijkheid binnen – een werkelijkheid waarbinnen het gevoel soeverein heerst over het kille feit, en beweringen zonder enige reserve tegen het hart worden gedrukt uit naam van medeleven en goede wil. Je hoeft de verwoeste carrière van producent Gijs van Dam er maar op na te slaan om te zien hoe diep de invloed van de empathie-gestapo doorwerkt. Moet je maar eens opletten zodra het volgende ophefje zich aandient – en die gáát zich aandienen – hoe snel en gretig er door de hoepel van het empathische imperatief wordt gesprongen, met alle kwalijke gevolgen voor de waarheidsvinding van dien.
Het zal er in de komende jaren op aankomen een precair midden te waarborgen tussen begrip voor het relaas van het slachtoffer enerzijds, en het betrachten van een noodzakelijke afstandelijkheid anderzijds. Raken deze verhoudingen in onbalans, dan devalueert het de waarheid tot louter ervaren waarheid, en daar is niemand bij gebaat.