De erfzonde van politiek links is het vermeende erf- en alleenrecht op goedheid en rechtvaardigheid. De Duitse filosoof Friedrich Nietzsche had deze categorie wereldverbeteraars al bijtijds in de smiezen. In zijn Also sprach Zarathustra betoogde hij:
”Hun geest zit gevangen in hun goede geweten. De domheid van de goeden is ondoorgrondelijk schrander. Maar dat is de waarheid: de goeden moeten farizeeërs zijn – ze hebben geen keuze.”
Het fenomeen dat de ‘filosoof met de hamer’ hier beschrijft is ouder dan vandaag; echter, het werd tijdens het flowerpowertijdperk van de vorige eeuw tot een ware kunstvorm verheven. De generatie van de 68ers beschouwde zich zonder gêne als de enige bevoegde autoriteit op het gebied van politieke goedheid en rechtvaardigheid. Ouders en grootouders hadden zich dermate gecompromitteerd dat deze nauwelijks nog recht van spreken hadden. Opponenten werden binnen de kortste keren uitgeroepen tot vijanden, die met een goed geweten in de rechtse en kleinburgerlijke hoek werden gemanoeuvreerd. De bewijslast ‘goed’ te zijn en niet stiekem toch als ‘fascist’ door het leven te gaan, kwam geheel bij de beschuldigde te liggen.
Al gauw begonnen deze propagandisten van de vooruitgang hun lange mars door de instituties. De wetenschap – en dan met name de humaniora – kreeg een politieke opdracht en kreeg ook steeds meer trekken van een politieke inquisitie. Een willekeurige greep uit een sociologiesyllabus uit de jaren tachtig van de vorige eeuw maakt nog steeds sprakeloos: men wordt geconfronteerd met een permanent attentaat op de ratio, op de begrippen oorzaak en gevolg, men wordt getuige van de verkrachting van de moraal en de goede smaak. De veel bezworen ‘vrijheid’ kreeg een andere betekenis. Zij werd een synoniem voor grenzeloosheid. Bovendien kon echte vrijheid alleen gerealiseerd worden wanneer ‘rechtse’ geluiden voorgoed verstomden. Er diende een ‘Umwertung aller Werte’ plaats te vinden, een nieuwe bepaling van wat goed en fout was. De verhouding met de waarheid werd dialectisch; dat wil zeggen, waar was wat het goede doel diende. Geleidelijk aan werd down the new up.
Wellicht zonder het te beseffen hebben veel Europese beroepsintellectuelen zich ontwikkeld tot waardige navolgers van de controversiële politieke filosoof Carl Schmitt, de man die de wereld erop wees, dat je in de politiek slechts vrienden of vijanden hebt. Wie intellectueel tegen de linkse deugterreur opponeerde had geen leven meer. Deze culturele revolutie van ‘links’, ook wel aangeduid met de termen ‘cultuurmarxisme’ of ‘cultuurmaoïsme’, woekert nog steeds voort. Al dient hierbij wel aangetekend te worden dat ‘rechts’ beleid zich uitstekend met ‘linkse’ fraseologie laat verwezenlijken. Niet voor niets werd het groene boegbeeld Femke Halsema in 2006 door de JOVD, de jeugdorganisatie van de VVD, uitgeroepen tot ‘liberaal van het jaar’.
Bij de Europese Groenen is de morele zelfverheffing in haar zuiverste vorm tot volle wasdom gekomen. Maar niet alleen daar; welbeschouwd zijn grote delen van het maatschappelijke establishment, in Nederland en ook daarbuiten, in de afgelopen veertig jaar ‘vergroend’. Dit geldt nadrukkelijk voor universiteiten, media en openbaar bestuur. Nimmer stond daar de eigen goedheid ter discussie, een voortreffelijkheid die ook het geweld niet schuwde en nog steeds niet schuwt.
Een recent voorbeeld van eigen bodem. Toen de schrijver Tommy Wieringa tegenover een zaal vol burgemeesters en wethouders naar aanleiding van de aanslag op De Telegraaf grapte ‘Nou, dat werd tijd’, zat het establishment te schuddebuiken van het lachen. Gedurende twaalf seconden konden zowel de scribent als de burgervaders publiekelijk zwelgen in hun ‘goedheid’. Dat deze uitbundige dreiging ook opgevat kan worden als een uitnodiging over te gaan tot fysiek geweld tegen ‘de vijand’ – een klus die de Antifa doorgaans klaart – ligt voor de hand. Maar misschien was dat ook wel de bedoeling.
Voor veel cultuurdragers fungeert goedheid intussen als een uitwendig skelet dat hen overeind houdt. Zij beschikken nauwelijks nog over het intellectuele en mentale instrumentarium om onwelgevallige thema’s, data, meningen of conclusies te verdragen, laat staan deze te analyseren en/of te integreren. Het idee dat (politieke) theorieën gelouterd kunnen worden in de smeltkroes van de twijfel, dat een religie bekritiseerd mag worden, dat er over een sekse niet echt onderhandeld kan worden of dat er een verschil bestaat tussen nationalisme en nationale identiteit, ja, dat een debat vruchtdragend kan zijn, komt niet bij hen op. In plaats van hun ‘goedheid’ eens goed uit te zweten leveren zij zich over aan gecanoniseerde hersenspinsels die doortrokken zijn van een diepgewortelde ideologische bevangenheid, infantilisme en intolerantie. Kortom, zij presenteren ons de apocalyptische versie van vrijheid.
Dit geldt helaas niet alleen voor oudgediende 68-ers die, nadat zij een generatie zonder navelstreng hebben voortgebracht, hun weelderige lediggang als pensionado’s voortzetten. Zodra het spannend zou kunnen worden trekt ook de toekomstige universitaire adel zich beledigd terug in zijn safe spaces – en pruilt. Echter, zo ontwikkelen zich geen intellectuelen; wel tevreden huisdieren met een eendimensionale blik op de wereld en – inderdaad – met een uitermate goed gevoel over zichzelf.