Thomas Hobbes, John Locke, Jean-Jacques Rousseau en John Rawls zullen met tevredenheid vanuit de hemel op ons neerkijken. Het sociaal contractdenken dat ze voorstonden, is uit onze denk- en belevingswereld niet weg te denken. De idee dat staten (en bij uitbreiding zowat álle instituten en organisaties) onderlinge afspraken maken met hun burgers en/of klanten, behoort tot de social imaginary, de ‘sociale verbeelding’, van de moderne westerse mens.
Zoals dat met zovele dingen gaat, is ook het sociaal contractdenken doorgesijpeld tot in de meest microscopisch kleine deeltjes van onze samenlevingen. Had John Locke het nog over afspraken tussen staten en hun burgers, tegenwoordig doet het gerucht de ronde dat ook baby’s en foetussen belangengroepen zullen oprichten, teneinde hun aanspraken op hun basisrechten met hun ouders in contracten vast te leggen. Dit alles, uiteraard, vanuit de grondgedachte dat alle mensen gelijkwaardig zijn.
Laat ons even de meer recente geschiedenis induiken. Na de Golden Sixties, waarin jeugdige westerse mensen in welstand opgroeiden, klonk de roep om vertegenwoordiging steeds luider. De politieke vertegenwoordiging van álle mannen (waar eerder een census de waardige van de onwaardige mannen onderscheidde) en nadien ook vrouwen, was al een tijdje in kannen en kruiken. Maar aangezien één zwaluw de lente niet maakt, besloten de politiek meer actieve jeugdigen zich de arm die aan de vinger zit ook toe te eigenen. Rosa Parks, Martin Luther King en de burgerrechtenbeweging, staken het vuur aan de lont. Zowat de ganse westerse wereld ging koortsachtig op zoek naar emancipatie en bevrijding. In de stervende christelijke leer kon die niet meer gezocht worden. De mens werd de maat van de dingen, niet God. Alzo gingen de homoseksueel, de psychiatrische patiënt en ook de jongere, zich verenigen in belangengroepen.
Op zich hoeft dat allemaal niet zo vreselijk erg te zijn. Indien de kerk in het midden zou worden gehouden, welteverstaan. Maar zo zit de menselijke natuur niet in elkaar. Die streeft namelijk steeds naar meer en heeft de neiging om ratio en droom nogal eens door elkaar te mixen, a rato van respectievelijk 1% en 99%. De droom zorgt er dan voor dat ze als rationeel wordt verkocht. Dat zulks soms uitdraait op een miskleun, spreekt voor zich.
Kijken we even naar de emancipatie van de jongere. In zijn rol als onderdrukte, diende de leerling/student in onzaliger tijden de willen en grillen van zijn tutor te ondergaan. Pakken leerstof instuderen, ellenlange verhandelingen neerpennen, data en feiten uit het hoofd leren: niks zo gruwelijk of de leerling/student was eraan onderworpen. Van chatsessies met de onderdrukker/tutor was geen sprake, laat staan dat die oog had voor de emotionele bekommernissen van zijn pupillen.
Gelukkig kwam daar net op tijd het Kelvin golfpatroon aan, teweeggebracht door het narrenschip van de emancipatorische bewegingen. Leerlingen zagen plots licht aan den einder. Een hoopvolle toekomst lachte hen toe aan de horizon. Dáár gloorde het licht van de bevrijding. Dáárheen voer het narrenschip, richting heerlijke toekomst; een toekomst waarin jongeren als bevrijde individuen sturing zouden geven aan hun eigen bestaan, zonder inmenging van derden met kennis en ervaring.
En dus richtten leerlingen aller westerse landen ijverig leerlingenraden op. De vrije tijd die verzorgingsstaten met zich meebrachten, vormde de gelegenheid die de dief maakte. Actieve studenten met Grote Verwachtingen begonnen de leerlingenraden te bevolken. Demagogie en hedonisme sloten een pact met elkaar en werden in de vorm van agendapunten druk besproken door de visionaire wereldverbeteraars die de studentenraden van een ledenbestand verzekerden.
Voorstellen die werden besproken waren op het niveau van minderjarigen: het recht hebben om sigaretten te mogen roken op de speelplaats, het recht hebben om symbolen van een jeugdcultuur te allen tijde binnen de schoolomgeving te mogen dragen, enzovoort. Deze meer aardse eisen werden voorzien van een ideologisch jasje. Dat jasje was – wat kan men anders verwachten van mensen die nog niet over de nodige maturiteit beschikken – het jasje van de linkse bevrijdingsbewegingen. En dus werd het mogen roken van sigaretten op de speelplaats en het mogen dragen van een T-shirt met Ché Guevara’s hoofd op, een beetje gepimpt, met theorieën die Marx en Engels meer dan een eeuw eerder te boek hadden gesteld.
Maar op een gegeven moment (het ging heel geleidelijk en niemand kan zijn vinger leggen op het hoe, wat, waar en wanneer van deze onheuglijke omslag) werden emancipatorische bewegingen mainstream. De politiek had ze ontdekt. En vice versa. De politiek raakte geleidelijk aan meer en meer bevolkt met lieden die in hun jongere jaren tot zulke bewegingen hadden behoord. Denk aan een Wijnand Duyvendak, oud-strijder aan het ‘recht op wonen’-front en later gezeten politicus in de Nederlandse Tweede Kamer. Of denk aan een Daniel Cohn-Bendit, in zijn jeugdige gloriedagen opperbevelhebber van het studentenverzet en liefdevol aanraker van kinderlichaampjes en later Europarlementariër.
Omdat politici het goed voorhebben met mensen en vooral indien die jeugdig zijn, werd er een heuse wetgeving in elkaar gestoken. België bijvoorbeeld, kent sinds 2004 een Participatiedecreet. In Vlaanderen fungeerde, vóór de totstandkoming van het Participatiedecreet, de in 1997 opgerichte Vlaamse Scholieren Koepel (VSK) als spreekbuis van de leerlingenraden in het ganse Vlaamse land (in Nederland vormt het Landelijk Aktie Komitee Scholieren of LAKS, opgericht in 1984, de pendant van de Vlaamse Scholierenkoepel.)
Omdat de overheid zieltjes rook, besloot ze in 1999 de VSK te erkennen en te financieren; dit laatste vooral omdat neutraliteit hoog in het vaandel wordt gedragen door de overheid.
Hoewel slechts behept met een adviserende functie, slaagt de koepel der scholieren erin om dingen te ontdekken die bevrijd en geëmancipeerd kunnen worden. Velen wéten het nog niet, laat staan dat ze het beseffen, maar er ligt nog een hele vlakte open die beplant kan worden met de vruchten die bij bosjes van het emancipatorisch narrenschip vallen.
Voorbeelden hiervan zijn (zoals we kunnen lezen op de website van de scholierenkoepel): de aanstelling van een ‘welbevindenmonitor’ (een rapport, opgesteld door leerlingen, waarin punten worden gegeven op hoe goed of niet goed ze zich voelen op school), meer interactieve werkvormen toepassen (want dat hadden we nog niet; maar het kan natuurlijk altijd beter en indien mogelijk maken we van de school een speeltuin), het invoeren van meditatie-oefeningen (om te bekomen van de interactieve werkvormen), het normaliseren van LGBTQ-en-de-andere-letters-van-het-alfabet-groepen (geeuw), et cetera.
Enfin, kort samengevat komt het erop neer dat leerlingen en leerkrachten volledig gelijkgeschakeld moeten worden. Dat impliceert logischerwijs een verder kortwieken van het gezag van leerkrachten. Het resultaat daarvan is ofwel (in ‘risicoscholen’ in banlieues bijvoorbeeld) een forse toename van geweld naar leerkrachten toe, ofwel (in ‘witte’ scholen met Jeltjes en Jaspers) een totale infantilisering die uitmondt in een soort ‘Snowflakeville-voor-uit-porselein-opgetrokken-hoogsensitievelingen.’
Nu zijn middelbare scholieren één zaak, een andere is het om ook de nóg jongere lichting van het jeugdige peloton te emanciperen. Om dat doel te bereiken werden ook jongeren uit de lagere school met het leerlingenraaditisvirus besmet. Om groot mens te kunnen spelen, werden zelfs echte Kinderparlementen uit de grond gestampt. Vooral sinds het begin van de twintigste eeuw doemt dit fenomeen op zowat elke lagere school op. Schattig, van die ukkies die de collisie tussen spermatozoïde en eicel nog maar net hebben verteerd en nu al Guy Verhofstadt mogen spelen door met veel bombarie ‘stop de klimaatopwarming’ en ‘maatregelen tegen pesten’ te verkondigen.
Nu is de vraag: ‘Zijn die moderne jongeren veel gelukkiger met al die vertegenwoordiging?’ Het antwoord daarop is niet eenduidig, want sterk afhankelijk van sociaal-maatschappelijke status, geslacht, opleidingsniveau en dergelijke meer van betrokkenen. Wat in ieder geval wél naar voren komt is dat de keuzestress die al deze “mogelijkheden” met zich meebrengen voor ‘geestelijke turbulentie’ zorgt. Echt lekker zitten veel jongeren bijgevolg niet in hun vel. Jazeker, op sociale media zijn ze allemáál oppietoppie, maar er is wellicht een reden waarom de wachtlijsten in de bijzondere jeugdzorg uitpuilen. Net zoals er een reden moet zijn waarom er steeds meer opnames zijn op kinderpsychiatrische afdelingen. Enzovoort.
Ad.nl kopte begin juli van dit jaar dat het aantal zelfmoorden in de categorie 10- tot 18-jarigen in 2017 verdubbeld was tegenover het jaar daarvoor. Of de Volkskrant, die kopte op 13 augustus jongstleden: ‘Huisarts ziet aantal jongeren met psychische problemen stijgen.’ Maar ook op de website van het Vlaams Instituut Gezond Leven kun je lezen dat het aantal mensen met emotionele problemen de laatste vijf jaar gestegen is.
Weinigen kunnen exact aangeven wát het precies is, dat maakt dat jongeren vandaag de dag die geestelijke onrust ervaren. Een combinatie van factoren is het meest waarschijnlijke. De vergevorderde versplintering en atomisering van de samenleving echter, vormt een niet te versmaden factor in het ganse verhaal. De droom van het zichzelf sturend individu dat ganser bevolkingsgroepen zou verheffen tot volledig bevrijde en geëmancipeerde ‘participatiegemeenschappen’, begint uit elkaar te spatten. De oeverloze leegte van een cultuur op sterven – een cultuur zonder inhoud onder het blitse verpakkingsmateriaal – doodt elke vorm van levenswil.
Opgroeien om verpakkingsmateriaal te worden is niet voldoende. Zonder échte ideeën, zonder een meer diepgaande toekomstvisie, kortom: zonder een motor onder de motorkap, zal de auto die westerse cultuur heet tot stilstand komen. Maar geen nood, een nieuwe motor is onderweg. Binnenkort wordt immers het verdrag van Marrakesh goedgekeurd.