”Ik vraag me zelf ook vaak af waar al dat denken toe dient. Waarom hebben filosofen zo veel vertrouwen in denken, waarom denken denkers altijd dat denken goed is? Dat heb ik nooit zo begrepen.”
– René ten Bos
Dat filosofie niet alleen verheldering is maar ook verduistering, bleek weer eens toen ik me met toenemende ergernis worstelde door Dwalen in het Antropoceen (2017) van Denker des Vaderlands, René ten Bos. Nooit eerder heb ik uit pure ergernis met mijn markeerpen gekrast op de laatste pagina’s. De reden dat ik aan het boek begon is dat ik milieufilosoof ben en dat populair-filosofische boeken over dat onderwerp mijn interesse hebben. Ik ben teleurgesteld en boos. De mensheid staat voor het grootste probleem ooit. Wij staan als mensheid aan de rand van de ecologische afgrond en dan is deze duistere woordenbrij wat een filosoof over dit onderwerp weet voort te brengen. Schaamte, teleurstelling en walging overvielen mij. Ik had het boek nooit gelezen als ik niet intrinsiek in het onderwerp geïnteresseerd was. Wat ik zo her en der van Ten Bos opving had nog niet mijn interesse gewekt. Tijdens de Nacht van de Vrijdenker in Gent in november 2018 ging ik uit nieuwsgierigheid naar zijn lezing over het Antropoceen. Ten Bos is een prima verteller die in rauwe taal een erudiet betoog afsteekt waarvan je je dan later afvraagt wat de pointe precies is. Enfin, nu zit ik met dat rotboek. De reden dat ik erover schrijf is om er op te wijzen dat filosofie niet anything goes is en dat de afgrijselijke postmoderne filosofie nu ook in de milieufilosofie is binnengedrongen. Postmodernisme is zand in de motor van progressie in de filosofie.
In een interview merkt Ten Bos op:
”Het boek begint tamelijk normaal, maar het wordt gaandeweg steeds maffer. Ik stuur mijn publiek met vaste hand het bos in.”
Dat is inderdaad een accurate beschrijving van het boek. Je weet als lezer dat je met een kluitje het riet in wordt gestuurd.
”En nergens een oplossing, nee. Er ís geen oplossing. Daar moet je mee leren omgaan, met die gedachte.”
Dat is groteske onzin. Er zijn wel degelijk oplossingen. De vraag of die oplossingen ook haalbaar zijn, staat los van de vraag of er oplossingen zijn. Ten Bos stuurt aan op chaos, wanhoop, cynisme en defaitisme.
Een sleutel tot mijn onbegrip over dit boek vind ik in een interview waarin hij zijn visie op filosofie geeft:
”Ik zie het niet als de taak van de filosoof om overal een mening over te formuleren. Integendeel. Van oudsher is het de taak van de filosoof om met paradoxen om te gaan. Para betekent ‘tegen’, en doxa is ‘mening’. Het gaat er dus niet om een mening te hebben, maar om ertegenin te denken, of te laten zien dat een mening te makkelijk is, omdat er verschillende problematische kanten aan om het even welke mening zitten.”
Ten Bos begint zijn boek met herinneringen aan zijn vader en zijn jeugd in Hengelo en de zware industrie en bijbehorende milieuvervuiling die er toen was. Die eerste zeven pagina’s van het boek zijn meteen het hoogtepunt en het is een mooi stuk proza dat als losse tekst prima zou zijn. Helaas gebruikt Ten Bos het als een opstap tot zijn duistere bespiegelingen die deze lezer in steeds verdere staat van verontwaardiging en teleurstelling brachten. Reflecterend had ik op pagina 16 al kunnen zien hoe het betoog van Ten Bos ontspoort waar hij schrijft: ‘Met morele discussies schieten we niets op.’
De ecologische crisis is ten diepste een morele kwestie, een vraag over goed en kwaad, over hoe mensen moeten leven, wat het goede leven is en wat een goede samenleving is. Als een detective zoek ik sporen van de ontsporing en op pagina 18 vind ik:
”We moeten iedereen die de neiging heeft ons een richting te wijzen, ten diepste wantrouwen.”
Is het niet de taak van filosofen om te reflecteren op waarheen wij als mensheid gaan en waarheen wij zouden moeten gaan?
”Verdwaald zijn in het Antropoceen wordt een permanente conditie met een onzekere uitkomst.”
Het probleem is nu juist dat die permanentie in gevaar is. De beschaving zoals die is staat op instorten. Volgens mij zijn we helemaal niet verdwaald. De mensheid kiest ervoor om als lemmingen naar de afgrond te rennen, terwijl ze dat niet hoeft te doen. Ten Bos staat erbij en kijkt ernaar. Hij weet het niet. Het voelt misschien als een verheven Socrates om niets te weten, maar ook niet-weten kan onethisch zijn. En dat is het in dit geval ook. Als filosoof zou Ten Bos zijn uiterste best moeten doen een bijdrage te leveren aan het afwenden van de ecologische crisis, maar in plaats daarvan wentelt hij zich in postmoderne metafysische woordspelen. Soms lijkt Ten Bos donders goed te beseffen hoe ernstig het is gesteld met de ecologie. Er is een ecologische noodtoestand. Ten Bos spreekt over een catastrofencascade (pdf). Hij sluit zijn introductie af met de duistere woorden:
”de bedoeling van het verdwaald zijn is niet dat je de weg weet te vinden.” (p. 10)
De term Antropoceen komt van de chemicus Paul Crutzen. Het komt van antropos = mens en ceen = kainos = nieuw of recent. De geologische tijdzone waarin we leven of leefden is het holoceen. De mens brengt echter zulke grote veranderingen in het ecosysteem van planeet Aarde teweeg, inclusief het mondiale klimaat, dat het zinnig is om over het Antropoceen te spreken. Er is sprake van de zesde massaextinctie. Als er over miljoenen jaren geologen zijn, dan moeten die in de aardlagen een scherpe cesuur zien met het holoceen. Er sterven soorten uit en, om maar wat te noemen, er zit plastic in het sediment. Crutzen schrijft, zo citeert Ten Bos:
”De term ‘Antropoceen’ suggereert: 1. Dat de aarde nu uit haar huidige geologische tijdvak, dat Holoceen genoemd wordt, wegtrekt, en 2. dat menselijke activiteit grotendeels verantwoordelijk is voor dit vertrek uit het Holoceen, dat wil zeggen, dat de menselijke soort een mondiale geologische kracht op zichzelf is geworden.”
Ten Bos haalt dikwijls de Duitse filosoof Blumenberg aan en dat is niet erg verhelderend:
”Blumenberg wijst erop dat er geen wezenlijk verschil is tussen mythe en logos of tussen religie en wetenschap, omdat ze alle gebaseerd zijn op dezelfde angst voor het onbekende.” (p. 40).
Wat een bullshit: geen wezenlijk verschil tussen religie en wetenschap! Je zou ook kunnen zeggen: ‘Er is geen wezenlijk verschil tussen religie en wetenschap, want beiden hebben ze twee e’s. Nu had ik het boek echt weg moeten leggen. Maar ik deed het niet. Blumenbergs uitspraak is wel honing op de tong van veel postmoderne dwepers.
Ten Bos ontkomt er niet aan om toch belangrijke punten aan te stippen aangaande het onderwerp. Zo schrijft hij over het schrijnende probleem van mondiale onrechtvaardigheid:
”We eisen dat de dijken in Nederland op orde zijn, maar accepteren moeiteloos dat duizenden mensen in Bangladesh de verdrinkingsdood sterven.” (p. 71)
Er zit één illustratie in het boek. Het is een hockeystick grafiek met op de x-as de tijdas van menselijke beschavingen vanaf circa 10.000 jaar geleden tot nu en in de nabije toekomst. De y-as is ongedefinieerd en kan van alles zijn: populatieomvang, uitsterving soorten, toename CO2, ontbossing, verzuring, plastic, et cetera. De Grote Acceleratie met exponentiële groei begint na WO2. Wat niet op de Y-as staat, maar wat de ecocrisis inzichtelijk maakt, is de lijn die aangeeft wat het plafond, het maximum is. Er kan veel gezegd worden over wat er gebeurt en waarom, maar voor de ecocrisis is het belangrijk om te zorgen dat het stopt, voor het te laat is, als dat nog kan tenminste. De mensen zijn steeds slimmer geworden, maar, zo schrijft Ten Bos:
”al die individuele intelligentie heeft geleid tot collectieve waanzin.” (p. 83).
Inderdaad: er is collectieve waanzin, maar ook collectieve wijsheid. De moderne geneeskunde is een vorm van collectieve wijsheid. Het economisch systeem gebaseerd op continue groei is collectieve waanzin. Op zich is er niks mis met waanzin, maar wel met waanzin die ons naar en over de afgrond leidt.
Ten Bos zoekt naar betekenissen. Vaak gebruikt hij etymologie. Om het begrip catastrofe helder te krijgen (dat volgens mij op zichzelf al een helder begrip is) gebruikt Ten Bos een definitie zoals gegeven door Interpol:
”De catastrofe is een onverwachte gebeurtenis, waarbij veel mensen doodgaan of gewond raken.” (p. 85).
Dat is een geheel antropocentrische definitie van catastrofe. Het massaal sterven van dieren of uitsterven van soorten is per definitie geen catastrofe. Een stalbrand waarbij duizenden dieren omkomen is geen catastrofe. De ecologische crisis is geen catastrofe. Ten eerste omdat er – in Nederland althans – geen duidelijke slachtoffers zijn en ten tweede, omdat als er slachtoffers vallen dat niet onverwacht is, want er wordt gewaarschuwd voor gevaren van klimaatverandering en milieudegradatie. Strikt genomen is Ten Bos’ ‘cascade van catastrofes’ niet van toepassing op de gevolgen van een klimaatverandering in het Antropoceen. Ten Bos merkt ook op dat de definitie van Interpol antropocentrisch is. Maar daar laat hij het bij.
De Denker des Vaderlands begeeft zich diep in het kamp van wat ik maar aanduid als postmoderne filosofie (de moderne continentale, Frans-Duitse filosofie) met dwaze woordspuwers als Deleuze, Bataille, Guattari, Sloterdijk en Zizek. Er staan knetterend onzinnige passages in het boek. Kijk zelf maar of je hier chocola van kunt maken over de rol van paniek bij catastrofes:
”Wie in paniek wegrent van de plek des onheils, schiet vaak alle kanten op en is zichzelf kwijt. Dat betekent ook dat de persoon het opgegeven heeft om na te denken over wie wel of niet de schuld heeft, wie wel of niet zondig is, wie wel of niet iets verweten kan worden. Zulke overwegingen komen pas achteraf. Op het moment zelf zijn ze irrelevant.” (p. 95)
Wellicht is dit boek een uiting van de paniek voor de ecologische crisis van het Antropoceen waarin Ten Bos alle kanten op schiet en zichzelf kwijt is omdat hij het opgegeven heeft te denken over wie wel of niet schuld heeft. Wie zal het zeggen? Een kenmerk van postmoderne teksten is dat het voer is voor hermeneutische duiding. De teksten zijn ambigu, vaag en lenen zich voor academische haarkloverij. Een van de favoriete filosofen van Ten Bos is de Franse filosoof Michel Serres aan wie hij veel aandacht besteedt, maar waarvan ik zonder terug te bladeren niets kan reproduceren. Over hem schrijft Ten Bos:
”Achter al het drama schuilt een enorm verlangen naar systematische samenhang, die alleen een beetje zichtbaar begint te worden als we verschillende teksten van Serres met elkaar verbinden.” (p. 97)
Postmoderne filosofie is puzzelfilosofie. Ten Bos ontwaart dus in het oeuvre van Serres een enorme drang naar systematische samenhang, maar die samenhang moet je dan wel zelf bij elkaar sprokkelen. Het klinkt als een student die zich komt beklagen over een laag cijfer voor een essay en zegt ‘ja, maar ik bedoel dit-en-dit.’ Postmoderne auteurs schrijven niet wat ze bedoelen of ze bedoelen niet wat ze schrijven. Het liefst schrijven ze in vage metaforen, ambigue termen, en ondoorgrondelijk jargon en koesteren zij paradoxen en tegenstrijdigheden. Een grote janboel is het. Ten Bos steekt zijn lof voor Serres niet onder stoelen of banken – hij kan dus blijkbaar wél duidelijk en onomwonden schrijven:
”[Serres] die ik als een van de grootste filosofen van de twintigste eeuw beschouw” (p. 100)
Ten Bos strooit met citaten van Serres. Neem dit citaat:
”De geschiedenis van de wetenschappen laat net zo’n spoor van buitengeslotenen na als die van de godsdiensten.” (p. 104)
Wat een bullshit! Weer worden religie en wetenschap gelijkgesteld. Religies zijn normatieve levens- en wereldbeschouwingen; wetenschap is geen ideologie. Wetenschap en met name technologie kunnen door ideologieën omhelsd worden. Maar wetenschap an sich is een kenmethode om tot kennis over de werkelijkheid te komen. Dat heeft helemaal niets met uitsluiting te maken. Tot slot over Serres’ methodologie:
”vraag Serres naar zijn methode en hij zegt: ik dool, ik zwerf, ik loop in cirkels, ik verdwaal, sterker nog, ik heb de wil om te verdwalen.” (p. 120)
WTF?! Het wordt allemaal nog erger:
”Iedereen die vandaag de dag een beetje wil nadenken, vreest echte objectiviteit.” (p. 123)
Maar het streven van epistemologie en wetenschap is toch objectieve kennis? Dat objectieve kennis niet altijd gemakkelijk gevonden en beschikbaar is, is toch geen reden om de objectiviteit te vrezen? Hooguit om de obstakels te vrezen die de zoektocht naar objectiviteit in de weg staan – zoals de postmoderne filosofie.
”De wereld is te complex om door objectiviteit gevat te worden.” (p. 123).
Maar de ecocrisis wordt gevormd door objectief vaststelbare problemen van antropogene oorsprong. Wat een onuitstaanbare nonsens die Ten Bos te berde brengt!
In de postmoderne apekolische woordenbrij zitten desondanks enkele mooie analyses en zinnen. Als Ten Bos los is van de molenstenen van zijn leermeesters schrijft hij bijvoorbeeld:
”Hoe erg de catastrofes van het Antropoceen ook zijn, echt gruwelijk genoeg zijn ze nog steeds niet, al was het alleen al omdat op de achtergrond altijd de mogelijkheid van een technische oplossing door middel van geo-engineering speelt. De mogelijkheid is zo verlokkend, omdat ze samengaat met de belofte dat je voort kunt leven zoals je altijd deed. Het aantrekkelijke van de optie is zelfs zo groot dat men gemakshalve vergeet hoe illusoir ze is.” (p. 128)
Het bontst maakt Ten Bos het met zijn apologie voor laakbare morele gemakzucht:
”We doen in het dagelijkse leven allerlei dingen die bijdragen aan de mondiale crisis – vlees of vis eten, te veel eten, op reis gaan, de auto starten, goedkope T-shirts kopen of te lang en te warm douchen – maar omdat elke individuele bijdrage statistisch onbeduidend is, moeten we het in ieder geval niet van individuele verandering hebben. Ik kan bijvoorbeeld stoppen met vlees eten, maar merk dan dat de wereldwijde vleesconsumptie alleen maar toeneemt. Hetzelfde geldt voor de andere voorbeelden die ik zojuist gaf. Is het zinvol om de auto te laten staan als de wereldwijde mobiliteit alleen maar toeneemt? Moet ik niet meer op reis?” (p. 128)
Om met dat laatste te beginnen: inderdaad, niet meer op reis als dat leidt tot extra CO2 uitstoot. Er is een morele plicht tot veganisme. Er zijn twee belangrijke dingen die Ten Bos ontgaan. Ten eerste, moreel handelen is onafhankelijk van wat anderen doen. Als alle mensen om jou heen plunderen, is het nog steeds onethisch om eraan mee te doen. Ten tweede, de denkfout die Ten Bos maakt, leidt tot de tragedy of the commons. Veranderingen moeten juist wel van beneden af komen. Consumenten maken morele keuzes met hun bankpas. Het lezen van het boek van Ten Bos is geen aansporing tot een groene en morele levensstijl. Het leidt eerder tot defaitisme. Tot onverschilligheid. Tot cynisme. En, bij mij, tot een grotere afkeer van postmoderne apekool.
Maar dan komt de klapper.
”De problemen van het Antropoceen dringen door tot in de intiemste gebieden van ons dagelijks leven”,
schrijft Ten Bos, en hij voegt eraan toe:
”maar ecostalinisme wil niemand” (p. 128)
En hij vervolgt:
”Gedragsperspectieven verbinden aan die problemen is een brug te ver, laat staan morele imperatieven.” (p. 129)
Ten Bos en ik zitten in twee incommensurabele morele paradigma’s. We verschillen zoveel van elkaar dat elke zinnige vorm van dialoog gedoemd is te mislukken. Er is geen gemeenschappelijke grond. Zou Ten Bos ook zo denken over slavernij? Dat er geen morele imperatief is die slavernij afkeurt? Ik denk niet dat Ten Bos mijn morele imperatieven zoals mijn pleidooi voor een veganistische samenleving zal waarderen. Hij zal het ecostalinisme noemen. Ik leg nog een keer uit – en opletten nu – waarom een morele imperatief tot veganisme geen ecostalinisme is. Een categorale afkeuring van en veroordeling van verkrachting is geen vorm van stalinisme, omdat deze juist de vrijheid van het individu beschermt. Zo is de plicht tot veganisme geen ecostalinisme omdat deze de vrijheid van individuele dieren en toekomstige generaties van mensen beoogt en hen behoedt voor leed.
Een stoet aan idioten voert Ten Bos ten tonele. Zo haalt hij de Franse sinoloog en filosoof François Jullien aan die zich afvraagt waarom we eigenlijk zo verzot zijn op de waarheid. (p. 143). Als je je als filosoof je afvraagt waarom het streven naar waarheid lovenswaardig en van belang is, ben je flink verdwaald in het moeras van de irrationaliteit. Wie zich afvraagt of waarheid belangrijk is, kan een drukke weg oversteken zonder zich te bekommeren over de waarheid of er wel of geen aanstormend verkeer is.
Ten Bos doet een poging tot duistere diepzinnigheid, maar het is eerder een zwart gat waarin de rationaliteit wordt opgezogen, wanneer hij schrijft:
”Ik wantrouw ieder denken dat de gapende leegte in zichzelf niet durft te zien.” (p. 145)
Wat zou dat zijn ‘de gapende leegte in zichzelf? Ik zie bij mezelf in ieder geval geen gapende leegte en dat Ten Bos daar wantrouwend tegenover staat doet mij niets. Dan wordt ook nog – het is een compleet postmodern circus – ‘erotisch ecologisme’ van Andreas Weber ten tonele gevoerd. Het kan niet gek genoeg. Maar je hebt er geen fuck aan en de slachtoffers van de ecocrisis al helemaal niet.
Timothy Morton is de nieuwe held van Ten Bos. Morton is een Engelse postmoderne ecofilosoof. In de Angelsaksische wereld is postmodernisme minder duidelijk aanwezig, maar Morton wint rap aan populariteit. Onbegrijpelijk. Over Morton schrijft Ten Bos:
”De ene keer zegt hij dat de naam [Antropoceen] onbelangrijk is, dan weer zegt hij dat die naam er wel degelijk toe doet.” (p. 147)
En Ten Bos ziet in deze openlijke inconsistenties duistere wijsheid. De aantrekkingskracht van het duistere, het inconsistente, is dikwijls sterker dan het licht der rede.
Rudolf Carnap schreef zijn beroemde boek Scheinprobleme in der Philosophie (1928) tegen de metafysica. Je zou denken dat na de vernietigende kritiek van Carnap op de lege woordkunstenarij van de metafysica het Schluss zou zijn met de nonsens in de filosofie. Maar metafysica tiert welig voort. Metafysica lijkt daarmee op de theologie die ook hardnekkig voort blijft bestaan eeuwen nadat de aperte nonsens ervan is aangetoond. De kracht van filosofie is dat het geen vastomlijnde praktijk is. Dat heeft echter ook een nadeel. Het nadeel is dat het kan leiden tot relativisme, dat filosofie een schuilplaats is voor nonsens, zolang de beoefenaars die weten te verpakken en verkopen.
Ten Bos contrasteert Morton met Haraway (ook zo’n postmoderne kletskous, maar ook kletskousen onderling blijken het niet altijd eens):
”Denk hier aan Haraway, die precies weet wat goed en verkeerd denken is [net als ik in mijn boek Beter weten] en die me daarom alleen maar irriteert, omdat ik niet zo goed weet wat de juiste en wat de verkeerde richting is.” (p. 160)
Meent Ten Bos werkelijk dat hij geen verschil kan zien tussen een wereld met een snelgroeiende veestapel en ontbossing etc. en een wereld die diervriendelijker en duurzamer is? Het lijkt er verdomme echt op, even verder schrijft hij namelijk:
”Maar misschien moet je, juist omdat goed en kwaad in het Antropoceen zo verstrengeld zijn geraakt – er is geen onmiskenbaar goed of beter denken meer – ook in tegenstelde richting durven op te heffen, naar iets wat minder makkelijk, minder fijn of minder geruststellend is.” (p. 161)
Ik wist niet dat nonsens een overtreffende trap had, maar bij Ten Bos tref ik het aan:
”Ik wil, in goede deleuziaanse traditie, gedachten uit hun werk halen die ze misschien zelf niet helemaal of helemaal niet gedacht hebben. Ik wil bijvoorbeeld ook niet kunnen denken met hun gedachten, ook al weet ik niet helemaal precies wat ik daarmee bedoel.” (p. 162)
Ten Bos schrijft een groot deel van dit boek in de Trans-Siberische expres en ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat deze passage geschreven is met een hoeveelheid wodka achter de kiezen. Vlak voor het einde roept hij nog uit:
”Verveling is ecologie.” (p. 163)
Om het boek te eindigen met de woorden:
”Ik weet een goede richting. Laten we allemaal naar Harbin gaan.’
Ik voeg er nog een citaat van hemzelf aan toe:
”Als er een ding is waar ik van doordrongen ben, is het mijn fundamentele overbodigheid.”