In de recente ophef over homoseksualiteit speelde ook de kwestie rond de VU-hoogleraar De Vries, die genderideologie en nazisme met elkaar in verband bracht. Van alle begripsverwarringen in het ‘debat’, vond ik dit nog wel de meest fascinerende. Waarschijnlijk omdat noch De Vries, noch het universiteitsbestuur de reikwijdte en dubbelzinnigheid van deze opmerking doorzag.
Het verband tussen homo-emancipatie en nazisme was namelijk voor de grondleggers van de hedendaagse sociologie een evidente zaak. Het bekendste voorbeeld daarvan is wel de uitspraak van Adorno in Minima Moralia, waarin hij totalitarisme als wezenlijk homoseksueel beschouwt:
“Totalität und Homosexualität gehören zusammen.”
In deze bijdrage zal ik de achtergrond van deze neomarxistische homofobie schetsen en laten zien hoe het begrippenkader van de Frankfurter Schule nog steeds doorwerkt in het huidige debat over homo-emancipatie en gendertheorie.
Het kenmerkende van de Frankfurter Schule is dat de psychoanalyse van Freud wordt toegepast op de samenleving als geheel. Het psychologische krachtenveld van levenskracht en doodsdrift, repressie en sublimatie zijn niet alleen het instrument om de samenleving te begrijpen, maar deze ook te emanciperen. Over de betekenis van seksuele bevrijding zijn de vertegenwoordigers van de Frankfurter Schule het onderling oneens. Een liberalisering van de seksuele moraal zou je als een daad van verzet tegen repressieve instituties kunnen beschouwen. Maar het zou evengoed een schijnbare bevrijding kunnen zijn, die op een dieper niveau de onderdrukking alleen maar bevestigt. Belangrijker dan die verschillen is dat ze het discours delen waarin de samenleving theoretisch wordt geseksualiseerd en de seksualiteit wordt gepolitiseerd. Vanaf nu zijn seks, verlangen en drift politiek.
In het theoretische hoofdwerk van de Frankfurter Schule, De dialectiek van de Verlichting, van Max Horkheimer en Theodor Adorno, wordt homoseksualiteit verbonden met onderdrukking. Culturele ontwikkeling wordt begrepen als een dialectisch proces, als een wederzijdse bepaling van tegengestelde begrippen. In dat opzicht is de homoseksualiteit inherent problematisch. De man kan zich niet verenigen met de vrouw, kiest niet voor de ander, maar voor hetzelfde. Het is identitair en volgens Adorno zelfs totalitair. Adorno zag homoseksualiteit dus, net als Erich Fromm, als een uiting van autoritaire onderdrukking en niet van bevrijding of emancipatie.
Het is opmerkelijk dat hij dit ook na de oorlog blijft volhouden. Adorno wist heel goed dat de homoseksuelen in het Derde Rijk werden vervolgd. Toch verbindt hij homoseksualiteit met fascisme en de ervaring van het kamp. De kampbewaker is een sadist die in een homoseksuele betrekking staat tot de gevangene, die masochistisch gedrag gaat vertonen. Als na de oorlog het wetsartikel over de strafbaarheid van homoseksualiteit minder streng wordt is hij opgelucht dat het artikel is ‘behouden voor het bevrijde Duitsland’ en waarschuwt hij voor de vele gevaren die de grotere vrijheid van homoseksuelen voor de samenleving kunnen betekenen.
Tegenover Adorno, Horkheimer en Fromm staat Marcuse. Marcuse propageerde juist het seksuele libertinisme. Tegen de vervreemding wordt het ‘authentieke ik bevrijd’ in een ongebonden seksualiteit. We moeten ons niet teveel voorstellen van Marcuse’s empathie met de onderdrukte homoseksueel. In zijn werk wordt de homoseksueel vooral in stelling gebracht als de belichaming van perversiteit, hedonisme en anarchisme. Het belangrijkste geschrift van Marcuse op dit gebied is Eros and Civilization. Adorno wist te voorkomen dat het boek bij de huisuitgeverij van de Frankfurter Schule gepubliceerd zou worden (vandaar dat eerst de Engelse vertaling is uitgegeven).
Dit is een goed aanknopingspunt om de vraag te stellen waarom Adorno zich zo vijandig uitliet over homoseksualiteit. Adorno was veel somberder over de westerse liberale democratie dan Marcuse. Volgens Rüdiger Safranski in Heidegger en zijn tijd zag Adorno heel goed de potentie van een seksuele revolutie, maar hij vreesde dat het fascisme zich in de vorm van materialisme en hedonisme juist zou voortzetten in de Duitse samenleving en dat Marcuse met zijn boek het ‘bedrijfsgeheim’ van de revolutie zou prijsgeven.
Adorno had in termen van een concrete revolutie weinig ambities. Zijn ‘negatieve dialectiek’ was sterk esthetisch en mystiek van aard en in de tijd dat de West-Duitse samenleving de welvaart toenam had niemand meer behoefte aan de filosofische bespiegelingen van Adorno. Zijn carrière eindigde dan ook abrupt toen de seksuele revolutie aanbrak. Een lezing van Adorno werd verstoord door vrouwen die met ontbloot bovenlijf het podium bestormden. Adorno moest de hulp inroepen van de politie en niet lang daarna overleed hij aan een hartaanval. De tijd van een ‘humanistisch socialisme’ was voorbij. Radicale denkers als Sartre en Marcuse zouden de koers van de culturele revolutie bepalen.
Het is goed mogelijk dat Adorno de identificatie van homoseksualiteit en fascisme ontleende aan de communistische propaganda in de Sovjet-Unie. Daar had de revolutie aanvankelijk tot decriminalisering van homoseksualiteit geleid, maar al in 1933 werd door Stalin een onbarmhartige vervolging van homoseksuelen ingezet die ook onder Chroetsjov en zijn opvolgers zou worden voortgezet. Ook hier werd homoseksualiteit in psychoanalytische termen begrepen als een paranoïde stoornis. Zelfs in de DDR, dat door veel linkse intellectuelen in het Westen werd gezien als een socialistische modelstaat, werd een hardnekkig anti-homo beleid gevoerd. De film The Iron Closet uit 2013 laat zien hoe het daar juist de kerken zijn die steun en toeverlaat zijn voor de opgejaagde homoseksuelen.
Thema’s als seksuele bevrijding en genderexpressie kunnen dus niet voorgesteld worden als een eenduidig conflict tussen conservatief en progressief, christelijk en seculier. Lange tijd is er onder linkse intellectuelen een duidelijke strijd over de wenselijkheid van een seksuele revolutie. Tegenwoordig speelt dit debat nauwelijks meer een rol. Toch zijn er wel aanwijzingen dat dit, in elk geval op theoretisch niveau, nog steeds van belang is.
Opvallend is in dit verband de marxistische filosoof Slavoj Žižek. Žiže haalde zich recent de woede van de genderideologen op de hals door te stellen dat de aanhoudende roep om erkenning van genderidentiteiten een hopeloze zaak is. Hij pleit ervoor om genderdiversiteit te erkennen en ook te waarderen als een kritische stem tegenover de mainstream heterocultuur, maar het tegelijk als een tragisch feit te accepteren. In termen van culturele vooruitgang en emancipatie valt er echter weinig winst te behalen. Hij staat lijnrecht tegenover de Amerikaanse gendertheoretica Judith Butler. Haar interpretatie van de Frankfurter Schule is nogal complex, maar je kunt zeggen dat Butler gender als de kern van de revolutie beschouwt, omdat de machtsverhoudingen in de westerse samenleving zijn gebaseerd op een oneigenlijke heteroseksuele matrix.
Bewust of onbewust heeft De Vries dus met zijn opmerking de vinger op de gevoelige plek gelegd. Het is beslist niet toereikend de discussie over homoseksualiteit en gender te verengen tot de vraag of je homoseksuelen mag discrimineren (waarop het enige juiste antwoord natuurlijk ‘nee’ is). Ik denk dat behoudende christenen heel goed aanvoelen dat er meer op het spel staat. Juist in de verlichte en modern-wetenschappelijke cultuur werd homoseksualiteit eerst gediagnostiseerd in psychoanalytische begrippen (het is echt niet op aandringen van de kerk geweest dat homoseksualiteit in de psychiatrische handboeken als stoornis terecht is gekomen) en vervolgens gemobiliseerd voor een socialistische revolutie.
In de revolutionaire maatschappijvisie van de Frankfurter Schule was de homoseksueel ofwel een gehaat symbool voor autoritaire regimes, danwel een breekijzer voor de culturele revolutie. Beide lijken me ongewenste politiseringen van (homo)seksualiteit. Hoezeer deze dwalingen tegenwoordig ook aan het zicht worden onttrokken door het regenboogvlagvertoon van de social justice warriors, er zit een gewelddadig potentieel in die socialistische emancipatie-ideologie en dat zou ons op zijn minst wantrouwend moeten maken.