”Philosophers let every idea present its claims before the tribunal of reason and only respect reasonable constraints on free speech and free inquiry.”
– Paul Cliteur
Zonder de islam hadden we dit probleem niet. En iedereen weet direct wat er met ‘dit probleem’ wordt bedoeld. De islam is een olifant in de kamer die de bewegingsruimte ernstig beperkt. Het is niet dat de olifant niet wordt opgemerkt of wordt bediscussieerd, maar de meerderheid meent dat die olifant daar prima staat. Bassam Tibi benoemt het in het voorwoord bij filosoof en jurist Paul Cliteur boek Theoterrorism v. Freedom of Speech (2019) als volgt:
”The world of Islam finds itself in a geo-civil war extended to the West. In this context violence is carried out in the name of God. Western opinion leaders fail to understand what is going on.”
Cliteur voegt daaraan toe:
”When we listen carefully to what Islamist theoterrorists say, it is completely clear what their worldview is and what their intentions are. The only problem is that many people are not prepared to listen.” (p. 77)
Cliteur maakt in zijn boek enerzijds expliciet wat de Islamitische theoterroristen willen, anderzijds laat hij zien hoeveel moeite politici en intellectuelen zich getroosten om niet te luisteren naar wat de theoterroristen zeggen.
”[…] there is great coherence in most of what theoterrorists are saying and doing. They really do what they say, although outsiders often choose to ignore their threats, probably because they make us feel uncomfortable.’ (p. 78)
Het introduceren van het begrip theoterrorisme als duiding van het probleem geeft conceptuele houvast. Laten we hopen dat Cliteurs poging zoden aan de dijk zet.
In Theoterrorism v. Freedom of speech (2019) waarschuwt Paul Cliteur voor islamitisch theoterrorisme, dat wil zeggen mensen die het idee aanhangen dat god geweld tegen andersdenkenden goedkeurt en zelfs aanmoedigt. Het gaat met name om islamitisch theoterrorisme hoewel theoterrorisme ook bij andere religies voorkomt, maar die vormen momenteel geen bedreiging voor de sociale veiligheid in dit deel van de wereld. Theoterrorisme komt niet alleen binnen via moslimimmigranten, maar heeft ook vat op mensen met een islamitische achtergrond die in westerse landen zijn geboren, zoals de moordenaar van Theo van Gogh, Mohammed Bouyeri die is geboren en getogen in Amsterdam.
De Rushdie Affaire uit 1989 is algemeen bekend, maar het is niet het begin van de beperking van de vrijheid van expressie door terroristische dreiging vanuit de Islam. Cliteur heeft door grondige studie een onbekende archeologie van theoterrorisme blootgelegd. Cliteur toont zich in dit werk ideeënhistoricus. Als deze academische studie van Cliteur wordt opgemerkt dan verschuift het begin van het moderne theoterrorisme van Rushdie naar de Nederlandse TV presentator die jarenlang voor de Duitse TV werkte, Rudi Carrell (1934-2006). In 1987 was er op de Duitse TV een satirische clip over Khomeini waarbij het leek alsof vrouwen hun ondergoed naar de voeten van de ayatollah wierpen. Cliteur schrijft:
”[….] with this specific television fragment the strained relationship between contemporary theoterrorism and free speech becomes prominent.” (p. 22)
Deze sketch van 14 seconden leidde tot een klacht van de Iraanse ambassadeur en tot protesten in zowel Duitsland als Iran. Carrell werd met de dood bedreigd en kreeg politiebescherming. Carrell biedt in het openbaar zijn verontschuldigingen aan, maar volgens de Iraanse ambassadeur is het onvoldoende. Hij eist een formele verontschuldiging van de Duitse regering.
Cliteur somt in zijn boek talloze gevallen van de afgelopen decennia op waarbij er sprake is van een conflict tussen islam en de vrijheid van expressie in liberale democratieën. Cliteur benadrukt dat deze incidenten uitingen zijn van een fundamenteel probleem en dat dikwijls het grote probleem uit beeld blijft:
”Prima facie these affairs are about “incidents”, about insignificant events that have no meaning for the great political questions of our time. On further inspection however, these “incidents” prove to be about the most basic problems of political philosophy and the organization of a liberal democratic order: about national sovereignty, the protection of citizens within the territory of the state, civil rights, the protection of the democratic order against decay, and many other important issues.” (p. 37)
Cliteur citeert Caspar Melville in zijn boek Taking Offence (2009):
”The Rushdie fatwa certainly announced a new era of a sort, an era in which Western governments were only too happy to play down the value of free expression in favor of realpolitik in the interests of social cohesion at home and international trade and cooperation.” (in Cliteur, p. 97)
Theoterrorisme werkt. Een voorbeeld is de Britse Labour politicus Tony Benn die over de Deense Mohammedcartoons opmerkte:
”People’s faith should be respected. To say anything that offends against the faith of others is a real mistake. (The cartoons) have caused great offense at a very sensitive time. This is not a question of illegality; that is nonsense. You just do not insult people.” (In Cliteur, p. 113).
Dit is een veel gehoorde opvatting. Mensen denken dat ze tolerant en vriendelijk zijn, maar ze geven toe aan de eisen van theoterroristen. In plaats van een liberale samenleving te verdedigen, begeven ze zich op weg naar een islamitische dystopie.
Een politiek filosofische excursie
De casus van de vrijheid van expressie laat zien dat verschillende ethische en politiek filosofische theorieën verschillende uitkomsten geven. Dat lijkt een frustrerend perspectief op filosofie: wat is het nut van filosoferen als er verschillende uitkomsten zijn? Filosofische theorieën kunnen helpen bij het maken van moeilijke keuzes door te reflecteren en expliciet te maken wat de morele uitgangspunten en waardes zijn. Hoewel er misschien niet altijd een optimaal antwoord is, is er misschien wel een minst slechte optie. Ik gebruik de (geabstraheerde) casus van herpublicatie van de Deense Mohammed cartoons. De casus is de volgende. Een Nederlandse krant schrijft over deze cartoonrel. Het ligt voor de hand om een of meerdere afbeeldingen te plaatsen. Bij de redactievergadering wordt er echter terughoudend gereageerd uit angst voor represailles à la de aanslag op Charlie Hebdo. De hoofdredacteur besluit hierop om de cartoon niet te plaatsen.
Vanuit utilistisch perspectief gaat het om de beste uitkomst. Het gaat om het afwegen van de consequenties. De hoofdredacteur staat voor de afweging tussen enerzijds journalistieke principes om relevante afbeeldingen te publiceren, ook als dit kwetsend is voor groepen mensen, en anderzijds de – reële – angst voor geweld tegen de krant en de redactie. Als ik eerlijk ben zou ik als ik hoofdredacteur was, niet anderen in gevaar willen brengen en dus toegeven aan de dreiging van terreur en aan zelfcensuur doen.
Er zou nog onderscheid gemaakt kunnen worden tussen regelutilisme en handelingsutilisme. Bij act utilism wordt elke zaak op zichzelf bekeken. Dat betekent dat wanneer er een gerede kans is op geweld en terreur dat zelfcensuur de beste optie is. Bij regelutilisme gaat het erom te kijken wat de beste regel in het algemeen en op de lange duur is. Wanneer wordt toegegeven aan de dreiging met terreur, dan loopt de vrijheid van expressie averij op. De vrijheid van expressie brengt veel goeds in de samenleving en is op zichzelf goed, dus, zo kan worden geredeneerd, dient de vrijheid van expressie te prevaleren boven de dreiging met geweld. Dat klinkt mooi en standvastig, maar zou jij als hoofdredacteur de Mohammed-cartoons durven publiceren als je weet dat je niet alleen je eigen leven maar dat van de redactie en willekeurige burgers op het spel zet?
Als de hoofdredacteur een kantiaan is die vasthoudt aan ijzeren principes zoals de hoofdredacteur Charb van Charlie Hebdo, dan zijn consequenties voor hem irrelevant. De vrijheid van expressie geldt dan als een fundamentele waarde en daar mag nooit en te nimmer aan getornd worden, zelfs niet als er een gerede kans is op geweld.
Het debat over de vrijheid van meningsuiting is grotendeels een debat tussen act-utilisten enerzijds en regelutilisten en kantianen anderzijds.
Wat het debat vertroebelt is dat er mensen zijn die lijden aan het stockholmsyndroom en die niet meer alleen uit angst voor censuur en zelfcensuur terughoudend zijn, maar die zich de argumenten van de tegenstanders van de vrijheid van expressie hebben toegeëigend en menen dat de vrijheid van expressie niet gebruikt mag worden om moslims (want het gaat toch vooral over de islam) opzettelijk te kwetsen. Hier vindt een spectaculaire omkering van dader-slachtoffer plaats. Waar het oorspronkelijk de slachtoffers waren die opkwamen voor de vrijheid van expressie en zodoende bijvoorbeeld de Mohammed cartoons publiceerden, zijn zij nu opeens daders omdat ze opzettelijk kwetsende cartoons publiceren. En waar de moslims en terroristen eerst daders waren zijn zij nu opeens slachtoffers van een zogenaamd misbruik van de vrijheid van expressie. Er heeft hier een perfide omkering plaatsgevonden. Deze omkering heeft zich vooral in het linkerdeel van het politieke spectrum voltrokken. Cliteur analyseert de details van deze omkering. De beschuldiging van islamofobie wordt gebruikt om critici de mond te snoeren. Het bekritiseren van de islam wordt gezien als een vorm van racisme. De beschuldiging van islamofobie is een immunisatiestrategie.
Met vele casussen toont Cliteur aan dat open samenlevingen, inclusief Nederland, onder druk van islamitisch theoterrorisme, de vrijheid van expressie informeel inperken door aan zelfcensuur te doen en dat een groot deel van de intelligentsia deze knieval niet alleen doet vanwege de angst voor geweld, maar dat ze daadwerkelijk menen dat tolerantie ook moet gelden voor islamitische intolerantie en dat – en dat is de perfide draai – daardoor de tolerantie jegens alles wat kwetsend kan zijn voor moslims dan maar niet getolereerd moet worden. Cliteur wijst erop dat hiermee het fundament van de open samenleving, namelijk de vrijheid van expressie, in gevaar komt. De dreiging komt dus niet alleen van buiten, maar ook van binnen.
Ik kan me inleven in de hoofdredacteur die zwicht voor geweld. Niet iedereen is zo’n held als Charb en zijn ridders van het vrije woord die in het harnas zijn afgeslacht door islamitische theoterroristen. Dus de zelfcensuur kan ik begrijpen. Onbegrijpelijk zijn echter de intellectuelen die onder het mom van tolerantie de intolerantie met open armen ontvangen.
In de introductie schrijft de Duitse emeritus-hoogleraar internationale betrekkingen, moslim en auteur van onder andere The Challenge of Fundamentalism: Political Islam and the New World Disorder, Bassam Tibi, duidelijke woorden. Behalve dan deze zin:
”As a Muslim who admires Western values I myself witness and deplore the Western response to this kind of Islamic theoterrorism: submission and cowardliness.”
Ik zie twee onduidelijkheden. Ten eerste, in welke zin is Tibi moslim als hij zo fundamenteel verschilt van veel andere moslims en met name de radicale moslims? Ten tweede, wat bedoelt hij met Western values? Ik vermoed dat hij de liberale open samenleving bedoelt, maar de waarden van fascisme, communisme en christendom (inclusief orthodoxe christenen) zijn ook allemaal westerse waarden. Gelijkheid van vrouwen en mannen en van homo- en heteroseksuelen zijn weliswaar westerse waarden, maar ze zijn ten eerste heel recent, ten tweede worden ze niet door alle westerlingen gedeeld en ten derde zijn er ook aanhangers van die rechten in de niet-westerse wereld.
Cliteur ergert zich eraan dat veel politici en opiniemakers het probleem van islamitisch theoterrorisme negeren. Zo sprak Obama in een speech in 2009 in Cairo over ‘violent extremists’ zonder de islam te benoemen. Het probleem is volgens Cliteur het ontkennen van de religieus ideologische grondslag van het terrorisme. “Die terroristen zijn gek”, wordt er gezegd, maar dat is een strategische misrekening en dat is de oorzaak waarom we geen vooruitgang boeken in de strijd tegen het terrorisme.
Ik wil het hier toch voor Obama opnemen: niet alle moslims zijn terroristen. Tibi noemt zichzelf immers ook moslim. Het probleem dat de niet-terroristische moslims in het kamp van de terroristen worden gezet, kun je linguïstisch omzeilen door te spreken over violent extremists. Dat is een correcte uitspraak. Cliteur meent dat de heersende opinie in onze tijd is dat er geen relatie is tussen religie en geweld. Hij wijst erop dat veel mensen uitgaan van het dogma dat religie altijd goed is en dat als gelovigen terroristen zijn het dan geen echte gelovigen zijn. Dit is de drogreden van wat in het Engels zo fraai heet de no true scotsman fallacy. Cliteur haalt Hillary Clinton aan over de islamitische staat:
”Whether you call them ISIS or ISIL, I refuse to call them the Islamic State, because they are neither Islamic [n]or a state.”
Clinton en Obama zijn politici die hun woorden op een schaaltje moeten wegen en er zijn nu eenmaal veel moslims die geen theoterroristen zijn. Ik ben het met Cliteur eens dat hun opmerkingen niet bepaald helder zijn, maar die vaagheid verdient volgens mij niet de mate van afkeuring die Cliteur voor hen in petto heeft. Wat niet wil zeggen dat er geen politici zijn die het nog veel bonter hebben gemaakt.
Ik ben het eens met Cliteur dat het van belang is om een goede analyse te maken.
”If you turn fact-based analyses into a taboo, the discussion will go underground (as happened in contemporary societies).” (p. 13)
Het staat buiten kijf dat religie – islam – een essentiële rol speelt bij terrorisme. Het zou kunnen dat het in politieke en academische kringen taboe is om dit te benoemen, maar er zijn bibliotheken volgeschreven over de nefaste invloed van religie, inclusief de invloed van islam, op het hedendaagse terrorisme. De overgrote meerderheid van terrorismedeskundigen zoals Beatrice de Graaf, trekken een rookgordijn op door allerlei punten naar voor te brengen, maar de olifant in de kamer stelselmatig te negeren.
Cliteur analyseert reacties op islamitische bedreigingen van de vrijheid van expressie. Zo ook de reactie van politieke filosoof Charles Taylor, vooraanstaand promotor van multiculturalisme. Het is denk ik goed om een onderscheid te maken tussen enerzijds politici en redacteuren die afwegingen moeten maken die direct tot geweld kunnen leiden en anderzijds intellectuelen die vrijelijk hun mening kunnen uiten zonder dat daar beslissingen uit voortkomen. Des te erger is het dat er tal van intellectuelen zijn die als door het Stockholmsyndroom bezeten, buigen voor de dreiging van terreur en bereid zijn de vrijheid van expressie in te dammen. Taylor is zo iemand. Het probleem met Taylor is, zoals Cliteur haarfijn uitlegt, dat hij zich dubbelzinnig uitspreekt waardoor het lastig is zijn standpunt helder weer te geven.
”Although Taylor has written about the matter [The Satanic Verses] extensively, the longer you think about what he is trying to say, the less clear it becomes to interpret his position.” (p. 152)
”A considerable problem in interpreting his stance is that he does not seem to take one consistent position either way but constantly vacillates from one position to another.” (p. 155)
Een voorbeeld van zo’n dubbelzinnige uitspraak van Taylor is de volgende door Cliteur aangehaalde passage:
”Taylor states that he does not believe we have to limit the freedom of expression “in the name of respect”, except, he continues, “in flagrant cases of defamation or incitement to hatred.”” (p. 155).
Wat Taylor in het eerste deel beweert, wordt in het tweede deel onderuit gehaald. Het is interessant dat hij ‘incitement to hatred’ noemt, want in de heilige boeken van de drie monotheïstische religies zijn nogal wat voorbeelden van incitement to hatred te vinden, jegens ongelovigen, afvalligen, homoseksuelen, vrouwen, andersgelovigen. Als we Taylor serieus nemen – als hij zichzelf serieus neemt en consistent is – dan zou dat moeten leiden tot een beperking van de vrijheid van expressie voor gelovigen. De rare fratsen van Taylor kunnen trouwens vrij simpel verklaard worden – Cliteur noemt het niet – omdat Taylor een katholiek is. Vandaar zijn geflirt met religie en zijn afkeer van atheïsme en strikt secularisme.
”Once he has stated his views, this is usually followed by formulations which seem to take back what he has defended in previous sentences. Probably this is considered by some to be a manifestation of his sophistication, but others may experience this less generously as vagueness or imprecision.” (p. 156)
Taylor is onduidelijk, maar het is duidelijk dat volgens hem religie een positieve rol in de samenleving kan en moet spelen en dat de New Atheists daar volgens hem geen juiste bijdrage aan leveren.
Naast Taylor behandelt Cliteur de taalfilosoof Michael Dummett die nog explicieter dan Taylor meent dat de vrijheid van expressie niet gebruikt moet worden om religieuze gevoelens te kwetsen. Dummett schrijft:
”If you really did not grasp the offense you would give to believing Muslims, you were not qualified to write upon the subject you choose.” (In Cliteur, p. 169).
Cliteur reflecteert hierop als volgt (waarmee hij mijns inziens een prachtige definitie geeft van wat filosofie zou moeten zijn – maar waarmee zowel Dummett als Taylor buiten de definitie van filosofie vallen):
”That is precisely the point of being a philosopher: thinking things that most people do not think. And expressing these thoughts with the unintended consequence that other people complain to be offended.” (p. 169)
Ook Dummett was een belijdend katholiek en dat zou veel kunnen verklaren. Dummett en Taylor maken duidelijk dat het ook voor professionele filosofen niet gemakkelijk is om consequent consistent te redeneren. Ook intelligente mensen kunnen joekels van onkritische aannames en meningen hebben.
De vrijheid van meningsuiting in relatie tot religie en met name islam maakt heel wat meningen los; met name wanneer er concrete casussen zijn zoals de Deense Mohammed Cartoons of The Satanic Verses. Cliteur wijst erop dat
”most people simply start commenting on what they like.” (p. 190)
”There is such a confusing array of aspects to the case that people easily lose sight of the heart of the matter.” (p. 200)
Cliteur laat in zijn analyse zien dat veel mensen op verkeerde aspecten van de casus hun mening geven en dat dat afleidt van waar het om gaat. In een door Cliteur aangehaald artikel van Ian Davidson gaat het om twee essentiële punten:
1) Was Rushdie legally entitled to write the book?
2) Was Khomeini entitled to incite murder? (in Cliteur, p. 190)
De correcte antwoorden zijn: 1: ja; 2: nee. Dat is alles. Dummett, Taylor en al die andere getormenteerde zielen hadden zich de moeite kunnen besparen om achter hun toetsenbord plaats te nemen. Veel intellectuelen hadden er beter aan gedaan om te gaan netflixen dan om te gaan schrijven.
Er wordt nogal eens opgemerkt dat het aantal slachtoffers van theoterrorisme zeer laag is, zeker vergeleken met keukentrapjes- en verkeersongevallen. Cliteur riposteert:
[…] ”they forget that the cultural impact of these attacks on liberal democratic culture is huge.” (p. 199)
Cliteur ziet als probleem dat veel mensen de aard van het probleem niet zien:
”Most of the analysists and politicians even vehemently deny religion or ideology as a relevant factor in contemporary theoterrorism.” (p. 200)
Cliteur haalt een ijzingwekkend citaat aan van Joseph Goebbels. Hoe kan het dat de nazis in een democratie aan de macht kwamen terwijl ze nooit hebben verzwegen wat hun voor ogen stond? De democraten van de Weimar Republiek waren ziende blind. Ze haalden het paard van Troje binnen, met dat verschil dat ze wisten wat hun te wachten stond.
”We enter the Reichstag to arm ourselves with democracy’s weapons. If democracy is foolish enough to give us free railway passes and salaries, that is its problem. It does not concern us. Any way of bringing about the revolution is fine by us. (…) We are coming neither as friends [n]or neutrals. We come as enemies! As the wolf attacks the sheep, so come we.”
Doen wij hetzelfde door te wijken voor theoterrorisme en onze open samenleving te sluiten?