Op donderdag 21 februari 2019 bezoekt de grote sociale wetenschapper, islamoloog (de uitvinder van de islamologie, in feite) en emeritus hoogleraar internationale betrekkingen Bassam Tibi de rechtenfaculteit van de universiteit van Leiden om daar te komen spreken op een speciaal aan zijn werk gewijd symposium. De directe aanleiding is de Nederlandse vertaling van zijn boek Islamisme en Islam (2019) dat tijdens het symposium zal worden gelanceerd. Maar ook zal aandacht zijn voor zijn recente Duitse werken, zoals Baseler Unbequeme Gedanken (2018), Islamische Geschichte und Deutsche Islamwissenschaft (2017) en EuroIslam (2009).
Het zou naar mijn idee misleidend zijn te stellen dat Tibi’s werk gaat over “de Islam”. Eigenlijk gaat het betrekkelijk weinig over de Islam als religie maar veel meer over de Islamitische cultuur, met name de politieke vormgeving aan de Islam, en de invloed daarvan op vele actuele debatten en vraagstukken in andere delen van de wereld. Het gaat over immigratie, integratie, grenzen van het vrije debat, internationale betrekkingen, religie in de politiek, radicalisering en vele andere kwesties waarmee onze politici, onze rechters, onze bestuurders en ook wijzelf vaak zo gespannen in de weer zijn.
Tibi stelt vragen, Unbequeme Fragen, maar hij geeft ook opvallend veel antwoorden. En hele duidelijke antwoorden ook. Wat hij probeert te ontwikkelen in zijn werk, is een nieuwe wetenschap, de islamologie. Islamologie is niet identiek aan filologie. De islamologie is een geïntegreerde sociaalwetenschappelijke bestudering van de islam. De islamologie bestudeert de islam in een sociale context, waarbij ook aandacht is voor de opkomst van het islamisme: een belangrijke hedendaagse uitdaging voor Europese democratieën.
Het islamisme is daarbij weer een ideologisch-religieuze stroming die zich onderscheidt van de islam als godsdienst.
Waarom is die aandacht voor dat islamisme belangrijk?
Om maar met de deur in huis te vallen, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg, maar ook de nationale rechterlijke instanties worden tegenwoordig geconfronteerd met vraagstukken die relatief nieuw zijn voor deze rechterlijke gremia. Het plaatst de rechters voor problemen waarvoor zij totaal niet zijn voorbereid tijdens hun rechtenstudie. Moeten rechterlijke instanties polygamie erkennen als een vorm van legitiem huwelijk? Hoe moeten zij reageren op de heftige reacties (moord en doodslag) die islamistische geweldplegers aan de dag leggen wanneer zij worden geconfronteerd met religiekritiek? Moeten rechterlijke instanties uitzonderingen accepteren die islamisten opeisen van algemeen geldige wettelijke bepalingen, zoals het verbod op de onverdoofde rituele slacht van dieren? Moeten rechterlijke instanties accepteren dat bepaalde kledingvoorschriften (geen religieuze kledij) ter discussie worden gesteld bij de rechterlijke macht, in het leger, bij de politie en in het onderwijs?
Het islamisme als politieke machtsfactor in hedendaagse samenlevingen plaatst niet alleen rechterlijke instanties maar ook de wetgevende macht in Europese natiestaten voor nieuwe uitdagingen. Hoe belangrijk is handhaving van de scheiding van kerk en staat? Moet geen wetgeving worden gemaakt over religieus-politiek geïnspireerde partijen die, wellicht, in de toekomst een verandering van de democratie in een theocratie hopen te bewerkstelligen?
Panikmacherei?
Het zou een grote fout zijn te denken dat vragen zoals die hier gesteld worden “ver gezocht” zijn? Of wellicht Panikmacherei. Wie de jurisprudentie van het Europese Hof in Straatsburg volgt van de laatste jaren kan onderkennen dat dit soort vragen aan de orde van de dag zijn En ook, ben ik zo vrij te zeggen, dat het Europese Hof nog ver verwijderd is van het toepassen van een coherente visie in de manier waarop men daarmee om moet gaan.
Dat kan ook niet verbazen. De problemen zijn – althans voorzover het de westerse wereld betreft – betrekkelijk nieuw. Het zal nog heel veel nadenken, discussiëren en analyseren vergen voordat rechterlijke instanties met een coherentie visie komen. Voor die coherente visie is kennis nodig en die kennis verschaft ons Tibi’s enorme oeuvre.
Het soort van studie van de islamitische cultuur en beschaving zoals we dat bij Tibi aantreffen is van groot belang voor het ontwikkelen van een Europees mensenrechtenbeleid, voor het ontwikkelen van een grondige reflectie op de Europese constitutionele orde en ook voor het ius constituendum: dat wil zeggen voor het recht van de toekomst.
Denken en – nog erger – zeggen dat als iedereen zich nu maar aan de wet houdt alle problemen zijn opgelost, is een hoogst onverantwoorde en overmatig optimistische inschatting van de problemen die op ons afkomen. Immers wat in de wet moet komen te staan en hoe rechters die wet zullen moeten interpreteren, zal de komende jaren op basis van sociale ontwikkelingen zoals die worden geschetst in Tibi’s werk de agenda gaan bepalen.
Zoals de zaken er nu bij liggen worden we geconfronteerd met een palet aan vaak volkomen tegenstrijdige uitspraken van het Hof in Straatsburg, waarbij het Hof nu weer eens verstandige beslissingen neemt, maar dan weer hele andere dingen zegt die regelrecht ingaan tegen de eerder gedane uitspraken.
Er is bijvoorbeeld geen lijn te onderkennen in de bescherming van religiekritiek. Enerzijds is daar de Handyside-lijn (je mag dingen zeggen die “offend, shock or disturb”, 1976), anderzijds is daar de lijn van Otto Preminger (1994) die onlangs heeft geleid tot een uitspraak (E.S. v. Austria, 2018) die in feite het einde betekent van religiekritiek zoals deze in Europa sinds de 17e en 18e eeuw geleidelijk als onderdeel is aanvaard van Europese kernwaarden. Heel kort: je mag iemand niet beledigen in zijn religieuze overtuiging is de lijn sinds 1994.
Weg Voltaire.
Weg Diderot.
Weg Russell.
Weg Spinoza.
Weg Nietzsche.
Immers dat beledigt mensen alleen maar. Hoe vromer, hoe sneller beledigd. Hoe sneller beledigd, hoe meer ruimte voor de “Verduistering” (het tegenbeeld van de Verlichting).
Het is niet overdreven te zeggen dat de rechterlijke macht, net als de politieke machten, de weg volkomen kwijt zijn. Ook uitspraken als Lautsi I (crucifixen mogen niet aan de muur van een openbare school) en Lautsi II (laat die crucifixen maar hangen, is onderdeel van een nationale traditie) wijzen in totaal verschillende richtingen ten aanzien van het belangrijke constitutioneel-rechtelijke vraagstuk van de scheiding van kerk en staat. Ook valt geen lijn te onderkennen in de vestimentaire voorschriften: wel of geen hoofddoek.
Zoals gezegd, Tibi’s werk geeft ten aanzien van al deze vragen heldere antwoorden. Het zijn de aanbevelingen van iemand die zelf moslim is, maar met een grote sympathie voor de Europese kernwaarden van rechtsstaat, democratie en individuele rechten.