De eigenzinnige Thierry Baudet bespaarde zijn gehoor op de verkiezingsavond voorspelbare analyses en plichtmatige felicitaties. Geen speech, maar een referaat. Hegeliaanse geschiedfilosofie, poëtische allusies en een beschouwing over klimaatpolitiek in het licht van de politieke theologie. Het was zonder meer de meest religieuze toespraak die we in lange tijd van een politicus gehoord hebben. Met waarschuwingen tegen ongeloof, ketterij en afgoderij. Een tijdrede noemen bevindelijk gereformeerden dat.
Het theologische spreken van Baudet is bijzonder ambivalent en verdient een nadere analyse. Het vertrekpunt voor Baudet is de verwaarlozing van de Nederlandse en Europese cultuur. Of Baudet de teloorgang van het christendom betreurt is niet duidelijk. Er is in elk geval sprake van ‘een culturele en spirituele leegte.’ Op dit punt vind ik Baudet het meest overtuigend. Volgens Baudet wordt die spirituele leegte namelijk opgevuld door een ecologisch surrogaat-geloof: de klimaatreligie. Hij noemt dit een ‘immanente religie’ en een ‘politieke theologie’.
Met politieke theologie wordt een filosofische analyse bedoeld die de westerse cultuur beschouwt als blijvend gestempeld door het christendom. De gedachte dat Europa steeds meer ontkerkelijkt is oppervlakkig beschouwd waar, maar op een dieper niveau zien we een opmerkelijke continuïteit van religieus bewustzijn. De functie van de kerk wordt overgenomen door andere cultuurdomeinen. In de negentiende eeuw was dat vooral het nationalisme.
In onze tijd lijkt vooral de ecologie die rol te vervullen. Onze ultieme toewijding komt niet langer God toe en ook niet het vaderland, of een rechtvaardige wereld, maar het klimaat en een groene toekomst. Baudet doorziet dit scherp. Het debat over het klimaatbeleid mag niet beperkt worden tot de vraag of de kosten wel rechtvaardig verdeeld worden, maar moet ook op levensbeschouwelijk niveau gevoerd worden. In deze analyse steekt hij de christelijke partijen en de kerken de loef af.
Maar Baudet is zelf ook niet immuun voor een vorm van politieke theologie. Hij beroept zich voor zijn politieke programma op bepaalde elementen van het christendom, die hij tegelijk van een nieuwe inhoud voorziet. Hij zegt: “We hoeven de metafysische grondslagen van het christendom niet te aanvaarden om toch de opstandingsgedachte als leidend motief van de westerse beschaving te kunnen aanvaarden.” Maar als je de opstanding losmaakt van het christendom en van de opstanding van Jezus Christus, waarop heeft die opstanding dan betrekking? Wie of wat overwint dan de dood? Onze cultuurgeschiedenis, de wijsheid van de ‘uil van Minerva’, een politiek programma van economische wederopbouw? Feitelijk bedrijft Baudet hier politieke theologie in optima forma. Want zonder de grondslagen van het christendom, wordt de opstanding een lege huls die je met elke inhoud kunt vullen. Zo wordt Baudets verwijzing naar de opstanding een manier om zijn eigen politieke programma te voorzien van het waarmerk van de goddelijke voorzienigheid en kan hij zijn partij in quasi-religieuze termen de ‘partij van de wedergeboorte’ noemen.
Een en ander wordt nog verontrustender als we beseffen dat Baudet deze rede uitspreekt in de veertig dagen voor Pasen. Baudet verhaalt uitvoerig hoe hij en zijn partijgenoten een moeizame weg zijn gegaan. Maar keer op keer wisten zij het ongeloof en de spot van de omstanders te trotseren. Tot op dit moment van wederopstanding. Het verkiezingsresultaat van 20 maart is een nieuw begin. Met een onmiskenbare verwijzing naar Jezus zegt Baudet: “Op deze rots gaan wij onze zuil bouwen.” Het zal veel aanwezigen ontgaan zijn, maar dit is een parafrase van de woorden die Jezus richt tot zijn twijfelende leerling Petrus: “Op deze rots zal ik mijn kerk bouwen.” (Mattheus 16:18) Een tekst die vooral door rooms-katholieken in verband wordt gebracht met de grondlegging van de christelijke kerk en het primaat van de bisschop van Rome. Is dat wat Baudet wil? Een partij als kerk en een politiek programma met goddelijke volmacht?
Ik ben blij met de kritische functie van het Forum voor Democratie. Veel politieke ontwikkelingen, vooral de Europese politiek en het klimaatbeleid, hebben trekken van een politieke theologie en dat schreeuwt om tegenspraak. Maar het geeft geen pas hier een alternatieve politieke theologie tegenover te zetten. Ik daag Baudet uit om de kiezer nu eens duidelijkheid te verschaffen over de betekenis van die quasi-religieuze retoriek en zijn visie op de politieke en culturele betekenis van het christendom te verhelderen. Van zijn eruditie is iedereen nu wel overtuigd: nu komt het aan op duidelijkheid. Of is Baudet een hedendaagse Petrus, die gespierde taal gebruikt om te maskeren dat hij uiteindelijk onzeker is over wat er in de cultuurstrijd ten diepste op het spel staat?