Martin Sommer heeft met De kleine Tocqueville een bijzonder leesbare samenvatting geschreven van het werk van de Franse edelman die in 1835 op slag beroemd werd met zijn verslag van zijn reis door de VS dat hij publiceerde onder de titel ‘Democratie in Amerika’. Vijf jaar later volgde deel 2, dat veel minder stof deed opwaaien. Democratie in Amerika was eigenlijk een bijvangst van het reisdoel van Tocqueville. Hij ging er heen om het Amerikaanse gevangeniswezen te bestuderen dat destijds aanzienlijk humaner was dat de Franse kerkers, waarin Tocqueville’s overgrootvader, Malesherbes, opgesloten had gezeten tot hij in 1794 geguillotineerd werd.
Sommers eerste zin trof mij. Hij schrijft: ‘Ruim tien jaar geleden kwam ik voor het eerst in aanraking met het werk van de Alexis de Tocqueville (1805-1859).’ Waarom intrigeerde deze zin mij? Omdat Martin Sommer opgeleid is als historicus aan de Universiteit van Amsterdam, in een periode (1977-1985) dat ik daar Politieke Wetenschappen doceerde. In die tijd was Tocqueville voor Amsterdamse historici kennelijk een dode hond, om een metafoor van Marx te gebruiken. Voor politicologen lag dat niet anders. Die waren in die periode vooral bezig met Marx en Engels, maar ook ‘A History of Political Theory’ van George Sabine, verplichte stof voor eerste jaars, werd Tocqueville toen niet behandeld. Alleen zijn boek over de democratie in Amerika genoot bekendheid en werd ook opgenomen in de zestigdelige serie Great Books of the Western World, een uitgave van de Encyclopaedia Brittanica (1952).
In Frankrijk werd Tocqueville door historici beschouwd als een tweederangs figuur. Daarin kwam pas enige verandering door de publicatie van het boek van Francois Furet, Penser la Revolution Francaise (1978).
Een echte revival van Tocqueville kwam pas in de jaren 90. De Amerikaanse socioloog Robert Putnam publiceerde zijn beroemde, sterk door Tocqueville geïnspireerde ‘Making Democracy Work’ in 1993. Zijn nog beroemdere ‘Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community’ verscheen in 2000. In mijn eigen boek ‘De Moderne Democratie. Geschiedenis van een politieke theorie, dat van 1995 dat tot 2012 gebruikt werd als leerboek voor eerstejaars politicologen, behandel ik Tocqueville uitvoerig.
Alexis de Tocqueville is de theoreticus van het individualisme en van de civil society. Hij schrijft in 1840:
‘Individualisme heeft een democratische oorsprong en dreigt sterker te worden naarmate sociale omstandigheden gelijker worden. (…) “Individualisme” is een woord van recente datum dat een nieuw idee uitdrukt. Onze vaders kenden alleen egoïsme. Egoïsme is een hartstochtelijke en overdreven eigenliefde die ertoe leidt dat een man alles aan zichzelf afmeet en aan zichzelf boven alle anderen de voorkeur geeft.’
‘Individualisme is een rustig en weloverwogen gevoel dat elke burger ertoe brengt zich te isoleren van zijn medeburgers en zich terug te trekken in de kring van familie en vrienden; in deze samenleving die hij naar eigen smaak heeft samengesteld laat hij de grote maatschappij graag aan zijn lot over.’
De centrale stelling van Tocqueville is dat de grote feodale verbanden worden afgebroken en daar geen nieuwe voor in de plaats komen omdat iedere burger de neiging heeft zich in zijn eigen kleine wereld op te sluiten. De voortschrijdende gelijkheid geeft burgers de vrijheid dat te doen, maar juist daarin schuilt de paradox van de democratische samenleving: doordat de burger zich niet met de publieke zaak bezig houdt, maakt hij de weg vrij voor despotisme. Dat gebeurde in Frankrijk tien jaar na de Franse Revolutie van 1789, toen Napoleon de macht greep en het gebeurde drie jaar na de democratische revolutie van 1848 toen Napoleon III in Parijs de macht greep.
Deze ervaringen veralgemeniseerde Tocqueville tot de stelling dat een democratische samenleving een innerlijke neiging heeft tot despotie: dat gelijkheid ten koste kan gaan van de vrijheid, juist omdat burgers niet bereid zijn die vrijheid te verdedigen. Uiteindelijk ziet Tocqueville het gevaar niet zozeer in de individuele despoot, maar in het systeem van besturen: door centralisatie en bureaucratisering – op zichzelf gericht op gelijke behandeling van alle burgers – wordt inspraak van diezelfde burgers gemarginaliseerd.
Tocqueville ziet twee mogelijkheden om deze paradox van de democratisering te vermijden: de eerste ligt in het verlengde van wat Montesquieu al voorstelde: een strikte scheiding der machten. De tweede, typische Tocquevilliaanse oplossing is een sterke civil society. Zijn ‘Democratie in Amerika’ is in die zin een optimistisch boek dat het laat zien dat de Amerikanen in staat en bereid zijn zich te organiseren in organisaties van gelijkgezinden en daarmee de natuurlijke neiging van burgers in een samenleving zonder standen tot ‘bowling alone’ tegen te gaan. Of, zoals Robert Putnam het ooit formuleerde: ‘If you don’t go to his funeral, he won’t come to yours.’
Het hele reisverslag van Tocqueville staat vol met voor de Franse edelman verbazingwekkende staaltjes van zelforganisatie: zo ontdekt hij dat er in Amerika een vereniging was van geheelonthouders met 100.000 leden. Aanvankelijk begreep Tocqueville niet waarom burgers die niet van alcohol hielden, niet gewoon water dronken bij de open haard. Maar al spoedig ontdekte hij dat deze geheelonthouders ook anderen wilden aanzetten tot het stoppen met het drinken van alcohol. Zij vreesden de sociale gevolgen van het alcoholmisbruik en daarom stichtten zij een vereniging voor drankbestrijding.
‘Men moet zich voorstellen’ voegde hij daar aan toe, ‘dat, als deze mensen in Frankrijk hadden gewoond, ieder van hen zich tot de regering gewend had en overheidstoezicht geëist had op alle nachtclubs in Frankrijk.’
Tocqueville vreesde juist dat: een bureaucratische bemoeizuchtige overheid die het leven van burgers tot in detail zou controleren. ‘Ze zullen zelfs het gebruik van tabak nog eens verbieden.’
Tocqueville had een vooruitziende blik.
Maar wat was nu het geheim van het democratische Amerika? In Amerika was er volgens Tocqueville sprake van een gedeeld zedelijk besef, een ‘bezielend verband’ dat vooral gelegen was in de religie. In Amerika was die religie georganiseerd in congregaties die de back bone vormden van de civil society. In Frankrijk, daarentegen was de religie juist georganiseerd in een verticale organisatie (de RK Kerk) die bovendien ook nog eens aan de aristocratie gelieerd was. 150 jaar later zou Robert Putnam, in Making Democracy Work, om die reden het protestantisme wél als een belangrijke drager van sociaal kapitaal beschouwen maar de RK kerk niet.
Maar in Bowling Alone laat Putnam zien dat ook in de VS het verenigingsleven in de versukkeling geraakt is en daarmee de neiging tot despotie vergroot is…
Vanuit dit perspectief ziet Sommer ook de opkomst van het populisme, zowel in Europa als in Amerika. Hij schetst daarbij een nog somberder beeld van de democratische samenleving dan Tocqueville. Want waar Tocqueville zijn hoop nog kon vestigen op het bezielend verband van de religie en de bloeiende civil society in de VS, daar ziet Sommer een volkomen ontbreken van bezielend verband, een possessief individualisme in onze samenleving en een steeds centralistischer overheidsbureaucratie. ‘In dit soort maatschappijen, waar niets vaststaat, voelt iedereen onophoudelijk de prikkel van de vrees om te dalen en de hunkering om te stijgen; geld is er het belangrijkste merkteken dat de mensen onderling in klassen verdeelt; het brengt een opmerkelijke beweeglijkheid met zich mee, gaat onophoudelijk van hand tot hand, verandert de status van individuen, stuwt families op of haalt ze neer. Om die reden is er bijna niemand die niet verplicht is wanhopig en voortdurend moeite te doen om zijn geld te behouden of er meer van na te jagen.’
Tocqueville schetst vervolgens het morele verval dat met de kapitalistische maatschappij gepaard gaat. ‘De zucht om zich tegen elke prijs te verrijken, de lust om zaken te doen, de liefde voor de winst, het najagen van welvaart en materieel genot zijn er dus de meest voorkomende hartstochten. Deze hartstochten verspreiden zich gemakkelijk over alle klassen, ze dringen zelfs door tot degenen die deze tot dan toe volkomen vreemd waren, en als ze niet worden gestuit, zullen ze in korte tijd de hele natie verzwakken en verlagen. Welnu, het wezen van het despotisme is nu juist om geldzucht aan te wakkeren en te verbreiden.’
‘Zonder burgers geen democratie’ is de ondertitel van Martin Sommers boekje. Op het eind van zijn boek keert Sommer zich ook nog tegen de Europese Unie omdat die de ultieme uiting zou zijn van een centraliserende overheid zonder draagvlak.
Sommer concludeert is dat een democratie zonder natiestaat een illusie is. Dat is het zwakste deel van zijn boek. Nergens laat hij zien dat het falen van de EU een typisch Tocquevilliaans proces is. Behalve dan in algemene zin: dat staatsvorming gepaard gaat met centralisatie en bureaucratisering. Ten tijde van Tocqueville’s reis naar Amerika was daar nog nauwelijks sprake van een natiestaat, maar al wel van een (beperkte) democratie. En dan nog: al zou Sommer gelijk hebben met zijn negatieve visie op de Europese eenwording, dan zou hij vanuit datzelfde perspectief de Brexit moeten toejuichen en een Nexit moeten propageren. Maar dat doet hij ook weer niet. Nee, op zo’n manier maakt Martin Sommer van Tocqueville een duizend dingen doekje.
Met zijn twee zonen heeft Martin Sommer het beste boek van Tocqueville in het Nederlands vertaald: L’Ancien régime et la revolution. Dat komt binnenkort uit bij uitgeverij Boom. In dat magistrale boek beargumenteert Tocqueville op basis van een diepgravende analyse van het Ancien Régime dat de Franse Revolutie eigenlijk overbodig was. De modernisering van de Franse maatschappij, de invoering van de markt als ordenend principe, het verdwijnen van de adel als machtsfactor, het opkomen van de burgerij als dominante klasse, het opkomen van een centrale overheidsbureaucratie: al die processen waren al meer dan een eeuw werkzaam en hadden zich ook zonder een gewelddadige revolutie verder ontwikkeld. ‘De Revolutie heeft plotseling volbracht, met een krampachtige en pijnlijke inspanning, zonder overgang, zonder waarschuwing, zonder eerbied, wat op termijn stap voor stap vanzelf zou zijn voltrokken.’[
Ter afsluiting geef ik U vast een citaat uit het boek van Tocqueville – in mijn eigen vertaling, niet in die van de Sommers.
‘Terwijl alle sociale en politieke revoluties tot dan toe zich beperkt hadden tot de landen waarin zij zich voordeden, had de Franse Revolutie wereldwijde aspiraties en had zij tot gevolg dat alle oude grenzen van de kaart werden geveegd. Zij verenigde en scheidde mensen over de hele wereld, zonder acht te slaan op nationale tradities, wetten of moedertaal, waarbij soms landgenoten als vijanden beschouwd werden en vreemdelingen als verwanten. Of misschein is het juister te zeggen dat de Franse Revolutie een gemeenschappelijk intellectueel vaderland creeerde, waarvan het burgerschap openstond voor mensen van iedere nationaliteit en waarin raciale verschillen verdwenen waren.
In geen van de annalen van de geschreven geschiedenis wordt melding gemaakt van enige politieke revolutie die deze vorm aannam; er bestaan slechts parallellen met bepaalde religieuzerevoluties. Daarom moeten we, als we de Franse Revolutie in vergelijkend perspectief willen bestuderen, ons richten op de grote religieuze omwentelingen.’
Wie zo iets opschrijft is een groot denker! Wat fijn dat de Sommers zich over hem ontfermd hebben.
Martin Sommer, De kleine Tocqueville. Zonder burgers geen democratie. Atlas Contact, 2019. 11,99 euro