Opinie

De AIVD heeft geen concrete definitie van wat de radicale islam is

07-04-2019 14:20

Jaarpresentatie van de AIVD gepresenteerd door Dick Schoof, directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. ANP LAURENS VAN PUTTEN

Deze week verscheen het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over 2018. De AIVD schrijft daarin onderzoek te hebben verricht naar de ‘radicale islam’. Wat de ‘radicale islam’ precies is schrijft de dienst niet, hoewel salafisme er onderdeel van is (p.13). Salafisme is volgens de website van de AIVD: “Een brede ideologische stroming binnen de islam die een letterlijke terugkeer bepleit naar de ‘zuivere islam’ uit de begintijd van de islam.” Op de webpagina die de AIVD aan de ‘radicale islam’ wijdt, wordt ook weinig duidelijkheid verschaft. Concreter dan deze omschrijving wordt het niet: “Bij onderzoek naar de radicale islam gaat [het] hier niet om de geloofsleer van de islam op zichzelf, maar om de manier waarop onderdelen van dit geloof worden opgelegd aan anderen. Vooral wanneer de ander daarbij beperkt wordt in het maken van individuele keuzes.” Wanneer wordt geloof ‘opgelegd’? Ik wees er al eerder op dat ‘radicale’ en ‘gematigde islam’ onduidelijke begrippen zijn. Iets is altijd radicaal of gematigd ten opzichte van een standaard. Wat is hier de standaard? De ‘normale islam’ zou tussen de gematigde en radicale variant in moeten zitten. Maar noch in haar jaarverslag, noch op haar website geeft de AIVD een antwoord op deze vraag.

Ondanks het ontbreken van een concrete afbakening waarschuwt de AIVD in haar jaarverslag voor “een intolerante religieuze ideologie”, die “op gespannen voet staat met onze democratische rechtsorde, maar zich (nog) binnen de juridische kader beweegt” (p.16). Hier wordt het ontbreken van een definitie van die ‘radicale islam’ problematisch. Gaat het om orthodoxie? En, sluit de AIVD hiermee uit dat de ‘radicale islam’ pas bij extremisme begint, omdat er geen wetten worden overtreden? Extremisme is volgens de AIVD namelijk: “het actief nastreven en/of ondersteunen van diepingrijpende veranderingen in de samenleving die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde” (p.18). Hoewel interpretatie hiervan een juridische strijd oplevert lijkt extremisme in de meeste (of alle?) gevallen gepaard te gaan met het overtreden van de wet. De radicale islam lijkt daarom niet altijd extremistisch te zijn. Anders gezegd: wanneer er geen sprake is van extremisme, kan er wel sprake zijn van de radicale islam.

De AIVD schrijft: “De AIVD onderzoekt in hoeverre islamitische instellingen financiële steun ontvangen vanuit het buitenland, waaronder de Golfstaten. Deze steun kan gepaard gaan met inmenging op ideologisch vlak. Indien deze buitenlandse beïnvloeding een dreiging oplevert voor de democratische rechtsorde, hebben wij hier nadrukkelijk oog voor” (p.16). Dat impliceert dat er soms geld wordt verstrekt in ruil voor een ‘radicalere’ ideologie. Is dat logisch? Het impliceert dat er sprake is van omkoopbaarheid. Dus, wanneer een vredelievende moskee veel geld krijgt kan zij bereid zijn een antidemocratische boodschap te verspreiden. Of was die moskee in de eerste plaats al niet zo democratisch gezind? De AIVD lijkt deze moskeeën te beschuldigen van het verkopen van hun religie. Of past een ‘radicalere’ boodschap prima bij die religie en is financiering daarom prima te verantwoorden voor Allah?

De AIVD wijst op ‘radicaalislamitische’ invloeden binnen het bijzonder onderwijs: “De AIVD constateert dat radicaalislamitische aanjagers zich sterk weten te positioneren binnen het aanbod van het onderwijs voor jonge moslims. Hierbij kan gedacht worden aan naschoolse lessen in Arabisch en de islam. Ook voor leerlingen met een gematigde achtergrond zijn dergelijke onderwijsprogramma’s aantrekkelijk. Dit komt mede doordat voor hen vaak weinig of geen goede alternatieven voor naschools islamitisch onderwijs beschikbaar zijn” (p.16). Maar ook hier rijzen de vragen. Wie zijn radicaalislamitische aanjagers? Gaat het slechts om naschools onderwijs? De eerste zin doet vermoeden van niet. Over wat voor onderwijsprogramma’s hebben we het hier? Waarom zijn deze onderwijsprogramma’s interessant voor ‘gematigde’ moslimleerlingen? Of – indien de AIVD onterecht schrijft over ‘leerlingen’ – voor hun ouders? De AIVD geeft als reden dat er geen goede alternatieven zijn. Maar wat zouden dan wel goede alternatieven voor islamitisch onderwijs zijn? En alternatieven waarvoor? En wellicht belangrijker: wat betekent het wanneer studenten bij gebrek aan ‘gematigd’ islamitisch onderwijs toch bij ‘radicaal’ islamitisch onderwijs aansluiten? Mijns inziens kan de conclusie dan slechts zijn dat radicaal onderwijs in hun ogen beter is dan niet-islamitisch onderwijs. Daarmee wordt de antidemocratische ‘radicale islam’ ook door aanhangers van de ‘gematigde islam’ boven niet-islamitisch onderwijs geplaatst.

Hoewel de AIVD hier erg vaag over blijft, spreekt zij wel haar ongenoegen uit over deze ontwikkeling: “Deze onderwijsinitiatieven lijken op het eerste oog laagdrempelig en onschuldig. Wij zijn echter van mening dat kinderen en jongvolwassenen door deze invulling van het onderwijs vervreemden van de samenleving en mogelijk belemmerd worden in hun deelname aan de maatschappij” (p.16). Voorzichtig benoemt zij ook dat dit antidemocratisch onderwijs niet meer op kleine schaal wordt verspreid: “Waar voorheen slechts enkele gevestigde moskeeën en onderwijsinstellingen dit gedachtegoed verspreidden, is het aanbod inmiddels wijdvertakt” (p.16). Het is opmerkelijk – maar te prijzen – dat de AIVD haar mening hierover geeft, al zij het zo genuanceerd. Levert een meer stelligere uitspraak de AIVD wellicht beschuldigingen op in ons cultuurrelativistische klimaat?

In dit essay zijn enkele zinnen uit het jaarverslag van de AIVD over 2018 behandeld. Daarover wil ik ter afsluiting vier opmerkingen maken. Ten eerste, kennelijk is er een probleem met de ‘radicale islam’, maar de AIVD geeft hiervan geen concrete definitie. In ieder geval blijkt deze radicale islam antidemocratisch en dus gevaarlijk. Over de strekking van deze radicale islam weten we echter weinig. In elk geval gaat het om een variant van de islam. Salafisme is één van de subcategorieën. Daarnaast bestaat er een ‘gematigde islam’, maar wat is dat? En wat is dan de ‘standaardislam’, waar de gematigde en radicale variant de uitersten van zijn? Hoe (anti)democratisch is die standaardislam?

Ten tweede, er is een probleem met het islamitisch onderwijs. Hoewel Femke Halsema erop wees dat antidemocratisch onderwijs geen veiligheidsprobleem oplevert, stelt de AIVD: “Op de lange termijn kan dit de sociale cohesie onder druk zetten en daarmee de democratische rechtsorde ondergraven” (p.16). En, zoals het jaarverslag toont, zelfs gematigd islamitisch onderwijs blijkt gevoelig voor radicale invloeden. Eens te meer moet dit een waarschuwing zijn die moet leiden tot de aanpassing van de grondwettelijke bescherming van het bijzonder onderwijs. Op religie gebaseerd onderwijs moet onmogelijk worden gemaakt.

In de derde plaats blijkt het gedachtegoed van de radicale islam wijdverspreid te zijn. Dat betekent dat steeds meer mensen worden blootgesteld aan antidemocratische ideeën, met als gevolg de islamisering van onze samenleving. Hoewel de AIVD erop wijst dat dit kan leiden tot jihadisme (een gewelddadige variant), toont Sam van Rooy in Voor Vrijheid Dus Tegen Islamisering ook de niet-gewelddadige problemen van de islamisering van onze samenleving aan.

Tot slot rijst de vraag waarom de AIVD geen concrete definitie van de ‘radicale islam’ geeft. Bij een tamelijk professionele overheidsinstantie kan niet worden verwacht dat dit voortkomt uit onkunde. Onwetendheid of twijfel dan? Of wellicht om ‘gematigde moslims’ en apologeten niet te krenken? Ook om deze reden is duidelijkheid in de communicatie van de AIVD gewenst. Zonder inzicht in de gehanteerde definities – en een adequate uitwerking daarvan – verliezen de jaarverslagen en rapporten van de AIVD veel van hun waarde.