Aan de opkomst bij verkiezingen kun je zien welk belang burgers hechten aan de volksvertegenwoordiging waarvoor gekozen wordt. Welnu: het Europees parlement staat steevast onderaan. Zelfs de verkiezingen voor de waterschappen trekken meer kiezers dan die voor het EP. Dat niet helemaal eerlijk, want de waterschappen liften mee met andere verkiezingen. Toch is het een tragisch beeld: ‘Europa’ legt het af tegen de waterschappen.
Omdat kiezers die in vrijheid mogen stemmen altijd gelijk hebben, moeten er wel goede redenen zijn voor de lage opkomst voor de verkiezingen voor het Europees parlement, die dit jaar op donderdag 23 mei worden gehouden. Deze verkiezingen mogen dan wel ‘Europees’ heten, maar de Europese Unie is wel zo verdeeld dat de verkiezingsdata nogal verschillen: van donderdag 23 tot en met zondag 26 mei.
Vrij bijzonder is, dat Nederland steevast tot de landen behoort waar kiezers nog minder de moeite nemen voor het Europees parlement naar de stembus te gaan dan in andere EU-landen. Bij de eerste verkiezingen voor het EP in 1979 ging nog 58,1 procent van de Nederlanders voor het EP naar de stembus, maar in 1999 was dat al gezakt tot het historische dieptepunt van 30 procent. In 2014 was de opkomst in de hele Europese Unie 42,5 procent, maar in Nederland slechts 37,3.
Hoe zou dat komen, dat zo weinig mensen de moeite nemen voor het Europees parlement naar de stembus te gaan?
1. Er staat bij de ‘Europese’ verkiezingen niets op het spel
Traditioneel vindt het overgrote deel van de Europarlementariërs zo ongeveer hetzelfde, namelijk dat er méér Europa moet komen, met daarin méér macht voor het Europees parlement. Dat maakt de debatten voor de ‘Europese’ verkiezingen ook zo tranentrekkend saai. Europarlementariërs doen dan een wedstrijdje wie het meest Europees is. Als de verkiezingen achter de rug zijn gaat het verder zoals het altijd gaat: als er één land wint is het Duitsland, want dat heeft de meeste (96) zetels in het Europees parlement (751). En altijd wint dezelfde partij, de conservatieven (die wij in Nederland christendemocraten noemen). En dus is er altijd een Duitse christendemocraat de baas, zij het met steun van de tweede grootste, de sociaaldemocraten – die daarom ook wel eens de voorzitter van het Europees parlement mogen leveren.
Toegegeven: niet alles is per se zoals het altijd was. Net als in Nederland is ook in ‘Europa’ het politieke establishment aan het afbrokkelen en dat heeft zijn weerslag op het Europees parlement. Minder eurofiele, eurosceptische en zelfs anti-EU-partijen zijn in opkomst. Linksom of rechtsom zal dat effecten hebben op de traditionele gejuich bij de blauwe vlag met de gele sterren.
In Nederland is de opkomst sinds het dieptepunt van 1999 juist daardoor weer iets gestegen. In 1999 liepen nagenoeg alle Nederlandse kandidaten nog juichend achter de Europese vlag aan. Maar in 2004 steeg de opkomst tot 39,3 procent, zeker ook omdat er een lijst meedeed – die van de kritische Europese ambtenaar Paul van Buitenen – die als eurosceptisch werd gezien. Het jaar daarop ging trouwens 63,5 procent van de kiezers wel naar de stembus om de Europese Grondwet weg te stemmen, die door 85 procent van de Tweede Kamer werd gesteund.
Als er wat te kiezen valt, willen Nederlanders best voor een ‘Europees’ thema naar de stembus. En in 2005 was de boodschap glashelder: niet verder met een steeds grotere Europese Unie die steeds meer macht van de nationale parlementen naar zich toetrekt.
2. Het Europees parlement is geen echt parlement
Dat weten de meeste kiezers natuurlijk ook wel, en anders voelen ze dat wel aan. Een debat in het Europees parlement is geen debat, maar een reeks verklaringen. Het Europees parlement kan zelf niet eens wetten maken, zoals de Tweede Kamer dat via het initiatiefrecht wel kan. Het EP bestaat uit nationaal verkozen parlementariërs die in de praktijk heel vaak langs nationale lijnen stemmen. Een parlement is normaliter de uitlaatklep van een nationaal debat, maar in de Europese Unie is er helemaal geen nationaal debat.
Een parlementsverkiezing vormt normaliter de basis van de vorming van een regering, maar de Europese Unie heeft geen regering, hoe graag de Europese Commissie ook wil doen alsof zij die regering is.
Waarmee nou ook weer niet gezegd wil zijn dat het Europees parlement er niet toe doet. Sterker nog: maar al te vaak – recentelijk nog met de pulsvisserij – neemt het Europees parlement besluiten die in Nederland niet worden toegejuicht. In de loop van de afgelopen halve eeuw heeft het EP wel degelijk aan invloed gewonnen: van een zuiver raadgevend orgaan zonder eigen legitimatie tot medewetgever.
3. Je stem maakt geen verschil
Toen de Europese Unie nog uit zes en later uit negen of twaalf landen bestond, woog de stem van een Nederlandse kiezer nog best een beetje door in het Europees parlement dat ook veel kleiner was. Maar nu, met 26 Nederlandse Europarlementariërs in een parlement met 751 zetels? Alle kiesgerechtigde Nederlanders samen vormen 3,5 procent van het totale leger aan kiesgerechtigden voor het Europees parlement.
Het stemgedrag wordt bovendien vaak gestuurd in de fracties. Dat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een Nederlandse CDA-lijsttrekker als Wim van de Camp in de verkiezingscampagne tien jaar geleden inzette op een verlaging van de Europese begroting met twintig procent, om – eenmaal Europarlementariër – elk voorstel te steunen dat de begroting verhoogde. Dat moest wel omdat zijn ‘Europese’ fractie dat nodig vond, aldus de CDA’er.
4. Niemand kent de kandidaten
Europarlementariërs staan er om bekend dat ze even hun gezicht te laten zien als er verkiezingen in aantocht zijn, om vervolgens vijf jaar lang onzichtbaar te blijven – tenzij ze ruzie hebben in hun eigen fractie of als ze commentaar mogen geven op een gebeurtenis waar ze doorgaans weinig invloed op kunnen uitoefenen.
Het is typerend dat de PvdA-lijsttrekker Frans Timmermans als enige EP-kandidaat bij de verkiezingen van 2019 wèl bekend is bij een royale meerderheid van de gepeilde Nederlanders. Maar Timmermans is dan ook al meer dan twintig jaar actief en vooral in de Nederlandse politiek, laatstelijk als minister. Hij was al in beeld als vicevoorzitter van de Europese Commissie en wil nu de echte voorzitter worden.
Maar neem nou Esther de Lange. Ze is wederom CDA-lijsttrekker, zit al tien jaar in het Europees parlement, maar blijkens onderzoek van I&O Research kent slechts 9 procent van de Nederlanders haar. Zelfs van de CDA-aanhang kent minder dan een vijfde Esther de Lange.
Of Bas Eickhout, nota bene ‘Europees’ duo-lijsttrekker en als zodanig de – kansloze – Groene kandidaat voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Slechts 7 procent van de Nederlanders kent hem en ook bij de aanhang van GroenLinks komt hij niet verder dan een schamele 20 procent.
5. Wie er wel toe doet, daar kun je niet op stemmen
De echte bazen van de Europese Unie, dat zijn de premiers en de presidenten en de topfunctionarissen die zij benoemen. De echte bazen, dat zijn de Duitse bondskanselier en de Franse president en in mindere mate de regeringsleiders van andere landen, zoals ook Mark Rutte. Maar die bazen worden gekozen in hun eigen land.
Een van de voorrechten van de Europese Raad – het machtige gezelschap van de regeringsleiders, vaak voorgekookt in Berlijn en Parijs – is het aanwijzen van de topfunctionarissen. Zoals de voorzitter van de Europese Commissie (nu: Jean-Claude Juncker), de voorzitter van de Europese Raad (nu: Donald Tusk) en de voorzitter van de Europese Centrale Bank (nu: Mario Draghi). Het Europees parlement mag bij een deel van die benoemingen wel een rol spelen, maar de parlementariërs gaan er niet echt over. Behalve dan de verkiezing van de voorzitter van het parlement zelf, dat mag het parlement zelf beslissen.
Nu moet gezegd dat de EP-verkiezingen toch wel enige invloed kunnen hebben op wie welke baan krijgt. Vijf jaar geleden werd er vanuit het parlement een soort coup gepleegd, waardoor de Europese Raad (bondskanselier Merkel, vooral) zich wel genoodzaakt voelde Jean-Claude Juncker als volgende voorzitter van de Europese Commissie te accepteren.
De uitslag van de verkiezingen van 23-26 mei 2019 zullen ook op een andere, indirecte manier effect hebben op de bemanning van een reeks vacatures. Overduidelijke verkiezingswinnaars kunnen niet zonder meer genegeerd kunnen worden.
6. Waarom zou je moeite doen je stem uit te brengen voor een geldverslindend circus?
De reputatie van het Europees parlement is natuurlijk niet best. Er wordt kostbaar heen en weer gereisd tussen Brussel en Straatsburg – waarbij aangetekend dat veel Europarlementariërs graag alleen in Brussel zouden zitten. Maar het Europees parlement kost mede daardoor wel twee miljard euro per jaar, ook al omdat er per parlementariër bijna tien personeelsleden zijn. Dat zijn er wel heel veel, al komt dat deels door het leger aan tolken. En ja, het EP komt wel heel vaak – net als de Europese Unie als geheel – in het nieuws vanwege zakkenvullerij en andere ongerechtigheden.
7. Als je gaat, dan legitimeer je een Europese Unie die je geen legitimatie wilt verschaffen
Dat is voor critici al sinds 1979 een reden om niet te gaan stemmen voor het Europees parlement. En eventueel niet alleen om de Europese Unie met een lage opkomst te kijk te zetten, maar eventueel ook om het Europees parlement daarmee democratische legitimatie te misgunnen. Het zijn legitieme overwegingen. Mocht dat ook de opzet van de thuisblijvers zijn, dan is hun actie een groot succes. De lage opkomst voor de verkiezingen van het Europees parlement is een geweldige opsteker voor eurosceptische en zeker voor anti-EU-partijen. Omgekeerd zou een hoge opkomst een geweldige opsteker zijn voor wie Meer Europa wil.
Paradoxaal genoeg stijgt de opkomst voor de Europese verkiezingen pas als er een heldere tegenstem is, zoals eerder met Paul van Buitenen, ook wel met de opkomst van de PVV – en nu met Forum voor Democratie van Thierry Baudet en diens lijsttrekker Derk-Jan Eppink, die blijkens de peilingen net als bij de recente Statenverkiezingen op een nek-aan-nekrace met de VVD lijkt af te stevenen.
En toch ga ik maar weer
Ik twijfel al om te gaan zolang er verkiezingen voor het Europees parlement zijn (die in 1979, dus). En steeds ben ik braaf gegaan. Zelden uit enthousiasme, moet ik er bij zeggen. Eerst omdat de keuze nihil was: alle partijen waren dol op ‘Europa’ en zaten ook samen in de Europese Beweging. Maar ik ben opgegroeid in een tijd dat stemmen nog een plicht was – dat zal misschien naijlen. En bovendien valt er tegenwoordig wat te kiezen – al weet je natuurlijk nooit of het ook maar enige invloed heeft. Het zijn tenslotte wel de verkiezingen voor het Europees parlement.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.