De ambtseed moet worden afgeschaft omdat dit niet past in een seculiere staat. In Nederland leggen rijksambtenaren een ambtseed of –belofte af. Daarbij bevestigt de ambtenaar in ieder geval te zullen handelen naar de wetten van ons land en soms om trouw te zijn aan de Koning. Ik richt mij hier op de trouw aan onze wetten; niet op de loyaliteit aan onze monarch. De basis voor de ambtseed en -belofte is gelegd in de ‘Wet vorm van de eed’ uit 1911. Hoewel meerdere bijzondere wetten specifieke regels hieromtrent bepalen, stelt artikel 1 van de ‘Wet vorm van de eed’ als standaard:
“Hij, die ter uitvoering van een wettelijk voorschrift mondeling een eed, belofte of bevestiging moet afleggen, zal:
- indien hij een eed aflegt, onder het opsteken van de twee voorste vingers van zijn rechterhand, uitspreken de woorden: “Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig”,
- indien hij een belofte aflegt, uitspreken de woorden: “Dat beloof ik”, indien hij een bevestiging aflegt, uitspreken de woorden: “Dat verklaar ik”,
tenzij hij aan zijn godsdienstige gezindheid den plicht ontleent den eed, de belofte of de bevestiging op andere wijze te doen.”
De belofte – onder b. – van de individu is terug te voeren op de eigen persoon. Het is een intiem moment tussen de ambtenaar en het volk. Hij of zij belooft zich aan het verklaarde – bepaalde ambtsnormen – te houden. Wanneer hij of zij dat verzaakt is er slechts één persoon verantwoordelijk: de ambtenaar zelf.
Maar wie in God gelooft en daarom een eed – onder a. – aflegt dekt zich onmiddellijk in. De gelovige is niet autonoom en heeft God’s hulp nodig om zich aan het verklaarde te kunnen houden. Als dat uiteindelijk niet lukt, dan is hij of zij het niet zelf (volledig) schuld. God wilde niet dat het verklaarde uitgevoerd werd of God heeft hem of haar onvoldoende bijgestaan. Waar we de belovende ambtenaar op zijn woord moeten geloven, probeert de zwerende ambtenaar een extra garantie in te bouwen; die garantie is God. Maar wat als God niet bestaat? Die vraag is reëel: omdat er geen bewijs is voor het bestaan van God moeten we als voorlopige waarheid aannemen dat zij/hij/het niet bestaat. Wat betekent dat voor de ambtseed? Die is dan ineens alle waarde verloren.
Minstens net zo opmerkelijk als het bestaan van een ambtseed is de laatste zin van artikel 1 van de ‘Wet vorm van de eed’, die de gelovige de ruimte geeft “den eed, de belofte of de bevestiging op andere wijze te doen”, indien de godsdienstige gezindheid dat verplicht. Een pastafariaan zou dus tijdens het afleggen van de eed kunnen zeggen: “Zo waarlijk helpe mij Bobby Henderson, de gezellige”, met een hand op zijn of haar pastavergiet. Wellicht lacht u hierom, maar in de praktijk worden er al uitzonderingen gemaakt op grond van deze zin. Zo stelt artikel 11.2 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Amsterdam dat de ambtenaar zo snel mogelijk na indiensttreding de ambtseed aflegt. De Amsterdamse ambtseed omvat een tekst met enkele regels waaraan de ambtenaar zich zal houden en wordt afgesloten met:
“Dat verklaar en beloof ik
Of verwijzing naar godsdienst zoals:
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig Of Zo waarlijk helpe mij Allah de Erbarmer, de Barmhartige Of Hindoeïstische/Boeddhistische tekst”
Wij hebben de regering de macht gegeven om ons te beschermen tegen onze eigen soort. In ruil voor die macht zorgt de soeverein voor veiligheid en vrijheid. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Door onze democratie kunnen we belabberde wetgevende en uitvoerende machthebbers elke paar jaar wegstemmen. Maar deze machthebbers staan niet in hun eentje voor de staatstaken. Een centraal, maar vooral decentraal, ambtenarenapparaat fungeert als tentakels van de overheid. Daarom is het belangrijk dat ambtenaren hun taken integer uitvoeren, conform de wet. Of de individuele ambtenaar zich daaraan houdt kunnen we van tevoren nooit zeker weten. Selectieprocedures, keuringen en eventueel veiligheidsonderzoeken vergroten de kans op integere overheidsmedewerkers. Maar een absolute garantie op integer gedrag hebben we nooit.
Het is belangrijk dat de ambtenaar een belofte aflegt. De ambtenaar legt dan een expliciete persoonlijke uiting van trouw af, waarmee ook toewijding wordt getoond. Het belang van deze belofte aan de staat, en dus het volk, komt voort uit de verantwoordelijke positie van de overheidsdienaar. Wanneer de ambtenaar verzaakt houden we hem of haar daarom persoonlijk verantwoordelijk voor diens daden. De ambtenaar die zich laat omkopen (ongeacht van wie het initiatief uitging) kan zelfs worden gestraft met een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar (artikel 363 Wetboek van Strafrecht).
Juist omdat God niet bestaat verdient zij/hij/het geen ruimte binnen de overheid in een seculiere staat. Daarom is het onzinnig om op God te zweren of om diens hulp te vragen bij het naleven van de ambtscode. Dat levert namelijk valse verwachtingen op. Er is slechts één iemand verantwoordelijk voor het handelen van de ambtenaar, en dat is de ambtenaar zelf. Daarom dient er slechts een ambtsbelofte te worden geaccepteerd. De teksten omtrent de ambtseed en alle andere ‘godsdienstige plichten’ (zie bijvoorbeeld het eerder genoemde artikel 1 van de ‘Wet vorm van de eed’) moeten worden verwijderd uit onze wetten.