Interview

I.M. Niki Lauda (1949 – 2019) – ‘Autorijden in de seventies was gevaarlijk, maar seks was safe’

21-05-2019 10:51

Wijlen Niki Lauda kwam nog uit de tijd dat drank, drugs, dames en de dood de even macabere als hedonistische hoofdacts van de Formule 1 vormden. Een terugblik aan de hand van een exclusief interview dat Jan-Henk Zandberg in 2013 met de F1-icoon had in Wenen, naar aanleiding van de speelfilm Rush. Ook Jan Lammers kijkt met TPO terug op dat legendarische Babylon bij 300 km/uur. Dit interview is een bewerking van een publicatie in HP/DeTijd.

Als 22-jarige F1-coureur in spé heeft Jan Lammers tijdens de Grand Prix van Monza net zijn handtekening gezet bij de racestal van Shadow, als hij en zijn nieuwe bazen besluiten om nog even naar de start te lopen. Ze willen het afvlaggen van dichtbij meemaken. Altijd spectaculair. “Het was ongedwongen toen”, herinnert Lammers zich. “Ik had bijvoorbeeld net letterlijk tussen de olieplasjes in het motorhome het contract ondertekend en we konden gewoon zo naar de racewagens lopen.”

Brullend gaan de bolides in Italië van start. Maar nog geen vijfhonderd meter verderop, in de bocht, rijdt Ronnie Peterson zich dood. Lammers: “Ik had net het meest euforisch moment van mijn leven meegemaakt, ik mocht ook meedraaien aan de absolute top, de Formule 1 en dan, een paar minuten later sterft een mooie coureur en een mooi mens. Het voelde zeer onwerkelijk.”

Het is 1978. Van alle 25 rijders in de GP overlijden er in dat decennium per seizoen gemiddeld twee. Sterke body’s van koolstof en andere veiligheidsvoorzieningen, zoals ABS en stabilisatiecontrole zijn nog lang geen gemeengoed. “Met het risico om te overlijden was ik niet bezig”, zegt Lammers, die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig in de F1 uitkwam. “Als jij op een rechte weg 100 rijdt, focus je je ook niet op die boom langs de kant, ook al weet je dat je een botsing ermee niet overleeft. Ik kon het verdringen, door mijn passie voor het racen. Het is een cliché, maar je denkt altijd: dat gebeurt mij niet. Bovendien, langs de afgrond heb je het mooiste uitzicht.”

In het bijkans uit massief marmer opgetrokken Hotel Imperial in Wenen zegt Lammers’ oud-collega Niki Lauda tijdens zijn exclusieve tete a tete met TPO.nl over dit toch saillante sterftecijfer: “Tja, de kans van circa twintig procent om te overlijden, ach, dat kon ik nog wel accepteren. De Formule 1 was in die tijd natuurlijk een macaber spel. Ik had zelf geen ontzag voor de dood, omdat ik achter het stuur altijd het gevoel had, dat ik zo op randje tussen leven en dood niet intenser kon leven. Maar trek in onnodige gevaren op het circuit, neuh, dat had ik dus totaal niet.”

De Hollywood-film Rush, dat in – en vooral buiten – de pits terugkijkt op het vintage F1-circus, schetst raak hoe Niki Lauda (naadloos vertolkt door Daniel Brühl uit Inglorious Bastards) een collectieve rijdersstaking van de grond probeert te krijgen, omdat hij een verregende Nürburgring te link vindt om op te racen. De privé-persoon Lauda blijkt evenwel niet al te populair (“Ik was daar nooit mee bezig”) en hij krijgt daarom ook nauwelijks collega’s mee. De Grote Prijs van Duitsland 1976 gaat dus gewoon van start, in hoosbuien, dat wel. Met, zo zal al snel in de tweede ronde blijken, gruwelijke gevolgen voor Lauda. Hij vliegt flagrant uit de bocht en wordt daarna geramd door een achterop komende bolide. Het inferno dat – juist in de cockpit – volgt, wordt op Zapruder-achtige wijze vastgelegd door een amateurfilmer langs de kant. Lauda: “Nu heb je overal langs het parcours camera’s staan voor de live tv-uitzending. Toen niet.”
De beelden worden iconisch. Ze definiëren de waanzin van de Formule 1 in de seventies. We zien hoe Lauda meer dan een minuut vastzit in een vuurhel van 800 graden. Ondertussen ademt hij giftige gassen in, die zijn longen verschroeien. Ongelooflijk: hij blijft bij kennis. Lauda, stoïcijns vanonder zijn trademark-petje: “Zelf weet ik ‘t niet meer, maar volgens mijn redders heb ik, nadat ze me uit de auto sleepten, nog geroepen: hoe zie ik er uit?”

Daarna raakt hij in een coma. Terwijl de in acuut levensgevaar verkerende coureur per helikopter naar het ziekenhuis wordt gevlogen, heeft Niki’s team, Ferrari, zijn opvolger overigens al besteld. In de film Rush is deze bijna-fatale gebeurtenis, die Lauda’s gelaat voor zijn leven verminkt, haast apocalyptisch geschoten. En dat blijkt bepaald confronterend, zeker ook voor de normaal ijskoude Lauda, geeft hij in Hotel Imperial toe. “De originele beelden heb ik al vaak bekeken. Ik had daar nooit emoties bij, eigenlijk. Ik gebruikte ze puur voor de technische analyse, zo van: ‘Hoe is het gebeurd, dat ongeluk?’ In Rush is die vlammenzee inderdaad erg aangrijpend verfilmd. En ja, zo erg was het ook. En nu besef ik zelf ook pas wat de impact geweest moet zijn op het grote publiek. Ik begrijp nu bijvoorbeeld beter waarom mensen, die mij voor het eerst ontmoeten, altijd eerst naar mijn oren kijken, en niet in mijn ogen.”
Als het ongeluk iets duidelijk maakt, is het wel dat voor elke coureur, elke race meteen de allerlaatste kan zijn. Ze vormen in de jaren zeventig de gladiatoren aan de hyper-commerciële rafelranden van de Westerse beschaving. Hun lot is vergelijkbaar met dat van Spitfire-piloten in de Battle of Britain.

En ja, dat doet iets met psyche in het rijderspeloton. Het ochtendgloren is allesbehalve vanzelfsprekend. Een bestendige carrière uitstippelen, is geen optie. Laat staan een gezin. Onvermijdelijk lijdt dit gestaag tot een wijdverbreide hedonistische doctrine in het Formule 1-circus, dat zich ontwikkelt tot een van continent naar continent hoppend Babylon. Een Led Zeppelin-tournee op slicks. Veelzeggend: de reclame op de wagens, helmen en race-overall’s loopt fraai synchroon met de toenmalige look and feel van de sport: condooms, drank en sigaretten. “Allemaal waar. Alles”, grijnst Niki nu, als we voorzichtig peilen, of al die seks, drugs en rock’n’roll-verhalen kloppen, al was de nuchtere Oostenrijker zelfs nauwelijks participant. Ietwat in tegenstelling tot Jan Lammers, die ‘uiteraard’ verre was van de drank en drugs, maar volgens hemzelf ‘zeker niet ongevoelig was voor het vrouwelijk schoon’. Glimlachend: “Ja, kennelijk waren wij als racers heel cool en aantrekkelijk voor de dames.”
Iemand die zich fanatiek en op alle fronten laafde aan het verboden fruit van toen, was de Engelse coureur James Hunt, de andere protagonist in Rush, die wordt vertolkt door het Australische antwoord op Brad Pitt, Chris Hemsworth. Deze blonde adonis valt wegens zijn wilde excentriciteit en pathetische zucht naar alcohol, narcotica en vrouwenlijven nog het beste samen te vatten als een kruising tussen Keith Moon en Warren Beatty. Rush schildert hem af als een zuipende en snuivende, edoch charismatische serieversierder die op intercontinentale BA-vluchten altijd een stewardess op het toilet verschalkte. Hunt (hij overleed in 1993) schatte zelf overigens vrij conservatief in dat hij met meer dan vijfduizend dames het bed had gedeeld, of ja, soms de pits, letterlijk minuten, voordat hij in zijn McLaren klom. Een seksverslaafde avant la lettre.

Lammers gnuivend: “Laten we het er op houden, dat de man een nogal breed interessegebied had. Wat vooral ook speelde: in de jaren zeventig maakte de Formule 1 net de transitie van aristocraten, die hun team als een leuke, dure hobby zagen, naar de professionele racestallen met atleten achter het stuur. Laten we zeggen dat hij niet in de categorie ‘atleet’ viel, al was ie wel fit, hoor. Hij squashte veel. En joh, je bent natuurlijk niet 24/7 coureur. Je had zo’n 14 a 15 races per jaar, dus je moest ook andere activiteiten zoeken. Lauda koos voor de zakelijke kant met onder meer zijn vliegmaatschappijen en ja, James Hunt voor de genotsmiddelen.”
Niet verwonderlijk dat de heren door Rush-scenarist Peter Morgan dankbaar als tegenpolen worden gepositioneerd: Lauda als de rationele bijna-autist en Hunt als de brallende playboy, een duo dat de halve jaren zeventig nog veel heroïsche titelgevechten zal leveren. Toch blijft het beeld hangen dat Hunt alleen getolereerd kon worden in de jaren zeventig, waar de samenleving wat losser leek afgesteld. Dat er nog wat meer natuurwetten bestonden in plaats van beleidsregels. En ja, vooral toen mannen nog mannen waren, met hun bakkebaarden en Viking-manen, of ze nou in het Nederlandse Elftal editie WK ‘74 zaten, AC/DC, of de Rote Armee Fraktion.

“Nee, hoor, ik zie de jaren zeventig helemaal niet als een Verloren Paradijs, of een fantasy-periode”, zo ontkent Morgan stellig tijdens een ontmoeting in het Soho House, een private club voor filmmakers in Londen’s Dean Street. “Neem nou James Hunt in Rush. Toegegeven, hij lacht de hele tijd wel, maar of ie ook aardig is, of stoer, dat betwijfel ik.”
Toch heeft Morgan, die tevens de Tony Blair-trilogie schreef (Het eerste deel was The Queen met Helen Mirren), reeds een halve carrière gebouwd op true-fiction-films, die ode’s lijken aan de overzichtelijke tegenstellingen van de jaren zeventig. Zoals bijvoorbeeld The Last King of Scotland over ‘s werelds eerste media-dictator Idi Amin (Forest Whitaker kreeg er een Oscar voor), of die andere Oscar-darling Nixon/Frost, waarin een ijdele talkshow host een wrokkige ex-president een bekentenis probeert te ontlokken. Nixon/Frost concipieerde hij trouwens net als dit Rush met Hollywood-regisseur Ron Howard, die niet toevallig eerder al met de nagelbijter Apollo 13 een markeerpunt in de jaren zeventig dramatiseerde. Meer voor de Britse markt leverde Morgan trouwens nog de independent-film The Damned United af, waarin hij de opkomst en ondergang in dat decennium schildert van de legendarische trainer Brain Clough bij Leeds United, eveneens mid-jaren zeventig. Geconfronteerd met dit bewijsmateriaal laat Morgan een glimlachje vanuit zijn Chesterfield los en zegt: “Eerlijk? Ik heb totaal geen idee, waarom ik zo vaak thema’s uit de jaren zeventig pak. Joh, het leven is raadselachtig. Ik had ook nooit verwacht, dat ik schrijver zou worden. De enige reden zou kunnen zijn, dat het nieuws destijds werd gedicteerd door een paar massamedia, die toen ook net op hun hoogtepunt waren. De tabloids bijvoorbeeld. Daardoor zijn veel gebeurtenissen in die tijd meteen collectieve ervaringen geworden. Nu is de nieuwsconsumptie veel meer versnipperd en ook veel gekleurder. Maar vergeet niet: het was ook een tijd van schrille contrasten. Sociaal en economisch. Zeker hier in Engeland. We waren totaal failliet. Neuh, ik leef liever in deze huidige en meer relaxte tijd.”
Dat de échte man de laatste vijfendertig jaar langzaam is uitgestorven, daar wil Morgan in Londen eveneens niet aan. “Welnee…als we het even bij de F1 houden, een coureur als Lewis Hamilton had perfect in de jaren zeventig gepast. Heus.”

Drieduizend kilometer verderop, in het Imperial Hotel, moet Niki Lauda even lang en hard nadenken over de vraag, of de strak geleide multinational die de Formule 1 anno 2013 is geworden nog ongepolijste en bonte karakters tolereert. “Uhm, de laatste rauwdouwer, dat was misschien Mika Häkkinen, maar ja, inderdaad neem nu Sebastian Vettel, die kennen we alleen als coureur, maar niet als mens. En dat is best jammer.”
Inmiddels beschouwt Niki Lauda de races nog steeds intensief als gast-commentator bij de Duitse televisie en hij constateert dan ook droogjes dat de motorsport ‘veel klinischer en veiliger’ is geworden. “Dan krijg je automatisch andere persoonlijkheden in de wagen.’’
Met de jaren mogen Lauda’s littekens en huidtransplantaties in zijn gezicht dan gestaag gecamoufleerd zijn door rimpels en andere vormen van veroudering, hij is nog steeds een zichtbaar gehavende man. Al komt Lauda inmiddels wel over als een aardige oudere oom en blijkt hij niet meer die perfectionistische driftkikker die zijn monteurs terroriseert. “Of het ongeluk mijn carrière gedefinieerd heeft?”.
Hij laat de stelling in de lucht hangen. Dan, haast schamper: “Niet echt, het was eerder een lastige onderbreking.”
Hetgeen klopt. Nauwelijks zes weken later nam Niki Lauda, na een werkelijk moordend revalidatieregime, waarbij bijvoorbeeld zijn beschadigde longen via zijn keel met stalen (!) buizen herhaaldelijk moesten worden leeggezogen, weer plaats op zijn Ferrari-stoeltje. Opdat hij de strijd met James Hunt kan hervatten. Maar, erkent hij, het heeft zijn imago wel veranderd. “Ik kreeg in één keer een menselijke kant, kennelijk. Kijk, ik ben en was nooit zo open. Ik zoek nooit naar waardering en erkenning bij andere mensen. Laat staan, dat ik snel emotionele banden met mensen aanga. Maar dat was precies wat het grote publiek wel met mij deed, na dat ongeluk. Ik ben nooit zo bezig geweest met mijn populariteit, maar het ongeluk heeft me wel een andere dimensie gegeven.”

Jan Lammers kent zowel Lauda als Hunt uit zijn eigen verblijf in de Formule 1. “Wel in hun nadagen, hoor. Maar ik vond ze aardig en vaak opvallend behulpzaam.”
Het is een sentiment dat Jan Lammers dan als prille 23-jarige Benjamin op het circuit vaak losmaakt. “Het was voor mij ook niet alleen een sportieve, maar ook een sociale uitdaging. Ik ging voor het eerst de wereld over. Andere talen. Andere culturen. Dat was minstens zo indrukwekkend.”
Met een milde vorm van weemoed kijkt Lammers, die jaarlijks nog zeer verdienstelijk uitkomt in de 24 Uur van Le Mans, terug op dat hoofdstuk. “Als ik muziek uit die tijd hoor, of beelden van kleding of horloges uit die tijd zie, dan word acuut weer teruggeworpen, ja.”
Lauda niet. “Ach ja, de jaren zeventig. Toen autorijden gevaarlijk was, en de seks safe, haha. Maar life goes on, ik leef vandaag, denk aan morgen en koester de herinneringen. Meer niet.”
De gelouterde Oostenrijker heeft op 63-jarige leeftijd zijn eigen zen bereikt: “Er is geen moeilijke situatie, die ik niet aankan. Ik lach nu om alles.”

Zijn voormalige tegenstrever en die andere hoofdpersoon uit Rush, James Hunt, is nu twintig jaar dood. Nadat de rock-’n-roll-racer eind jaren tachtig was uitgeraasd, stichtte hij een gezinnetje. Maar op 45-jarige leeftijd overleed hij plots aan een hartaanval. Lauda: “We waren elkaars vijanden wellicht, maar ik had altijd respect voor hem. En als ik in zijn ogen keek, wist ik altijd precies wat hij dacht. Dat had ik bij geen andere coureur, eigenlijk. Ach, misschien waren we wel broers, op zoek naar dezelfde gunst, een GP-kampioenschap.”
In de absolute aanrader Rush lijkt nu een pregnant, doch onverbloemd monumentje voor Hunt opgericht. Een nostalgisch verschijnsel dat past in het huidige tijdsbeeld, meent Jan Lammers. “Kijk maar naar die Stones-concerten de laatste jaren. Zowel de band als hun fans hebben de finishvlag van hun leven al gezien. En door die angst om hun leven, of levenslust, te verliezen laten ze geen kans onbenut om zich aan hun eigen tijdperk vast te klampen, om het te beschermen. Ik herken dat wel. Als ik oude collega’s zie, zoals Huub Rothengatter en Arie Luyendijk dan omhels ik ze natuurlijk omdat het vrienden zijn, maar ik omhels ook onze gloriedagen, zo van: jij weet nog hoe goed ik was.”

In Wenen wordt Lauda, net als we de interview-suite willen verlaten, bij de deur nog even vertrouwelijk. Op reflecterende toon zegt hij zacht: “Ik had het niet willen missen, de racerij in de jaren zeventig. Er waren geen grenzen. Misschien had ik toen wel meer plezier in m’n leven, dan nu.’’