Of het nu om het dagelijkse weerbericht gaat of om de openbaringen van een Zweedse klimaatactiviste, alles met betrekking tot de natuur weten de Duitse Groenen intussen om te toveren tot één grote reclamespot voor hun partij. En niet pas sinds vandaag. Nimmer was een blik zelfgenoegzamer dan die van Jürgen Trittin, de partij-ideoloog van de Duitse Groenen, na de ramp met de kerncentrale in Fukushima in 2011. Ieder beeld van de ramplocatie was een en al promotie voor zijn partij die in de ogen van velen het monopolie op politieke deugdzaamheid heeft.
Opvallend is de sterke zuigkracht die deze politieke beweging bij onze oosterburen heeft ontwikkeld. Zelfs de Merkel-CDU lijkt zich te ontpoppen als een filiaal van de Groenen: vrijwel direct na de catastrofe van Fukushima kondigden Merkel en haar getrouwen de Atomausstieg aan. Dit houdt in dat Duitsland zo gauw mogelijk afscheid zal nemen van kernenergie. Intussen pleit zij er ook voor om de productie van conventionele auto’s te staken.
Alsof haar plannen om Duitsland deels te de-industrialiseren niet erg genoeg zijn, laat zij honderdduizenden illegalen toe en omarmt een agressief multiculturalisme; allemaal stokpaardjes van de Groenen. Dit doet zij met zoveel succes dat iedereen die een kritische noot durft te plaatsen intussen wordt weggezet als een immorele criticaster die de tekenen des tijds maar niet wil begrijpen. Wie hierin volhardt loopt het risico vroeg of laat tegen de groene hulptroepen van de Antifa aan te lopen, een gewelddadige club die steeds meer trekken van een burgeroorlogpartij ontwikkelt.
De vergroening van het politieke, culturele en academische establishment is inmiddels zo goed als afgesloten. Het lijkt erop dat Duitsland weer eens verliefd is geworden op een idee zonder over de consequenties na te denken. Groen heeft zich ontwikkeld tot een moreel kompas, tot een instantie van de goedheid zelve.
Een aantal kritische kanttekeningen zijn hierbij wel op zijn plaats. Laten wij ter illustratie een blik werpen op drie van de aartsvaders van de Duitse Groenen: Joseph (Joschka) Fischer, Daniel Cohn-Bendit en Rudolf Bahro. Aan de hand van dit triumviraat laat zich goed in kaart brengen hoe het in werkelijkheid met de groene moraliteit in Duitsland is gesteld.
Joseph Fischer, een van de stichters van de Duitse Groenen, was een berucht straatvechter in Frankfurt am Main. Met SA-methodes vielen hij en zijn Putztruppe onwelgevallige personen aan. Een aantal politieagenten werd zwaar gewond. Maar het revolutionaire doel heiligde de middelen. Op foto’s zien we Fischer die gehelmd mensen te lijf gaat. Wonderbaarlijk genoeg had dit excessieve geweld voor hem nauwelijks consequenties. Geweld zou dan ook een constante in zijn politieke loopbaan blijven.
Als groene minister van buitenlandse zaken vond hij het in 1999 volkomen gelegitimeerd om Servië tijdens de Kosovo-oorlog te bombarderen. Tijdens een partijdag van de Groenen in mei 1999 ageerde hij tegen de ‘Servische SS’ van Milošević en verwees hij naar Auschwitz om de Duitse deelname te rechtvaardigen.
De NAVO-aanval op Servië had honderden doden tot gevolg en veroorzaakte een ongekende ecologische ramp. Zonder een mandaat van de VN werden niet alleen militaire maar ook burgerdoelen in het toenmalige Joegoslavië aangevallen. Hierbij werd gebruik gemaakt van clusterbommen en verarmd uranium dat in kogels was verwerkt, een erfenis die tot op de dag van vandaag grote schade veroorzaakt.
Zelfs binnen Duitsland kwam dit Fischer, die intussen cultstatus had, op kritiek te staan. Immers, er viel geen ‘Auschwitz’ in Kosovo of in Servië te bekennen. Maar met de beruchte dialectische sluwheid van extreem links werd een nadeel (Auschwitz) in een voordeel (wij Duitsers weten hoe men verantwoording voor dit legaat moet dragen) omgezet. Welke rol Milošević ook in de Joegoslavische burgeroorlog gespeeld moge hebben, het Internationaal Gerechtshof in Den Haag kwam in 2016, tien jaar na zijn dood, tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs tegen hem was inzake etnische zuiveringen van niet-Serven in de Bosnische burgeroorlog (1992-1995). Politici en de reguliere media waren nauwelijks in dit nieuws geïnteresseerd. Voor Fischer had zijn immorele optreden geen nadelige gevolgen. Tot op de dag van vandaag lijkt hij onschendbaar, is hij de Bob Dylan van de Duitse politiek.
Dat aura van immuniteit omgeeft niet alleen Fischer, maar ook andere aartsvaders uit het groene universum. Daniel Cohn-Bendit, bijvoorbeeld, is een man die Fischer nog uit de tijd van de straatterreur kende. Pas in 2014 beëindigde deze Frans-Duitse politicus zijn officiële carrière als Europarlementariër voor de Groenen/Vrije Europese Alliantie.
Cohn-Bendits specialiteit was een andere vorm van mishandeling, uiteraard ook onder groene vlag. Voor de Franse tv weidde hij tijdens een interview in 1982 vol overgave uit over zijn pedofiele geneugten. Ook in zijn boek Der grosse Basar uit 1975 en in Pflasterstrand, een links stadsmagazine uit Frankfurt am Main dat tussen 1977 en 1990 verscheen en dat inzake persrecht onder zijn verantwoordelijkheid viel, worden pedofiele handelingen beschreven. Hoe ongelooflijk het ook moge klinken al deze strafrechtelijk relevante ontboezemingen zijn tot op heden zonder negatieve (politieke) gevolgen voor hem gebleven. In 2013 ontving hij diep geroerd de prestigieuze Theodor Heuss-prijs.
De groene Heinrich-Böll-Stiftung heeft dit materiaal alsmede reacties van ouders hierop onder embargo en weigert tot 2031 inzage in de bronnen te geven. Cohn-Bendit was wat dit betreft overigens wel helemaal kind van zijn tijd. Tijdens partijdagen van de Groenen hielden zogenaamde Stadtindianer veelvuldig pleidooien voor pedofilie. Gelukkig voor de Groenen is deze kwestie intussen opgelost. Pedofiele handelingen mogen zelfs daar niet. Officieel.
Ten overvloede zij hier opgemerkt dat de Duitse Groenen er alles aan doen en deden om deze activiteiten van Cohn-Bendit te relativeren dan wel dood te zwijgen. Zijn politieke waarde is immers nog steeds actueel. Al was het maar omdat hij een nauwe vriend en raadgever is van de Franse president Emmanuel Macron.
Dat dit stuitend narcistische en agressieve handelen niet beperkt is gebleven tot bovengenoemde 68’ers die als twee van de belangrijkste stichters van de Duitse Groenen mogen gelden, illustreert de biografie van een andere Gründungsvater van de beweging, Rudolf Bahro. Deze uit de DDR afkomstige dissident die in 1982 lid werd van het presidium van de Groenen, vatte het groene dilemma tussen goedheid en agressiviteit beeldend samen. In een interview in 1990, vijf jaar nadat hij de partij had verlaten, verklaart hij:
“Eigenlijk klinkt diep in de volksziel de roep om een groene Adolf. En links is daar alleen maar bang voor, in plaats van te begrijpen, dat een groene Adolf een geheel andere Adolf zou zijn dan de bekende.”
Bahro’s woorden geven een aardig kijkje in de bronnen waaruit hij en zijn kompanen hebben geput. Het zou zeer raadzaam zijn wanneer men de Duitse Groenen het morele kompas uit handen nam. Niet alleen gezien hun eigentijdse handelen, ook een blik achterom rechtvaardigt op geen enkele wijze het idee van morele verhevenheid.