Mark Rutte regeert inmiddels met zijn derde minister van Financiën en ook met zijn derde minister van Economische Zaken. Over een paar weken wordt de negende Miljoenennota van drie achtereenvolgende Rutte-kabinetten gepresenteerd. Tijd om het economisch beleid van de Rutte-kabinetten onder de loep te nemen. En daar lessen uit te trekken, vier in getal.
Terwijl de Haagse politiek op vakantie is, schrijven ambtenaren de Miljoenennota voor volgend jaar. De laatste weken van augustus mogen de ministers daar nog hier en daar een cijfer of een komma aan verschuiven, maar dat is het dan wel. Hun belangrijkste inbreng leverden ze al in het voorjaar, toen de uitgaven werden vastgesteld. Nu gaat het vooral over de inkomensgevolgen – de fameuze koopkrachtplaatjes.
Die koopkracht is een van de zwakste elementen van de kabinetten-Rutte. Als lijsttrekker van de VVD belooft Mark Rutte steevast lage lasten. Als premier belooft hij steevast meer koopkracht. In de praktijk is het omgekeerde eerder gangbaar. Zowel in de slechte tijden (2010-2014) als in de betere tijden lopen onder Rutte de collectieve lasten als percentage van de economie op, om nu, in 2019, een topniveau van 39,6 procent van het nationaal product te bereiken. In geen kwart eeuw waren de lasten zo hoog als nu.
Van iedere euro die in Nederland wordt verdiend, gaat dus bijna veertig cent naar de staat, in de vorm van belastingen, premies en accijnzen. Om een idee te geven: in 1970 was dat 35 cent, in de crisisjaren ’80 liep het op tot boven de veertig cent, de paarse kabinetten-Kok brachten het in de jaren ’90 terug tot 35 cent. En uitgerekend onder de liberale premier Rutte, die altijd beweert voor een kleinere overheid te zijn, groeiden de collectieve lasten door naar 40 procent.
Volgens plan zakken de collectieve lasten volgend jaar weer ietsje. Dat gebeurt vaker in een jaar voor de verkiezingen. Het gebeurde bijvoorbeeld ook in 2016, het jaar voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017. Nadat de eerste kabinetten-Rutte de lasten met 20 miljard euro hadden verhoogd, volgde in 2016 een lastenverlichting van 5 miljard. Economen noemen dat de ‘political business cycle’. We kennen die ook als ‘van zuur naar zoet’.
Het idee is, dat je vervelende maatregelen – zwaardere lasten – oplegt als de verkiezingen net achter de rug zijn en met het zoet komt als de kiezer weer gunstig moet worden gestemd. In 2017 hielp het zoet van 2016 trouwens niet: de regeringspartijen gingen keihard onderuit. De PvdA werd zelfs gemarginaliseerd.
Overigens moet de aangekondigde bescheiden verlaging van de lastendruk in 2020 (naar 39.3) met een hele grote korrel zout worden genomen. Het kabinet laat een groot deel van de torenhoge kosten van het klimaatbeleid – zoals alle kosten die particulieren moeten maken voor hun huis – buiten beschouwing. Terwijl die uitgaven toch ergens van betaald moeten worden.
Nederlandse kabinetten hebben – die van Rutte bij uitstek – behalve die stijgende lasten nog een merkwaardige gewoonte. Volgens de economieboekjes zou je als overheid de economie moeten stimuleren als het slecht gaat en kun je gas terugnemen als het goed gaat. De econoom John Maynard Keynes (1883-1946) heeft zijn naam verbonden aan die gedachte.
Nu valt er wel iets aan te merken op Keynesiaans beleid, maar dat je als overheid de economie een douw naar beneden geeft als het slecht gaat en weer gas geeft als het goed gaat is sowieso schadelijk. Toch is dat precies wat er in Nederland vaak gebeurt. Premier Jan Peter Balkenende (CDA) en minister van Financiën Gerrit Zalm (VVD) deden het bijvoorbeeld in de jaren 2003-2006. Ze drukten de economie toen die al in de put zat en ze joegen de economie aan toen het weer beter ging. Onder Rutte gaat het niet anders.
Zo valt Nederland vooral sinds 2010 ook internationaal op met een combinatie van schadelijk beleid. Aan de ene kant met dat hollen-en-stilstaan-beleid, aan de andere kant met de steeds verder stijgende lastendruk. De economie zwiept in Nederland zowel naar boven als naar beneden meer op en neer dan elders, wat per saldo tot minder economische groei leidt. Dat was nou precies waarom Keynes pleitte voor het dempen van de conjunctuur. Dat basisidee was zo slecht niet.
Hoge collectieve lasten – Nederland groeit naar de top van Europa – vormen ook risico’s voor de economische ontwikkeling, met lagere koopkracht en minder bedrijfsinvesteringen tot gevolg. Als die ontwikkelingen bovendien haaks staan op de beloftes wordt ook nog eens het vertrouwen in de politiek ondermijnd, met politieke instabiliteit en economisch vertrouwensverlies tot gevolg.
Opmerkelijk is, dat premier Rutte de hardnekkige neiging heeft anderen de schuld te geven, als door zijn eigen toedoen de economie minder goed loopt. In 2013 wekte hij de indruk dat het schuld van de Nederlanders was, omdat ze te weinig inkopen deden. Feit is, dat de Nederlanders weinig te besteden hadden, vooral ook door de scherp gestegen lasten, zoals een btw-verhoging.
In juni van dit jaar gaf Rutte de (grote) bedrijven de schuld van de stagnerende koopkracht. Terwijl de lonen in werkelijkheid wel stegen, maar te weinig om de prijsstijgingen bij te houden. En dat was weer een gevolg van nieuwe belastingverhogingen van het kabinet-Rutte: een btw-verhoging en een verhoging van de energiebelastingen.
Het economisch rapport van de kabinetten-Rutte over de jaren 2010-2019 ziet er dus niet best uit. Precies nu, in de zomer van 2019, staan de seinen weer op rood voor de verdere economische ontwikkeling. Trump voert een handelsoorlog met China, met risico’s voor de wereldhandel waar Nederland onevenredig gevoelig voor is. In Duitsland lijkt de economie in te zakken, Groot-Brittannië koerst aan op een harde breuk met de EU en Italië wordt ook steeds politiek eigenzinniger, met onder meer risico’s voor de euro.
Wat doet het kabinet-Rutte? Waarschijnlijk niet bijster veel. De uitgaven voor 2020 zijn immers al zo’n beetje vastgesteld. Hooguit wordt er nog wat aan de koopkrachtschroefjes gedraaid. En, laten we wel zijn: aan de internationale ontwikkelingen die Nederland beïnvloeden kan Nederland zelf niet veel doen.
Maar wat Nederland wèl kan, is de schade niet groter maken. En daar, zoals we hebben gezien, hebben de kabinetten-Rutte nu juist een handje van.
Wat te doen?
Les 1: Bezuinigingen in crisistijd leiden tot verscherping van de crisis en zijn om die reden af te wijzen. Nu is het ook weer zo dat er zelden een momentum is voor het verkleinen van de overheidsuitgaven. Gebruik de crisis dus voor hervormingen. Dat zijn structurele bezuinigingen, die pas op de langere termijn werken. Daar hoort bijvoorbeeld de verhoging van de pensioenleeftijd bij, al moet je dat ook weer niet zo hysterisch doen als de eerste kabinetten-Rutte hebben gedaan.
Les 2: Verhoog nooit de belastingen, premies en accijnzen als het toch al slecht gaat met de economie. Daarmee richt je de economie meer ten gronde dan nodig is. In de jaren 2012-2014 hebben we gezien dat een overheid die eenzijdig gefocused is op het eigen begrotingsoverschot de economie in een spiraal naar beneden kan brengen. Nooit meer doen.
Les 3: Het overheidsbeleid hoeft niet alles op alles te zetten om de crisis te dempen, maar het hollen-en-stilstaan-beleid zoals dat de afgelopen tien jaar is gevoerd moet niet worden herhaald.
Les 4: Richt je beleid nou eindelijk eens op het inperken van de collectieve lasten. Zorg er voor dat burgers meer over kunnen houden van hun geld, waardoor het loont om te werken, loont om te ondernemen en er weer ruimte komt in de portemonnee. De hoge collectieve lasten wurgen de economische potentie van Nederland. Het grootste opwaartse risico voor die lasten zijn de klimaatkosten. Het kabinet RutteDrie wil dat Nederland klimaatkoploper is. Daar zal een hoge prijs voor worden betaald.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.