In het Reformatorisch Dagblad verscheen een kritiekloos interview met professor Joep Leerssen, hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam. Volgens hem heeft “het gedachtengoed van FvD heel dubieuze wortels.” Hij brengt vooral Forum voor Democratie in verband met racistische leerstellingen die ontleend zouden zijn aan het sociaal-darwinisme. Omdat het interview tal van onjuistheden en eenzijdigheden bevat beperk ik mij hier tot vijf opvattingen die te maken hebben met het sociaal darwinisme.
Met sociaal darwinisme bedoelt Leerssen opvattingen die ontleend zijn aan de evolutietheorie van Charles Darwin en toegepast worden op sociale kwesties, met name het idee van het blanke ras als een hogere, of zelfs superieure vorm van ontwikkeling. Er zullen ongetwijfeld racisten zijn die zich op sociaal darwinistische theorieën beroepen. Maar als Leerssen beweert dat in de late 19e eeuw vooral mensen die de gedachte van blanke superioriteit aanhingen zich beriepen op het darwinisme is dat een grove vertekening van de werkelijkheid. Het sociaal darwinisme was alomtegenwoordig in de late 19e eeuwse wetenschap en gaf evenzeer voeding aan linkse of liberale ideeën. Cor Hermans schrijft in zijn dissertatie De dwaaltocht van het sociaal-darwinisme (2003):
“Sociale toepassingen van het darwinisme waren er te vinden bij Bismarck-adepten, bij liberalen, maar ook bij socialisten.”
Ook in de 20e-eeuwse emancipatiebewegingen was het sociaal-darwinisme goed vertegenwoordigd. Zo was Margareth Sanger, een anarchist en pleitbezorger van geboortebeperking, vrije seks en eugenetica, een overtuigd darwinist. Vooraanstaande Britse socialisten, zoals H.G. Wells en George Bernard Shaw waren dat evenzeer. Zij zagen eugenetica als instrument om nu eindelijk eens wat te doen aan die ellendige arbeidersklasse. In die zin is juist het utopisme van de progressieve politiek de erfgenaam van het sociaal-darwinisme.
Ook de hedendaagse obsessie met overbevolking is gemakkelijk te herleiden tot bevolkingspolitiek in sociaal darwinistische zin. Het is een vertrouwde strategie van links om alle ondeugden van het sociaal darwinisme op het conto te schrijven van rechts. Er loopt een rechte lijn van darwinisme naar conservatisme, nazisme en uiteindelijk naar politieke tegenstanders als Thierry Baudet.
Een tweede voorbeeld dat Leerssen aanvoert om de verwevenheid van politiek rechts en racisme aan te tonen is het idee van ‘omvolking’. Leerssen noemt geen voorbeelden van sociaal-darwinisten die dit betoogden en ik ken die ook niet. Het zouden vooral rechts-extremisten zijn die waarschuwden voor een ‘bevolkinsvervanging’. Opnieuw is het maar de vraag of het een rechts thema is. Bij uitstek de pan-Europese ideoloog Kalergi-Coudenhove had een visioen van Europa dat was verwoord in termen ontleend aan de rassenleer:
“De toekomstige mens zal van gemengd ras zijn. Hedendaagse rassen en klassen zullen geleidelijk verdwijnen als gevolg van ruimte, tijd en het verdwijnen van vooroordelen. Het Euraziatische-negro-ras van de toekomst, dat zal lijken op de oude Egyptenaren, vervangt de verscheidenheid van volkeren met een verscheidenheid aan individuen.”
Ook in de hedendaagse linkse identiteitspolitiek is er overigens sprake van een ware obsessie met ras. Het opmerkelijke is dat alleen het spreken over een blank ras als problematisch wordt ervaren.
Ten derde wordt het woord boreaal weer van stal gehaald als een indicatie van het racistische karakter van hedendaagse politieke stromingen zoals het Forum voor Democratie. Zoals ik al eerder heb betoogd heeft het begrip boreaal een veel langere traditie en functioneerde het in een debat in de romantiek over zaken als de identiteit van Europa en de betekenis van het christendom. Niemand minder dan Willem Bilderdijk geloofde in het idee van een boreale beschaving. In de 19e eeuw kwam dit denken over de oorsprong van de Europese cultuur, met begrippen als ‘boreaal’ en ‘arisch’, overigens op binnen de taalwetenschap en de filologie en het is zeker geen sociaal-darwinistische uitvinding.
De vierde open deur die Van Leerssen intrapt is die van de Amerikaanse rassenwetten en de Ku Klux Klan. Leerssen brengt dit in verband met de Tea-party en dus met de rechterflank van de republikeinse partij. Nergens wordt opgehelderd hoe het dan toch kan dat het juist de democratische partij was die de rassenwetten implementeerde en tot de laatste snik verdedigde. Ook de KKK was gelieerd aan de Democratische partij. De discriminatie van negers in de Verenigde Staten kwam niet alleen voort uit racisme, maar had ook een logisch verband met het linkse vakbondswezen.
Maar voor Leerssen is alles te herleiden tot rechts racisme:
“De massale immigratie van Oost-Europeanen, Italianen en Ieren werd gezien als een bedreiging voor de zuiverheid van het blanke Angelsaksische ras.”
In werkelijkheid waren het juist de Ieren die in opstand kwamen toen in het noorden wetten worden aangenomen voor de emancipatie van de zwarte bevolking (de zogenaamde New York draft riots van juli 1863). Zij gingen de zwarten te lijf omdat zij geen concurrentie op de arbeidsmarkt duldden van zwarte arbeiders. En een recenter voorbeeld: in het Verenigd Koninkrijk waren de vakbonden en de Labour partij tot ver in de jaren ’60 door en door racistisch (dat antisemitisme van Jeremy Corbyn komt ook ergens vandaan, moet u maar denken).
Een vijfde eenzijdigheid in het relaas van Leerssen is het idee dat sociaal-darwinisten de voorlopers zijn van “het raciaal-fascistische gedachtengoed van Hitler”. Natuurlijk beriepen ook de nazi’s zich op darwinistische theorieën, maar Hermans schrijft:
“In Duitsland dankte het sociale evolutionisme van de eerste fase zijn brede populariteit meer aan het feit dat het als wereldbeschouwelijk alternatief voor het christendom werd gezien (en daarmee ook een wapen kon zijn in de Kulturkampf tegen het katholicisme) en als algemene, materialistisch getinte, wereldbeschouwing vooral bij Duitse liberalen sterk aansloeg. Als zodanig kon het moeilijk (…) een conservatieve ideologie worden genoemd.”
Wat gaat er nu mis in dit interview? Racisme is een groot kwaad en verdient een zorgvuldige analyse en historische bestudering. Zowel de journalist als de academicus hebben hier hun verantwoordelijkheid. Die nemen ze in dit geval niet. Het verleden wordt dienstbaar gemaakt aan een politieke positionering, die erin bestaat dat alles wat in dat verleden riekt naar racisme op het bordje wordt gelegd van de politieke tegenstander en te impliceren dat de eigen politieke positie vrij is van dergelijke smetten. Deze instrumentalisering is niet alleen immoreel, maar draagt er ook toe bij dat het racisme niet langer begrepen en herkend kan worden.
De theorie die Leerssen hiervoor gebruikt gaat al decennia mee. Dat sociaal-darwinisme een racistisch en bij uitstek conservatief verschijnsel zou zijn, is afkomstig van de invloedrijke Amerikaanse socioloog Richard Hofstadter, die dat al sinds de jaren veertig beweerde. Deze gewezen communist werd eens getypeerd als ‘de typische publieke intellectueel van liberale neerbuigendheid, die conservatieven afdeed als slachtoffers van karakterologische afwijkingen en psychologische stoornissen die een paranoïde politiek voorstonden die geworteld was in angst voor statusverlies.’
Hoewel progressief in bijna elk opzicht, blijken academici als professor Leerssen opmerkelijk behoudend in deze neerbuigendheid ten opzichte van iedereen die hun liberale utopia in twijfel trekt.