Graaf Alexis de Tocqueville wordt door sommigen als een conservatieve denker beschouwd, maar dat is niet zo. De centrale stelling van De Tocqueville is dat in het Frankrijk van de 17e en 18e eeuw de feodale verbanden stelselmatig worden afgebroken en dat daar geen nieuwe maatschappelijke samenhang voor in de plaats komt. Adel en de clerus worden door het staatsbestuur gemarginaliseerd, en de leden van de opkomende burgerij de hebben de neiging zich in hun eigen handelswereld op te sluiten. De ontwikkeling van handel en industrie geeft burgers de vrijheid dat te doen, maar juist daarin schuilt de paradox van de democratisering van de Franse samenleving: doordat de burger, de edelman en de bisschop zich steeds minder met de publieke zaak bezig houden, maken zij de weg vrij voor het absolutisme van de Bourbons en – later – het despotisme van generaals. De oude elite wordt door de Franse koningen ontmand en de opkomende bourgeoisie ontwikkelt geen affiniteit met de publieke zaak.
Het possessieve individualisme van de burgerij lokt despotisme uit en dat maakt de zaak er niet beter op, integendeel:
“Het despotisme bestrijdt deze tendens beslist niet, maar maakt haar juist onweerstaanbaar, aangezien het de burgers elke gemeenschappelijke hartstocht ontneemt, elke wederzijdse behoefte, elke noodzaak zich onderling te verstaan, elke gelegenheid samen op te trekken; het despotisme trekt zogezegd een muur op rondom het privéleven.”
In zijn onderzoek komt De Tocqueville tot de conclusie dat het proces van centralisatie en bureaucratisering onder Lodewijk XIV een sterke impuls krijgt en onder het regime van Lodewijk XV en XVI verder versnelt. Terwijl de sociaal-economische organisatie die aan de feodaliteit ten grondslag ligt wordt afgebroken, blijven de privileges van de adel en de geestelijkheid bestaan. Dat moet spaak lopen, en dat doet het ook.
Hier vertoont de analyse van De Tocqueville een verrassende overeenkomst met die van zijn tijdgenoten Karl Marx en Friedrich Engels. Waar de verhouding tussen economische basis en sociaal-culturele bovenbouw uit balans raakt, ligt een geweldige revolutie op de loer. Die visie op de geschiedenis werd vroeger historisch materialisme genoemd. Het grote verschil tussen Marx en De Tocqueville is natuurlijk dat Marx zich verheugde op zo’n revolutie terwijl De Tocqueville die juist vreesde.
Ik spraak laatst een senator van Forum voor Democratie. Hij zei tegen mij: “De Tocqueville is van ons.” Ik vond dat een tamelijk bizarre uitspraak. Want met zijn onbesuisde aanvallen op de baantjescaroussel van de politieke elite bevindt Thierry Baudet zich toch meer in de voetsporen van Marx dan van Tocqueville.
Als ik Baudet zie liggen op zijn Steinway, ben ik eerder geneigd hem een cultuurmarxist te noemen dan een aanhanger van De Tocqueville.
Het lijkt mij dus passend dat het eerste exemplaar van L’Ancien Régime nu juist aan de leider van het elitekartel aangeboden wordt. Aan de man die als geen ander de oude en de nieuwe tijd aan elkaar probeert te verbinden.
Bovenstaande is de inleiding die Meindert Fennema hield bij de presentie van de Nederlandse vertaling van het boek ‘L’Ancien Régime et la Révolution’ van Alexis de Tocqueville door Berend en Bram Sommer. Minister president Mark Rutte nam het eerste exemplaar in ontvangst.