De stoere Odulphus was zijn leven niet zeker toen hij op missie ging naar Friesland. Rond het jaar 830 besloot bisschop Frederik van Utrecht in Stavoren een ketterse filosofie de kop in te drukken. De bisschop was eerder zélf naar het noorden getrokken, maar wist bij dit ‘harde volk’, dat volgens hem een gemoed had ‘wreed als dat der wilde dieren’, niet veel te bereiken. Daarom had hij zijn laatste hoop gevestigd op Odulphus, een slimme monnik geboren in het huidige Brabant. De naam van deze heilige ken ik goed, omdat ik ooit in Tilburg op het Sint Odulphuslyceum heb gezeten. Pas later toen ik filosofie ging studeren leerde ik over de rol die de heilige heeft gespeeld in de geschiedenis van de wijsbegeerte in ons land. Niet zozeer omdat hij originele gedachten had, maar vooral omdat hij geholpen heeft om die te onderdrukken. Wat waren de gedachten van deze Friezen? En wat zegt hun filosofie over het denken in ons land?
Nederland is geen land van grote denkers, wij hechten vooral aan nuttige kennis, zo wil in ieder geval het vooroordeel. Voor Ferdinand Sassen, eind jaren vijftig de laatste chroniqueur van de wijsbegeerte in Nederland, is juist een neiging tot ‘eclecticisme’, of het combineren van allerlei denkbeelden uit andere landen, het belangrijkste kenmerk voor het denken in ons land. Daarbij zouden Nederlanders zich vaak weinig gelegen laten liggen aan het gezag van politieke autoriteiten. Ook zouden denkers in ons land vaker op zoek gaan naar praktische toepassingen van hun filosofische kennis. In een serie columns wil ik een aantal filosofen bespreken die ik typisch vind voor het denken in onze Lage Landen. Filosoferen is van alle tijden, mensen dachten altijd na over de grote vragen van het leven. Maar die gedachten kennen we pas vanaf het moment dat mensen ze opschreven en onderling durfden te delen.
De oudste teksten van filosofen stammen uit de zesde eeuw vóór Christus, met fragmenten van natuurfilosofen uit het oude Griekenland. Hier ontstond een grote wijsgerige traditie, met als hoogtepunt de filosofie van Aristoteles. Onze Friezen in Stavoren kenden deze traditie niet – de boeken van Aristoteles gingen verloren en werden pas in de dertiende eeuw herontdekt. Bisschop Frederik vond de gedachten van de Friezen wél lijken op die van de Egyptische priester Arius, een vroegchristelijke denker die door de paus in Rome fel werd bestreden. In de Romeinse tijd reikte de ‘beschaving’ tot aan de Rijn, daarboven leefden volgens de Romeinen de ‘barbaren’. Na de val van het Romeinse Rijk werden in de vijfde eeuw de Franken onder de Rijn christelijk. Boven de grote rivieren werden de Germaanse stammen, waaronder die van de Friezen, vanaf het midden van de achtste eeuw ‘gekerstend’. Dat bleek een moeizaam proces.
De bekering van de Friezen ging niet vanzelf, zoals de geschiedenis leert van Bonifatius, de missionaris die in het jaar 754 nabij Dokkum werd vermoord. Friezen hielden graag vast aan allerlei oude religieuze gebruiken, maar dat was eigenlijk geen bezwaar. Het christendom nam in deze tijd allerlei ‘heidense’ gewoonten over – zo is de ‘geboortedag’ van Christus op 25 december een Germaans midwinterfeest. Dat bisschop Frederik zoveel angst had voor de Friezen in Stavoren had dan ook een andere reden. Hier leek niet zozeer sprake van een religieuze, maar van een logische kritiek op de kerk. Een ‘arianisme’ dat vraagtekens zette bij de goddelijkheid van Jezus. De Drie-Eenheid van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest is een belangrijke christelijke leerstelling. Dit heeft vele redenen, maar ook een politieke. De paus is immers de plaatsvervanger van Christus op aarde en de kerk is een goddelijk instituut.
Als Jezus als mens zou zijn geboren (net als alle andere mensen), dan zou dat afbreuk doen aan de goddelijke positie van de paus en van de bisschoppen. En laat dit nu net de filosofie zijn van die Friezen in Stavoren. Oorspronkelijk hadden de Friezen een veelgodendom, met als oppergod Wodan. Zij waren wél bereid om het christendom met één God te aanvaarden, maar accepteerden niet dat ze die éne God weer in drieën moesten delen. Dat vonden deze Friezen blijkbaar in strijd met de regels van de logica. Bisschop Frederik keek neer op deze ‘wilde’ Friezen, maar zij boezemden hem toch ook angst in. Zelfs Odulphus betwijfelde of hij zijn missie zou overleven, maar tussen de moedige monnik en de vrijmoedige Friezen is het goed gekomen. Odulphus bleef tien jaar in Stavoren en slaagde erin de rust te laten wederkeren. Hij stichtte ook een klooster, dat echter in de late Middeleeuwen weer verdween in de Zuiderzee.
Of Odulphus de Friezen ook wist te overtuigen van de logica van de Heilige Drie-Eenheid, dat denk ik echter niet. De monnik moet daar zélf ook ernstig aan hebben getwijfeld, getuige de vrees die hij heeft uitgesproken bij zijn vertrek uit Stavoren, dat deze Friese bevolking ‘in de gezonde leer wel niet zou volharden’. Ons land kende in deze jaren nog geen echte filosofieën, maar de houding van deze Friezen in Stavoren zegt misschien toch iets over het denken in de Lage Landen. Door de eeuwen heen mengden de denkers op de dijken vreemde en exotische gedachten uit andere streken en daarbij lieten zij zich vaak weinig gelegen liggen aan de opvattingen en de bezwaren van de autoriteiten. Juist die houding zou Siger van Brabant, in de dertiende eeuw de grootste Aristoteles-kenner in Europa, in de problemen brengen. In deel 2 wordt duidelijk waarom deze gevierde filosoof uiteindelijk de dood vond bij de paus in Rome.
Ronald van Raak schreef eerder over het mythische rijk van Priester Johannes.