Rutger Bregman houdt van romcoms. Zowel in het boek De meeste mensen deugen als in een interview met de Volkskrant spreekt hij enthousiast over de film Love Actually. Met vochtige ogen snotteren bij een sentimenteel plot. Na allerlei dramatische wendingen vallen mensen elkaar op kerstavond in de armen en bleek zelfs de meest hardvochtige egoïst alleen maar naar een beetje liefde te verlangen. Zo kijkt Bregman naar de wereld.
En natuurlijk heeft liefde, romantiek, ja zelfs sentimentalisme zijn plek in het menselijk leven. Maar in een boek met de nogal pretentieuze ondertitel ‘Een nieuwe geschiedenis van de mens’, verwacht je ook distantie, argumentatie en vooral heel veel kennis. Dat alles ontbreekt in het boek. En het is wat dat betreft een slecht teken als de auteur de woorden uit de boektitel niet eens definieert en analyseert.
Dan gaat het vooral om het woord ‘deugen’. Deugen lijkt mij een normatief begrip en hangt samen met de deugd; een begrip uit de ethiek. Maar Bregman is helemaal niet bezig met ethiek. En de vraag of de bewering in de titel klopt of niet kunnen we dan ook niet beantwoorden. Wat Bregman aan de kaak wil stellen is wat hij noemt de ‘vernistheorie van de beschaving’. Daarmee bedoelt hij dat er een (ongedefinieerde) meerderheid is van mensen die uitgaat van het slechte in de mens. Het goede, de beschaving, zou slechts een dun laagje zijn. Hij schrijft:
“Grote denkers als Thucydides, Augustinus, Machiavelli, Hobbes, Luther, Calvijn, Burke, Bentham, Nietzsche, Freud en de Amerikaanse Founding Fathers onderschreven stuk voor stuk de vernistheorie van de beschaving.”
Wat betreft grote denkers blijft het overigens bij het noemen van deze namen. Nergens gaat hij serieus in gesprek met deze denkers, die toch aanzienlijk van elkaar van mening verschillen. Nergens gaat hij in gesprek met belangrijke auteurs die over deze zeer omvattende thematiek hebben geschreven (Ik denk aan intellectuelen als Norbert Elias en René Girard). Het gaat hem om een globale tegenstelling in de visie op de natuurlijke staat van de mens. Hij stelt Rousseau – de mens is van nature goed – tegenover Hobbes: de mens is van nature slecht.
In het merendeel van de hoofdstukken is hij echter niet geïnteresseerd in wat deze denkers te berde brengen. Ook niet in Hobbes en Rousseau, die hij nergens uit de primaire teksten citeert. Bregman is vooral geïnteresseerd in de evolutiebiologie en de experimentele psychologie. Daaruit zou dan moeten blijken of de meeste mensen inderdaad deugen of niet. Uit de evolutiebiologie meent Bregman te kunnen opmaken dat de mens van nature goed was. De ‘homo puppy’ noemt Bregman hem tot vervelens toe. Dit is de crux van zijn boek. Er was blijkbaar een fase in de menselijke evolutie waarin de mens juist door zijn vermogen tot empathie en samenwerking wist te overleven.
Ik wijs hier op twee problemen. De ‘naturalistic fallacy‘ stelt dat er geen logisch verband is tussen de beschrijving van de natuurlijke werkelijkheid en de normatieve beoordeling daarvan. Zelfs al zou Bregman gelijk hebben dat een natuurlijke aanleg tot sociaal gedrag de mens succesvoller maakte dan andere dieren en mensachtigen dan kunnen we daaruit nog niet concluderen dat hij daarom goed is of deugt. Net zo min zijn kakkerlakken moreel beter omdat zij waarschijnlijk grotere overlevingskansen hebben dan de menselijke soort en zijn luiaards moreel beter of slechter dan mensen omdat ze de hele dag in een boom hangen en geen vlieg kwaad doen. De vraag die Bregman zou moeten stellen is: wat betekent het van menselijk gedrag om te zeggen dat het deugdzaam is?
Het evolutionaire voorstadium van de mens heeft nog een andere functie voor Bregman. De ‘homo puppy’ is voor hem wat de ‘nobele wilde’ was voor Rousseau, Adam en Eva voor de bijbelschrijver, de ‘sluier van onwetendheid’ voor de politieke theorie van John Rawls. Het is een min of meer fictieve, gestileerde beschrijving van een oertoestand. De ironie van de oertoestand is uiteraard dat de betreffende filosoof de gewenste orde terugleest in de oertoestand: “Garbage in is garbage out“.
Bregman stelt zich de natuurstaat van de mens ongeveer zo voor:
“Met de eerste nederzettingen en de uitvinding van het privébezit begon een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mens. De 1 procent ging de 99 procent onderdrukken. Praatjesmakers werden van aanvoerders tot generaals, van stamhoofden tot koningen. De tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap was voorbij.”
En:
“Maar toen, ongeveer tienduizend jaar geleden, ging het mis. De mens streek neer op één plek en vond het privébezit uit. Vanaf dat moment verloor ons groepsinstinct zijn onschuld.”
Ook kwam het “protofeminisme ten einde”. De oermens vertoont, met andere woorden, treffende gelijkenis met de feministische, serieel monogame, pacifistische en verlichte idealen van Bregman zelf.
Een tweede wetenschappelijke discipline waar Bregman overvloedig uit citeert is de (sociale en experimentele) psychologie. Hier is Bregman veel kritischer dan in zijn beschouwingen over de evolutiebiologie. Hier ziet hij ineens haarscherp dat bekende psychologische experimenten, zoals het Stanford prison experiment, van de naoorlogse psychologie sterk normatief waren. Ze stopten er inderdaad eerst rommel in die er vervolgens ook weer uit kwam. Zo meenden ze te kunnen aantonen dat de burgerlijke samenleving die zij minachtten feitelijk repressief en kwaadaardig was.
Ik ben dus niet erg onder de indruk van de opeenstapeling van psychologische experimenten en evolutionaire inzichten waarvan Bregman zelf ook al aangeeft dat die zelden tot waterdicht bewijs leiden.
Zijn er dan misschien nog historische inzichten die deze ‘nieuwe geschiedenis van de mensheid’ kunnen onderbouwen? Tot mijn verbijstering moet ik vaststellen dat Bregman, behalve wat anekdotes, niets te melden heeft over de grote niet-westerse beschavingen van de mensheid, niets over de klassieke oudheid, de christelijke middeleeuwen, de romantiek. Eigenlijk is de hele geschiedenis van de mensheid één groot zwart gat. Letterlijk is de geschiedenis voor hem een groot zwart gat: “De vloek van de beschaving”. Er gebeurt wezenlijk niets tussen de proto-verlichting van de prehistorie en, u raadt het al, de verlichting:
“Al duizenden jaren proberen we de vloek van de beschaving – de ziektes, de oorlogen en de onderdrukking – te bezweren. En toen, nog maar kort geleden, leek het ineens te lukken. Aan het begin van de zeventiende eeuw werd een beweging geboren die we ‘de Verlichting’ zijn gaan noemen. Het was misschien wel de revolutionairste denkstroom die de wereld ooit heeft gezien. De verlichters legden de basis voor de moderne wereld, van de democratie tot de rechtsstaat, van het onderwijs tot de wetenschap.”
Ik zal u alle omissies, inconsistenties en platitudes besparen die Bregman nodig heeft om zoiets te construeren. Ik licht er slechts twee thema’s uit: Bregmans spreken over de staat en zijn methode.
Bregman wil graag, als een ‘would-be’ Steven Pinker, een groot progressief verhaal neerzetten over de moderniteit. Een belangrijk onderdeel in dit verhaal is de rol van de staat. Bregman lijkt in eerste instantie juist de staat als het toppunt van het kwaad te zien. Hij schrijft:
“Uiteindelijk leidde dit tot de laatste ramp, waar Rousseau ook over zou schrijven: De geboorte van de staat.”
Vele conservatieven, libertariërs en anarchisten zullen hier even opveren. Want inderdaad heeft de moderne staat een nogal dubieuze rol in de geschiedenis. De centralistische en totalitaire aanspraken van de staat hebben tot de grootste gruwelen geleid in de 19e en 20e eeuw. Progressieven daarentegen wijzen vooral op de zegeningen van de moderne staat. Bregman wil de taart zowel opeten als meenemen. Waar de staat eerder nog de val van de mensheid markeerde klinkt het later:
“En daar zijn we dan, een paar eeuwen na de geboorte van de Verlichting. Wie de balans opmaakt, kan niet anders dan concluderen dat de Verlichting een overdonderend succes is geweest voor onze soort. Het kapitalisme, de democratie, de rechtsstaat en de bureaucratie hebben ons leven veel beter gemaakt. De statistieken liegen niet. De wereld is rijker, veiliger en gezonder dan ooit.”
Welke van de twee is het nu? De rechtstaat en de verzorgingsstaat zijn net zo goed vruchten van de verlichting als de bureaucratische, centralistische, oorlogvoerende staat waar Bregman in het laatste deel van zijn boek tegen tekeer gaat. Het algemeen kiesrecht komt in dezelfde tijd op waarin, zoals Bregman het treffend weergeeft, “de Franse minister van Onderwijs kon opscheppen dat hij, om 10.20 uur, precies wist welke passage van Cicero alle leerlingen van een bepaald niveau in heel Frankrijk aan het bestuderen waren. Kinderen moesten worden gedrild tot brave burgers.” De democratische staat en de controlestaat, de warfare state en de welfare state zijn twee kanten van dezelfde medaille.
Bregman is een sentimentalist. Hij kijkt naar de wereld als de regisseur van een romcom. Ik ben het boek pas gaan lezen nadat ik een voorpublicatie las op de De Correspondent. Daarin verhaalt Bregman omstandig hoe hij een verwijzing ontdekt over zes jongens die meer dan een jaar hebben overleefd op een onbewoond eiland. Hij had ‘archief na archief’ doorzocht en was uiteindelijk met zijn geliefde naar Australië gereisd om het echte verhaal te achterhalen.
Om een lang verhaal kort te maken: op basis van de gegevens die Bregman heeft wist ik het verhaal binnen vijf minuten via Google te vinden. Het blijkt goed gedocumenteerd te zijn in tal van artikelen, boeken en interviews, inclusief het verband met William Gouldings roman The lord of the flies (die vergelijking was de pointe van Bregman). De academische regel is dan: jammer van je inspanningen, maar je hebt niets nieuws ontdekt en dus verwijs je naar de bronnen. Bregman gaf desgevraagd te kennen dat hij er tijdens zijn reis al achter was gekomen dat het verhaal al goed gedocumenteerd was. Dat heeft hij – vermoedelijk vanwege het dramatische effect – niet vermeld in zijn boek.
Er zijn meer passages in het boek waarin het dramatisch effect zwaarder lijkt te wegen dan de historische werkelijkheid. Aan het einde van het boek staat een verhandeling over het einde van de apartheid in Zuid-Afrika. De hele passage is geschreven in de geest van de melodramatische film Invictus. ‘Hoe de heilige Nelson Mandela ternauwernood een burgeroorlog wist te voorkomen’. Dat de afschaffing van de apartheid in belangrijke mate werd bepaald door een werkelijke burgeroorlog die al jaren woedde tussen ANC en Inkatha wordt met geen woord vermeld. Het bronnenmateriaal is hier belabberd en belangrijke studies over deze periode, zoals Stephen Ellis’ External Mission, worden met geen woord besproken.
Nog een voorbeeld. Bregman schrijft uitvoerig over de wapenstilstand tijdens de kerstdagen van 1914 in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. Hij beweert dat Adolf Hitler daar getuige van was en gezegd zou hebben: “Zulke dingen horen niet te gebeuren in oorlogstijd!” Het is vrijwel zeker dat deze overlevering niet betrouwbaar is, maar het is opnieuw het dramatische effect waardoor Bregman zich laat leiden.
Het boek sluit af met tien geboden. Na lezing van Exodus 20 moet Bregman gedacht hebben: “Dat kan beter!” Er lijkt iets tot Bregman door te dringen van het groteske karakter van zijn onderneming. “Soms dreigt het een grote egoshow te worden”, bekent hij in de Volkskrant.
Nee, het is een grote ego-show.
Lees meer artikelen van Henk-Jan Prosman.