Als je bezoekers uit het buitenland vraagt wat kenmerkend is voor de Nederlanders, dan krijg je vaak hetzelfde antwoord. Namelijk dat wij heel direct zijn en zeggen wat we denken. Dat kun je zien als een gebrek aan beschaving, als het ontbreken van goede manieren en het onnodig beledigen van andere mensen. Toch is dit niet iets van nu, maar doen we dit al lang. Zoals Desiderius Erasmus, in zijn beroemde Lof der Zotheid (1511). Een boek dat je met rode oortjes leest. Bijvoorbeeld als de filosoof zijn mening geeft over bestuurders: “Denkt u zich hen nu eens in zoals ze dikwijls zijn: Een man die de wetten niet kent, van het algemeen belang haast de vijand is, op persoonlijk voordeel uit, aan genietingen verslaafd; hij haat kennis en ontwikkeling, hij haat vrijheid en waarheid, denkt aan niets minder dan aan het heil van de staat, maar meet alles af naar zijn eigen lusten en zijn eigen belangen.”
Halverwege de vijftiende eeuw verspreidde zich de moderne boekdrukkunst. Tot dan toe waren het monniken die de boeken kopieerden. Filosofen schreven elkaar ook brieven, die naar vrienden werden gestuurd. Het drukken maakte de verspreiding van ideeën gemakkelijker en boeken werden beter verhandelbaar. Erasmus was één van de eerste filosofen die probeerde te leven van zijn pen. Zo publiceerde hij een groot aantal Adagia, of spreekwoorden en gezegden, die hij voorzag van komische commentaren. De Lof der Zotheid werd zelfs een bestseller in heel Europa. Het boek verscheen niet alleen in het Latijn, maar ook in het Nederlands en in veel andere volkstalen. Hierdoor kwamen ook meer mensen met het werk in aanraking. Je kunt met reden zeggen dat Erasmus een grote rol heeft gespeeld in het ontstaan van wat we nu het publieke debat noemen, waarin burgers hun bestuurders bekritiseren en de maat nemen.
Erasmus wordt in zijn geboortestad Rotterdam volop geëerd, hier zijn een ziekenhuis, een brug en een universiteit naar hem vernoemd. Toch werd Desiderius hier ooit geboren als bastaard, als zoon van een priester die hem verwekte bij zijn huishoudster. Rond zijn veertiende stierf zijn moeder aan de pest. Desiderius ging naar school in Deventer, waar hij kennis maakte met het humanisme van de ‘moderne devoten’. Hun levensleer van eenvoud en studie zou later de kern vormen van zijn filosofie. Erasmus werd een man die zich opgewerkte uit armoede en achterstand, tot één van de morele ankers van Europa. Een filosoof die zich ook mengde in de politieke debatten van zijn tijd. De opvoeding van de christenvorst (1516) was een leerboek waarin hij keizer Karel V voorhield dat diens positie niet alleen was gebaseerd op zijn macht, maar vooral op gezag. Dat hij moest verdienen door steun en vertrouwen van zijn onderdanen.
Lof der Zotheid is nog altijd even leerzaam als vermakelijk. Het is ook een schaamteloos boek, waarin de filosoof zich hult in de mantel van de ‘dwaas’, om iedereen met macht en aanzien op ongenadige wijze door de mangel te halen. Het is daarmee ook een gedurfd boek, omdat het belachelijk maken van vorsten en rechters en theologen en bisschoppen voor de schrijver niet zonder gevaar was. Het woord geven aan de dwaas had ook een filosofisch doel. Omdat de dwaas de waarheid niet alleen uit de boeken zou leren, maar in het echte leven wijsheid zou kunnen verkrijgen:
“Er zijn immers bij het verwerven van inzicht twee belangrijke hinderpalen: de schaamte, die de geest benevelt, en de vrees die, als het gevaar zichtbaar is geworden, afraadt om tot handelen over te gaan (…) Er zijn niet veel mensen die begrijpen hoeveel andere voordelen dat nog met zich meebrengt, zich nooit te schamen en alles te durven.”
Erasmus was ook bijzonder kritisch over de pausen in zijn tijd, maar toch vroeg Adrianus VI, de paus uit Utrecht, hem in 1522 om naar Rome te komen en zijn scherpe pen in te zetten voor de hervorming van de kerk. In 1517 had de monnik Maarten Luther zijn stellingen tegen misstanden in de katholieke kerk gepubliceerd. In het noorden van Europa startte een religieus proces van Reformatie, dat leidde tot scheuring in de christelijke kerk. Protestanten als Luther en Calvijn stelden dat wij mensen de slaaf zijn van onze zonden en alleen God ons nog kan redden. Erasmus deelde de kritiek op de zondige mens, maar was niet bereid het idee van de ‘vrije wil’ op te geven, omdat dit de grondslag wegneemt onder de moraal: “Wanneer God zo aan ons werkt als de pottenbakker aan de klei, wat kan ons dan nog, ten goede of ten kwade, worden toegerekend?” De filosoof Erasmus weigerde zich neer te leggen bij het kwade in de mens.
Erasmus ging niet naar Rome, omdat hij niet geloofde dat de kerk mensen beter zou maken. Dat konden zij alleen zélf doen. Zijn levensleer bestaat uit een geestelijke houding van pietas, het met zorg omringen van de medemens. Die de basis zou moeten zijn van de studie van de artes liberalis, of kennis van de klassieken. Die moet leiden tot een besef van officia vitae, van de eigen plichten die men heeft in dit leven. In de Nederlanden kreeg echter niet zozeer de leer van Erasmus, maar die van Calvijn invloed. In de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), waarin wij ons ‘bevrijdden’ van het katholieke Spanje, werd dit calvinisme ook een ideologie voor de nieuwe Republiek, die in de zeventiende eeuw zou uitgroeien tot een wereldmacht. De filosoof Hugo de Groot legde de basis voor een nieuwe internationale rechtsorde, waarin die Republiek kon opbloeien. Maar tegelijk werd hij ook het slachtoffer van de calvinistische scherpslijperij.
Ronald van Raak schreef eerder over een ketterse filosofie in Stavoren, de strijd voor de academische vrijheid, de onmogelijkheid van redelijke keuzes en over een devote paus uit de polder.