Zijn boekenkist had evengoed zijn lijkkist kunnen worden. In de ochtend van 22 maart 1621 werd Hugo de Groot in foetushouding in een grote kist uit slot Loevestein gesmokkeld. Met een bootje werd de kist naar Gorinchem gebracht, waar de geleerde zich verkleedde als metselaar. Te voet trok hij naar Brabant, waar hij in Waalwijk op een boerenkar stapte die hem naar Antwerpen bracht. Daarna ging hij naar Parijs. De Republiek gold als een tolerant land, waar buitenlanders naar toe gingen om in vrijheid te kunnen werken en publiceren. In het geval van Hugo de Groot ging dat andersom. De rechtsgeleerde had zich jarenlang ingezet voor de belangen van de Republiek, maar werd uiteindelijk het slachtoffer van een interne politieke strijd. Na zijn vlucht schreef hij De jure belli ac pacis (Het recht van oorlog en vrede, 1625). Hierin legde Hugo de Groot de basis voor de huidige internationale rechtsorde.
Hugo was een wonderkind. Op 11-jarige leeftijd ging hij studeren aan de universiteit in Leiden. Rond zijn achttiende schreef De Groot zijn eerste rechtsgeleerde werken, waarin hij een rechtvaardiging gaf van de Opstand tegen Spanje. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was een strijd van de Hollandse handelselite die zich wilde losmaken van het gezag van de Koning van Spanje. Dat leidde tot de vraag wanneer een volk in opstand mocht komen tegen haar vorst, die immers regeerde bij de gratie van God. Hugo de Groot deed echter geen beroep op God, maar op de natuur. Regels zijn veranderlijk en gebaseerd op de wil van de mensen, of die van God. Maar volgens De Groot is er ook zoiets als een ‘natuurrecht’, dat onafhankelijk is van de menselijke of zelfs van de goddelijke wil. Dit natuurrecht geldt altijd, zelfs in tijden van oorlog. Hugo de Groot schreef Hollandse wetten voor de hele wereld.
Op 13 mei 1619 werd midden op het Binnenhof Johan van Oldenbarnevelt onthoofd. Johan was de belangrijkste bestuurder in de Republiek, maar werd door legerleider Maurits van Oranje opgepakt en veroordeeld wegens landverraad. Van Oldenbarnevelt was echter niet de enige die dit overkwam, Hugo de Groot behoorde ook tot het gezelschap dat gevangen werd gezet. De Republiek bestond uit verschillende gewesten: Holland, Zeeland, Utrecht, Gelre, Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland. In de oorlog tegen Spanje was de eenheid bewaren van levensbelang. Maurits van Oranje wilde die eenheid graag van bovenaf opleggen, door een strikte vorm van calvinisme voor te schrijven. Johan van Oldenbarnevelt zag meer in een eenheid in verscheidenheid, waarbij ruimte was voor religieuze tolerantie. Ook Hugo de Groot vond dat de staat rekening moest houden met gewetensbezwaren van individuele burgers.
De Opstand was een bevrijding van het juk van het katholieke Spanje, maar mocht niet leiden tot calvinistische onverdraagzaamheid. Dat was ook voor Dirck Volckertsz. Coornhert de reden geweest om te pleiten voor tolerantie. In 1584 moest de katholieke Coornhert vluchten. Als vluchteling in Emden schreef hij Zedekunst dat is wellevenskunste (1586), de eerste filosofie in Europa die niet in het Latijn werd geschreven, maar in het Nederlands – en vertaald in veel andere talen. Tijdens zijn ballingschap schreef Coornhert ook Boeventucht (1587), de eerste filosofie in Europa over strafrechtpleging. De straffen in deze tijd waren bijzonder hard, maar ook weinig effectief. De tong afsnijden of de ogen uitsteken bleken niet te leiden tot minder criminaliteit. Coornhert introduceerde daarom ‘tuchthuizen’, waarin boeven opnieuw moesten worden opgevoed. Hij legde daarmee ook een basis voor wat we nu de reclassering noemen.
In ballingschap in Parijs schreef Hugo de Groot Het recht van oorlog en vrede, dat hij opdroeg aan de Franse koning. Dit is een indrukwekkende filosofie, die nog eeuwenlang zou worden gebruikt als handboek voor het internationale recht. Denkers als Machiavelli (De Vorst, 1513) leerden heersers hoe zij sluw als een vos en krachtig als een leeuw moesten zijn. Hugo de Groot leerde de vorsten waarom zij zich moesten houden aan de wetten die de natuur hen voorschreef. Die regels gelden ook in tijden van oorlog. Zij moeten onschuldige mensen beschermen en vrede mogelijk maken. Het maken van internationale afspraken was belangrijk voor de kleine Republiek, die in de zeventiende eeuw een wereldmacht werd. De Groot legde daarmee ook een basis voor het huidige volkenrecht. In Den Haag staat het Internationaal Gerechtshof, dat tegenwoordig uitspraak doet over geschillen tussen staten.
“Door veel te begrijpen heb ik niets bereikt.” Dit zouden de laatste woorden zijn geweest van Hugo de Groot, toen hij op 28 augustus 1645 schipbreuk leed op weg naar Zweden, waar de jonge koningin Christina zijn advies wilde. Dit is een opmerking van een man die hoopte dat zijn werk zou bijdragen aan de vrede, maar leefde in een tijd waarin de oorlog welig tierde. Zoals de Dertigjarige Oorlog (1616-1648), een bloedige strijd tussen protestantse en katholieke landen door heel Europa. Een van de filosofen die deelnam aan deze oorlog was de Fransman René Descartes. Hugo de Groot ontvluchtte de Republiek en vestigde zich in Parijs, waar hij zijn filosofische werk kon voortzetten. Voor René Descartes gold het omgekeerde. Deze filosoof vestigde zich in 1628 in de Republiek, omdat hij hier in vrijheid kon werken. Hier zou hij een filosofie ontwikkelen die het denken in veel landen in Europa radicaal zou veranderen.
Ronald van Raak schreef eerder over een ketterse filosofie in Stavoren, de strijd voor de academische vrijheid, de onmogelijkheid van redelijke keuzes, over een devote paus uit de polder en de schaamteloze filosofie van Erasmus.