Nog niet zo lang geleden had je linkse en rechtse partijen, maar anno 2020 lijkt het wel of er alleen ‘middenpartijen’ zijn, dan wel ‘flankpartijen’. Op het oog is er de ‘versplintering’ van het politieke landschap, omdat er nou eenmaal veel politieke partijen zijn. Maar is er niet eerder sprake van ‘verklontering’? Het is er binnen een paar jaar zo maar ingeslopen onder politici en Binnenhofwatchers: praten over ‘het midden’ als kenmerk van alle politieke partijen die geregeerd hebben dan wel geacht worden in aanmerking te komen om te regeren. Dat ‘midden’ heeft zich vooral gevormd in de jaren van de Rutte-kabinetten. Ik heb het eerder ook wel ‘de Rutte-partij’ genoemd: de partijen die de Rutte-kabinetten in wisselende samenstelling op de been houden, nadat Geert Wilders in het voorjaar van 2012 zijn gedoogsteun aan het eerste kabinet-Rutte introk.
De ‘middenpartijen’ hebben volgens de laatste Peilingwijzer zo’n 60 procent van de kiezers achter zich. De coalitiepartijen VVD, CDA, D66 en ChristenUnie moeten het samen met slechts 40 procent van de actuele kiezerssteun doen, maar leunen stilzwijgend op de twintig procent die de ‘constructieve’ – ook zo’n term uit de Rutte-jaren – linkse oppositiepartijen GroenLinks en PvdA leveren.
GroenLinks is zelfs feitelijk gedoogpartij geworden, nadat partijleider Jesse Klaver na Prinsjesdag 2019 bij voorbaat aankondigde voor alle departementale begrotingen van het jaar 2020 te zullen stemmen. GroenLinks en PvdA steunen ook volop het voor RutteDrie cruciale klimaatbeleid. Wat ook weer niet zo gek is, want de kern van dat beleid is vastgelegd in de Klimaatwet, die van de tekentafel van Klaver en van toenmalig PvdA-leider Diederik Samsom komt.
Hoezeer de PvdA met slechts 9 zetels in de Tweede Kamer toch onderdeel van het bestel is gebleven blijkt bijvoorbeeld uit de politieke benoemingen: overal worden als vanouds PvdA-burgemeesters benoemd, zoals onlangs nog oud-vakbondsvoorzitter en oud-Kamerlid Ton Heerts in Apeldoorn. Ook de PvdA-politici Frans Timmermans (lid Europese Commissie), Wouter Bos (baas staatinvesteringsfonds), Jeroen Dijsselbloem (voorzitter Onderzoeksraad voor Veiligheid) en Dick Benschop (baas Schiphol) werden door het kabinet RutteDrie keurig aan een politieke benoeming geholpen. En Diederik Samsom mocht weer de rechterhand van klimaatpaus Timmermans in Brussel worden.
Terwijl de traditionele regeerpartijen CDA, PvdA en VVD samen een minderheid zijn geworden – 40 procent van de Tweede Kamerzetels – hebben zij nog steeds ruwweg 90 procent van de benoemde burgemeesters en soortgelijke aandelen in – dikwijls lucratieve – lobbycratische functies bij semioverheden, de gesubsidieerde sector en het bedrijfsleven. De enkeling die daar niet van VVD, CDA of PvdA is, is van D66 of GroenLinks (of soms ChristenUnie). Ook buiten het Binnenhof regeert immers ‘het midden’. En zo zit Paul Rosenmöller voor GroenLinks in de Eerste Kamer en onderhandelt Paul Rosenmöller namens de onderwijswerkgevers met het kabinet over salarissen. Het kan allemaal, in dat kleffe midden van ons.
Maar hoe gewoon is het, dat PVV, FvD, SP, Partij voor de Dieren en Denk doorgaan voor ‘de flanken’ – 50plus is wat minder duidelijk – en er samen met hun kiezers als vanzelfsprekend niet toe doen, want ‘het midden’- in welke samenstelling dan ook – timmert toch wel de onderlinge compromissen in elkaar?
Als ‘systeempartijen’ dat niet zelf doen, dan laten ze de compromissen wel over aan ‘commissies’ geleid door politici uit eigen kring: de Commissie-Donner van de toeslagen, de Commissie-Remkes van de stikstof, de Commissie-Bos (daar is ‘ie weer) van de thuiswonende ouderen of de Commissie-Borstlap, van de gepensioneerde CDA-ambtenaar die de arbeidsmarkt te flexibel vindt.
En anders staat altijd wel de Sociaal-Economische Raad klaar, voorgezeten door Mariëtte Hamer (PvdA), die sociale akkoorden of klimaatakkoorden regelt in opdracht van ‘het politieke midden’- altijd in nauwe samenspraak met de belanghebbenden van het bedrijfsleven, de vakbonden en de milieulobby die ook altijd van de partij zijn.
Zo wordt iedereen van het midden, maar is het midden wel van iedereen? Is dat zoals de vertegenwoordigende democratie bedoeld is? Hebben verkiezingen nog wel zin, als op het moment dat de stembussen dicht gaan de kiezers er niet meer toe doen, de enige vraag luidt wie van ‘het midden’ gaat meeregeren en wie niet – en welke lobbybelangen er in de eindeloze formatie ook nog even in worden gefietst?
Het is extra gek natuurlijk, omdat er officieel nog altijd linkse, rechtse en liberale partijen zijn. Er was een tijd dat alleen het CDA doorging voor ‘midden’, de VVD rechts was en de PvdA links. En GroenLinks, dat was voor PvdA-premier Wim Kok eind jaren negentig nog ‘extreem-links’ (want niet ‘Europees’ genoeg!) en dus uitgesloten van regeringssamenwerking. In vergelijking met de tijden dat partijen zich nog onderling onderscheidden is de verklontering van nu bepaald spectaculair.
Gevraagd naar wat haar partij onderscheidt van andere zei VVD-partijvoorzitter Christianne van der Wal in het RTL-programma Jinek dat de VVD de partij is ‘voor mensen die positief in het leven staan’. Bij haar aantreden had ze de VVD al getypeerd als ‘netwerkpartij’. Dat is nu dus kennelijk het profiel van de VVD, die de eigen partijvergaderingen ook heeft omgedoopt tot ‘festivals’. Bij de publieke omroep gaf CDA-minister Ank Bijleveld terzelfder tijd hoog op van ‘het stabiele midden’ dat door partijen als die van haar wordt belichaamd.
Het heet ook wel dat ‘het midden’ dan wel ‘het stabiele midden’ het land door tijden van versplintering en polarisering leidt en dat wij daar als kiezers maar wat blij mee mogen zijn, ook met die gretigheid van het midden om compromissen te sluiten. Maar hoe stabiel is het midden nou helemaal? Vijf jaar geleden was dat ‘midden’ nog aan het bezuinigen en lasten verzwaren, nu weet dat zelfde midden van gekkigheid niet meer waar het geld aan wil uitgeven, terwijl de belastingdruk historisch hoog blijft.
Vijftien jaar geleden legde dat midden nog voor tien miljard euro een ‘gasrotonde’ aan om Nederland tot knooppunt van gashandel en gastransport te maken, nu verbiedt dat midden het gebruik van gas in woningen en gebouwen. Toen werden kolencentrales naar Nederland gelokt, nu worden ze verboden. Toen moest arbeid ‘flex’ zijn, nu moet arbeid weer ‘vast’. Toen moest de bejaardenzorg bezuinigd, nu moeten er miljarden heen.
Toen moest de AOW-leeftijd pijlsnel omhoog, toen moest er weer de rem op. Toen moest de jeugdzorg naar de gemeenten, nu is dat niet meer zo zeker. Toen was de vergrijzing het probleem, vervolgens het begrotingstekort, nu het klimaat. Toen moest heel Nederland aan de toeslagen, nu wil het midden er weer van af. Hoezo: ‘stabiele midden’? Niets zo wankelmoedig als het midden. Het midden waait gewoon met alle winden mee.
Juist tegen die achtergrond is het zo’n gotspe dat beweerd wordt dat de kiezer zo wispelturig zou zijn. Die kiezers zijn juist – met zijn allen – buitengewoon stabiel. Ongeveer de helft vindt zichzelf rechts, de meerderheid is kritisch op meer Europa en wil dat immigranten zich aanpassen. Die cijfers zijn al decennia ongeveer hetzelfde. Twijfelachtig is el, of dat zo stabiele midden daar wel oren naar heeft. Feit is dat er, sluipend of niet, steeds meer macht en geld naar Europa gaat. En dat steeds vaker autochtone Nederlanders zich moeten aanpassen aan eisen van immigranten.
Ondertussen heeft de burger van Nederland wel heel weinig te kiezen. In 2012 gingen de kiezers vaak al wat mismoedig naar de stembus. De een stemde strategisch op de VVD om te voorkomen dat de PvdA aan de macht zou komen. En andersom. Wat kregen ze? Allebei!
In 2002 was al duidelijk geworden wat een dergelijke depolitisering van de politiek voor gevolgen kan hebben. Eerder, in 1998, was de opkomst bij de verkiezingen lager dan ooit nadat de tegenpolen PvdA en VVD samen waren regeren in het eerste paarse kabinet. In 2002 had Pim Fortuyn verkiezingsoverwinningen die een geweldige nederlaag vormden voor de paarse partijen. Geen wonder dat de PvdA ook in 2017 werd weggevaagd en dat de VVD een forse opdoffer kreeg. Kiezers willen wat te kiezen hebben. Ze willen ook niet bedrogen worden.
Ruud Koole, voormalig PvdA-voorzitter, zei er onlangs een paar behartenswaardige dingen over bij zijn afscheidsrede als professor in Leiden. Koole verwees naar zijn overleden collega Peter Mair, die al in 2006 sprak over de ‘uitholling van de democratie’ en de vorming van een ‘democratie zonder demos’, een democratie die ontdaan is van rechtstreekse invloed van de bevolking. Politieke leiders hebben zich verwijderd van de ‘civil society’ en zich juist stevig genesteld in de wereld van bestuur en staat.
Koole stelt dat de ‘bestuurlijke gerichtheid’ die in het politieke debat is geslopen ‘een mist van consensus’ oplevert, die ‘het zicht op verschillen wegneemt’. ‘Bij democratie hoort systematische oppositie,’ zegt Koole. ‘Kiezers hebben dan iets te kiezen’. Maar wat als de oppositie feitelijk het kabinet gedoogt, dan wel door de partijen van het midden buitenspel worden gehouden? Koole: ‘Sinds de Fortuyn-revolte lijken er soms nog slechts ‘flank-partijen’ en ‘middenpartijen’ te zijn. Het is hard nodig de verschillen binnen die laatste groep duidelijker te etaleren.’
Onder kiezers, zeggen mijn antennes in de samenleving, is ondertussen een latente mix van schouderophalen en misnoegen aan het ontstaan. Het eindeloze klonteren in het midden, altijd weer de verrassing waar een nieuw kabinet nu weer mee komt zonder dat er één verkiezingsdebat aan is gewijd, altijd meer migratie leveren als er minder migratie is gesuggereerd.
Het midden is ondertussen helemaal niet stabiel. Het midden is hooghartig. Het midden laat systematisch zo’n 40 procent van de Nederlandse kiezers voor wat ze zijn. Het wordt hoog tijd dat het midden die hooghartigheid laat varen. Wat dan wel? Daarover de komende weken meer.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.