Politiemensen die hun DNA niet willen afstaan in het belang van hun eigen werk, mogen door hun korpschef niet worden beperkt in hun werkzaamheden. Dat heeft de Centrale Raad van Beroep donderdag geoordeeld in een zaak die twee agenten hadden aangespannen tegen de korpschef. Eerder had de rechtbank juist de korpschef gelijk gegeven.
De afname van DNA bij politiemensen gebeurt op vrijwillige basis om te voorkomen dat hun eventuele sporen op een plaats delict worden gezien als dadersporen. Ze komen in een zogeheten DNA-eliminatiebank. De twee agenten mochten na hun weigering sinds 2018 geen forensisch onderzoek meer uitvoeren op de plek waar een misdrijf was gepleegd.
Als de leiding nadelige gevolgen aan een weigering verbindt, is er geen vrije keuze meer maar wordt inbreuk gemaakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam, stelt de Raad. Zo’n inbreuk mag alleen als er een wettelijke basis voor is en die is er niet.
ANP