Eindelijk, morgen is het zover: de Britten vertrekken uit de Europese Unie. Of dat een verstandige keus is, is een al lang gepasseerd station. Voor de Britten althans.
Dat station was natuurlijk het brexit-referendum van 23 juni 2016. Uitgeschreven door de Conservatieve premier David Cameron. Hij bleef herhalen hoe onverstandig het zou zijn om de EU te verlaten. Desondanks koos 52 procent van de Britten voor vertrek, 48 procent was het eens met Cameron.
In het felle debat dat volgde kregen de pleitbezorgers van een brexit veelvuldig het verwijt de kiezers bedrogen te hebben met een valse voorstelling van zaken. Met name de suggestie dat het Verenigd Koninkrijk de unie kon verlaten mét behoud van de gezamenlijke markt zou de brexiteers aan de meerderheid geholpen hebben.
Het is lastig te zeggen hoeveel invloed die valse voorstelling van zake op de uitslag heeft gehad. De remainers hebben evenveel kans gehad de Britten van het tegendeel te overtuigen, maar zijn daar onvoldoende in geslaagd.
Bovendien hadden de voorstanders van blijven hun eigen valse voorstelling van zaken: hel en verdoemenis zouden na het referendum neerdalen op de Britten indien zij vóór vertrek zouden stemmen. Dat gebeurde niet.
Drie-en-een-half jaar onderhandelen, eindeloze politieke ruzies en een fel maatschappelijk debat verder volgde op 12 december vorig jaar uiteindelijk een tweede volksraadpleging: de algemene verkiezingen.
Van de valse voorstelling over de toegankelijkheid van de Europese markt was niets meer over en nog steeds wil een meerderheid van de Britten weg.
Sterker dan de economische risico’s blijkt de behoefte aan zelfbeschikking. De keuze voor brexit heeft meer dan wat ook van doen met ‘take back control’. Zelfbeschikking over grote en kleine beslissingen, de rechtspraak, over migratie, over de eigen landsgrenzen.
Of dat een verstandig of onverstandig besluit is doet al lang niet meer ter zake. In een democratie is het een meerderheid toegestaan verstandige én onverstandige besluiten te nemen.
Waar het vanaf morgen om draait is de toekomstige relatie tussen de Europese Unie en Groot-Brittannië. De onderhandelingen over een (vrij-)handelsverdrag beginnen komende maand. De Britten zijn dan weg uit Brussel, maar maken nog het hele jaar deel uit van de gezamenlijke Europese markt.
In deze overgangsperiode zullen zij ook nieuwe handelsafspraken maken met Japan, Australië, India, China, Canada en de Verenigde Staten. Op 1 januari 2021 moet het Verenigd Koninkrijk op eigen benen staan.
Dat vooruitzicht zal morgen in Londen door de brexiteers groots gevierd worden. Voor de Europese Unie valt er vrijdag niets te vieren. De EU verliest meer dan een lidstaat, de EU verliest een familielid.
Groot-Brittannië was altijd al een buitenbeentje in Europa, maar wel een onmisbaar buitenbeentje. Niet alleen onmisbaar voor de Europese economie, maar ook voor onze gezamenlijke veiligheid en het evenwicht in Europa.
Het team van Michel Barnier, dat namens de Europese Commissie de onderhandelingen voert, doet er goed aan de Britten niet nóg verder weg te jagen. Daarbij dient Brussel de wens te laten varen, om met duimschroeven en een economisch drama in het VK de resterende lidstaten te waarschuwen de Britten niet te volgen.
Beter is dat Brussel eindelijk in de spiegel kijkt en zichzelf gaat afvragen welke aversie de Britten – en teveel andere Europeanen – ervaren tegen de Europese Unie.
Uiteindelijk draait het in elke familie – ook in de Europese – om het gevoel van veiligheid en vertrouwen. Dat heeft Brussel de Britten niet kunnen of willen gegeven.
Als mensen uit elkaar gaan ligt dat nooit aan één partij. De vraag is wanneer in Brussel het onderzoek begint naar het eigen aandeel in deze scheiding?
Deze column werd eerder gepubliceerd op RTLZ.nl.