Dada is een ladder zonder sporten.
– Theo van Doesburg
Stofzuigen, de keuken opruimen, de was opvouwen, het bed verschonen, de ramen zemen, de badkamer schrobben, het afvoerputje schoonmaken, tentamens nakijken, de financiële administratie doen, winkelen, visite afleggen – het bleek allemaal opeens een grotere aantrekkingskracht te hebben dan op vrijdagavond vrijwillig maar bij vergissing de voorstelling Life, oh Life – a lifestyle opera van Club Gewalt bijwonen. Ik las ooit dat psychologen menen dat verveling goed is voor een mens, om ruimte te bieden aan creativiteit. Als dat zo is dan moet er nu een explosie van creativiteit te aanstaande zijn. Dit theaterstuk was eredivisie verveling.
De performers zijn in het wit gestoken en staan aan de zijkant van het smetteloos wit decor met daarop zeven keyboards en zeven stoelen. Het stuk begint met het creëren van rust – een soort nulpunt – om mentale leegte te scheppen, die vervolgens wordt gevuld met woorden en dingen. De eerste tien minuten denk je dat het nog wel gaat komen, gaat beginnen, anders gaat worden. Maar na twintig minuten begin je te vrezen voor het ergste en na dertig minuten weet je het zeker: dit is geen proloog meer. En je vraagt je vervolgens af: hoe zit ik dit in godsnaam uit? Bovenin de zaal hoor ik mensen de zaal verlaten, maar wij zitten op rij drie in het midden. We zullen het moeten uitzitten.
Screenshot YouTube
Ik zit onrustig te draaien op mijn te krappe stoel. Ik probeer vergeefs houvast te vinden aan de voorstelling, maar ik vind niets. Tijdens een groot deel van de voorstelling is het zaallicht aan zodat ik niet durf te gapen of te gaan slapen. De ergernis neemt toe. Dan vertwijfeling. De minuten kruipen voorbij. Ik bedenk dat ik zelf in een essay de lof heb gezongen over modern theater waarin alles kan en dat lang niet altijd mooi hoeft te zijn. Daar heb ik nu dan toch gruwelijk spijt van. Als modern theater anything goes inhoudt, dan dus ook dit. Ik kan de voorstelling niet plaatsen. Zij doet me minder dan niks. Ik kan er ook niet boos over worden. De voorstelling is een zwart gat dat al mijn geduld opzuigt.
Er wordt na afloop geklapt en ik klap obligaat en uit beleefdheid mee. Ik kijk om mij heen: hebben deze mensen wat anders ervaren dan ik? Hebben we allemaal wel hetzelfde gezien? Ligt het misschien aan mij? Hoe komt het dat niet iedereen onderuit gezakt op de grond ligt of de zaal heeft verlaten? Ik begrijp – in theorie – dat smaken kunnen verschillen, maar hoe kan iemand dit mooi, interessant, leuk of wat dan ook vinden? Ik heb geen flauw idee. Ik voel me vervreemd. Ook voel ik een lichte wanhoop. De voorstelling deed me denken aan een uitvoering door het dramaklasje van een gesloten inrichting. Opeens voel ik weer een golf van sympathie en in ieder geval begrip voor mensen die menen dat modern theater helemaal onzinnig en anti-esthetisch is.
Wanneer ik achteraf een recensie op zoek, blijkt dat de recensent, Joost Segers, een totaal andere beleving van het stuk te hebben:
‘In eindregie van Joep van der Geest is Club Gewalt tot een mooie, heldere en meerduidige vorm gekomen. Life, Oh Life bezingt op poëtische wijze het hedendaagse leven, met spullen en ontspullen, zorgen en vragen, lachen, huilen, mediteren en adem.’
Fascinerend hoe de beleving van mensen van dezelfde werkelijkheid kan verschillen. Ik ga twijfelen of we het wel over hetzelfde hebben of dat Segers meent wat hij schrijft. Maar het is natuurlijk zo dat mensen fundamenteel verschillen qua smaak. Er schijnen mensen te zijn die de Matthäus Passion van Bach prachtig vinden. Dan ga ik toch nog liever naar Life, Oh Life. Die is in ieder geval korter.
Om het gecompliceerd te maken: het wit van de acteurs, het witte scherm, het witte licht en de stroboscoop waren toch wel fraai om te zien – maar niet zo tergend lang. Toen ik van wanhopige verveling mijn bril afdeed – en ik doe mijn bril alleen af in gevallen van ultieme verveling of ernstige afkeuring, dan weet je dat wanneer je mij het ziet doen – zag ik helderwitte vlakken die mij aan de werken van de minimalistische schilder Jan Schoonhoven deden denken die bekend is geworden met zijn volledig witte schilderijen. De voorstelling deed mij verder denken aan het dadatheater uit de jaren dertig van de vorige eeuw, zoals het beroemde Cabaret Voltaire en in Nederland door aan het werk van de als schilder beroemd geworden veelzijdige kunstenaar Theo van Doesburg. In 1923 trok Van Doesburg samen met Kurt Schwitters, Nelly van Moorsel en Vilmos Huszár door Nederland om dada te promoten in de zogenaamde Dada-tournee. Toen was het dadaïstisch theater wellicht revolutionair en waren mensen erdoor verrast. Nu is het onversneden verveling. Het herhalen van losse woorden op allerlei manieren (‘stoel’, stoeptegel’, ‘vloer’, ‘broek’, ‘zaag’) deed mij denken aan het werk van de dichters Hans Favery (‘Ball; say: ball./ (Bal; zeg: bal)./ Je moet ‘bal’ zeggen.’) en Jan Hanlo (‘oote oote boe’).
Ik voelde me als een provinciaal die na afloop boos en teleurgesteld zijn geld terugeist. Gelukkig had ik die besognes niet omdat we met onze WeArePublic-pas zonder pecuniaire transactie de voorstelling konden bezoeken. Wel vervelend dat ik degene was die deze voorstelling had uitgezocht. Dat zal me nog wel een poos worden nagedragen.