I wasn’t really naked. I simply didn’t have any clothes on.
Bij het Spoormakersfestival in Het huis Utrecht kregen de bezoekers bij de entree een geel of een oranje bandje. De avond was namelijk zo opgezet dat er, behalve een plenaire voorstelling, twee voorstellingen waren voor de helft van het publiek. Nu had ik me, via het geweldige systeem van Wearepublic – en ik ben niet cynisch – voor dit festival opgegeven vooral voor de voorstelling Burning Butterfly. Maar nu bleek dat ik het bandje had voor de andere voorstelling. Ik had kunnen slijmen of assertief kunnen zijn, maar ik schoof mijn polsbandje in mijn mouw en sloot zelfverzekerd aan bij de mensen voor Burning Butterfly. Met bonzend hart schuifelde ik langs de suppoost die de bandjes controleerde maar even niet oplette.
Een platte speelzaal waar op een houten kistje een vrouw met lang hoogblond haar en keihoge plateauzolen stond. Het licht was gedempt en ze had haar ogen gesloten zodat ik er aanvankelijk niet zeker van kon zijn of het een vrouw was of een robot. Het bleek een vrouw. Ze vertelde dromerig over de club, de stripclub; ze deed dat in het Engels met een zwaar Russisch accent. Ze speelde typetjes: de danseressen die verschillende achtergronden hadden. Zo sprak ze plots plat Amsterdams. Ik dacht nog: hoe kan een Russin zo goed Nederlands spreken? De overgangen tussen de verschillende personages waren meesterlijk en werden aangegeven door een verandering van de belichting en benadrukt door verschillend taalgebruik. De hele voorstelling bleef de actrice op de kist staan voor een glittergordijntje. Ze bewoog alleen haar armen. Met haar fluorescerend oranje nagels kon ze dramatische bewegingen maken. Frappant was dat ze al haar kleren – een hooggesloten vleeskleurige jurk – aanhield.
Het was een voorstelling over het reilen en zeilen in een stripclub. Het blijkt een fascinerende wereld met formele en informele regels. Om beurten dansen de dames en strippen ze op de dansvloer, bij het groene lampje topje uit en bij het rode lampje slipje uit. Ze vertelde over de club die verdient aan de drankomzet en over dronken mannen die zich misdragen. Maar ook over rijke mannen, over leuke mannen, over mannen die vreemde wensen hebben, over de managers en de managers daarboven die maken dat de vrouwen niet veel aan hun nachtelijke werk verdienen.
Na het applaus volgde het nagesprek.
‘De performance gaat over de schoonheid en de lelijkheid van het nachtleven – en daarmee van het leven zelf.’
De actrice, Annica Muller, vertelde dat ze na haar opleiding aan de toneelschool twee jaar werkte als danseres in een stripclub en dat deze voorstelling gebaseerd is op haar ervaringen. Ze is met het werk gestopt omdat ze vond dat de vrouwen te weinig te vertellen hadden in de hiërarchische structuur van mannelijke baasjes en bazen. Haar droom is om ooit een eigen stripclub te beginnen waarbij de vrouwen het voor het zeggen hebben. Niet alleen werkte ze in de stripclub in Amsterdam, ook deed zij de performance Selling Out van Tino Sehgal in het Stedelijk Museum waarbij ze als suppoost gekleed was en ze zich uitkleedde wanneer er genoeg bezoekers waren. Dat vormt een interessante tegenstelling: overdag in het museum is striptease kunst, in de avond is het erotisch vertier voor mannen. Toch is de act van uitkleden is hetzelfde.
Wat een striptease in een club bijzonder maakt is dat je als bezoeker ongegeneerd kunt en mag kijken naar vrouwelijk (of mannelijk) schoon, terwijl daar normaal gesproken – behalve wellicht in relationele sfeer – een taboe op rust. Striptease is de doorbreking van het taboe op het je verlustigen aan blote lichamen. Dat is ook het verschil met bloot als kunstvorm. Wellicht vind je de vrouw die in het museum stript, ook opwindend, maar je moet dan in ieder geval net doen alsof je stoïcijns en beschaafd het gebeuren aanschouwt. Het verschil in interactie met naakt maakt of iets kunst is of niet, zo schijnt het.
Striptease is een vorm van erotiek en in theater een vorm van betaalde erotiek. Of striptease pornografisch is hangt af van je definitie van pornografie en wellicht van de performance. Waar uitkleden wellicht nog onder het label erotiek of misschien zelfs burlesk valt, is het in de weer gaan met een dildo of komkommer die zich daarvoor leent wellicht in de ogen van de meeste mensen pornografisch. Ik durf het woord pornografie eigenlijk nog niet zo goed in de mond te nemen, want in mijn jeugd was dat een woord waar een Groot Taboe op lag. Bij Kousbroek las ik voor het eerst iets positiefs en openhartigs over pornografie.
Essayist Rudy Kousbroek heeft over pornografie geschreven. In positieve zin wel te verstaan. Zedenmeesters die alles wat riekt naar erotisch vertier vervloeken waren en zijn er genoeg. Voor Kousbroek was pornografie ‘een grote troost in deze barre wereld.’ Toen Kousbroek in 1969 voor het eerst een Deense pornofilm zag raakte hij in vervoering:
‘Het gevoel van onafwendbaarheid, de droge keel, de betoverde wereld. Diezelfde gewaarwording dat alles intenser was geworden: de kleuren dieper, het licht stralender en de mensen mooier, met ingekeerde gezichten als op een prerafaëlitisch schilderij.’
Pornografie komt voor in alle kunstvormen, maar dikwijls verliest de kunst door pornografie haar status als kunst. Theatermakers als Florentina Holzinger en Vincent Riebeek husselen hoge en lage kunst door elkaar door elementen van striptease en zelfs pornotheater in het cultureel theater te laten zien. Waar het in een pornoshow wellicht oké is om als toeschouwer aan je lul te sjorren is dat bij cultureel theater voor zover ik weet niet de bedoeling en ook niet bon ton. Nu hebben de voorstellingen van Holzinger en Riebeek bovendien een extravagante en excentrieke twist die het doet verschillen van puur op opwinding gerichte shows. Holzinger ziet zichzelf expliciet als feminist. Dat maakt het allemaal ingewikkeld en uitdagend.
Een performance van Florentina Holzinger en Vincent Riebeek in 2016. EPA/MARKUS SCHOLZ
Als feminist was ik (en misschien ben ik dat nog steeds) van mening dat stripteasedanseressen, pornoactrices en prostitués dat nimmer vrijwillig doen maar altijd alleen vanuit een underdogpositie omdat het de enige mogelijke manier is om geld te verdienen. Net als bij Holtzinger is dat bij Muller niet het geval. Zij kiest er vrijwillig en bewust voor. Of het vrouwonvriendelijk is om je aan vrouwelijk schoon te verlustigen in een setting die daar daarvoor bedoeld is vraag ik mij af. Ik bedoel: volgens mij kan ik daar als liberaal niet tegen zijn en is het ook niet antifeministisch. Zoals je naar bodybuildershows kunt gaan om ongegeneerd naar disproportionele spierpartijen te kijken of naar honden- of ponyshows, of naar circusshows waar mensen zich in onwaarschijnlijke posities kunnen maneuvreren of naar travestietenshows, zo kun je ook naar blootshows. Niks mis mee, dunkt mij. Als het maar gebeurt op een manier met goede arbeidsvoorwaarden en respectvol – ik bedoel dat vrouwen geen dingen hoeven te doen die ze niet willen doen.
Zo bezien is het misschien wel raar dat er niet méér stripclubs en peepshows zijn. Je kunt natuurlijk zeggen: surf naar pornhub of zo, en je hebt in een fractie van een seconde meer bloot voor ogen dan waar je je in een mannenleven bij af kunt rukken, maar dat is toch anders dan live naakt. Je kunt ook zeggen: ga naar een naaktstrand of een sauna. Dat is prima en je kunt daar ook naakt zien en naakt zijn, maar het is daar niet de bedoeling dat je je verlustigt en de vieze man uithangt. En dat kan ook prima. Beschaving en etiquette maken dat je je als man fatsoenlijk gedraagt. Het mooie van stripclubs is dat het daar dus even niet hoeft, je gedragen, daar mag je gewoon ogen op steeltjes hebben en eventueel met je mond open naar vrouwelijk schoon kijken.
Enkele jaren terug was er consternatie over belastingtarieven voor peepshows en seksclubs. De exploitanten zeiden: dit is theater en wordt dus belast met een laag tarief. De belastingdienst zei: je kunt me nog meer vertellen, dit is commercieel entertainment. Ik ben geneigd om de exploitanten gelijk te geven. Je kunt als individu wel een mening hebben over verschillende vormen van theater, maar als overheid moet je neutraal zijn en consistent. Als theater een laag belastingtarief heeft, dan ook sekstheater. Ik weet eerlijk gezegd niet hoe het pleit beslecht is.
Het personage Butterfly vraagt zich af in hoeverre ze aan het acteren is.
‘Met een klant die je animeert bouw je een hele wereld op. Iets wat er tussen jullie kan zijn. Die mannen plaatsen je op een voetstuk, je bent iets voor ze waar ze nood aan hebben, maar even later ketsen ze je keihard af. Het ene moment maak je een droom met elkaar en heb je het gevoel dat je de realiteit bijna ontstijgt, het volgende moment komt de realiteit keihard binnen.’
Het doet me denken aan een undercoveroperatie van de politie zoals je die in Amerikaanse films ziet: als je je als agent helemaal onderdompelt in een crimineel milieu, in hoeverre ga je daar dan ook deel van uitmaken? Wanneer je speelt dat je een stripper bent, in hoeverre ben je dat dan? Dat is een fundamenteel existentialistisch punt: in hoeverre ben of wordt je de rol die je speelt? We spelen allemaal verschillende rollen, soms vereenzelvigen we ons meer en soms minder met de rol die we spelen. De vraag is: kun je rollen spelen die je niet bent? Acteurs zullen zeggen van wel.
Zijn wij allemaal acteurs die soms rollen spelen die we niet zijn? Als je als prostitué vindt dat je een rol speelt, ben je dat dan ook? Bepaal je zelf of je een rol speelt of een ander? Er zijn ook gelovigen die zich geloviger voordoen dan ze zijn. Ze spelen een rol.
De Duitse schrijver Günter Walraff vermomde zich als Turkse gastarbeider, ging aan de slag aan de onderkant van de samenleving en deed daar verslag van in zijn beroemde boek Ich, Ali (1985). Wellicht door Walraff geïnspireerd experimenteert Arnon Grunberg met undercover experimenten, zoals door een zomer ‘kamermeisje’ te zijn of, recentelijker, door zich tien dagen te laten opsluiten in een gesloten inrichting. Waar Grunberg en Walraff hun ervaringen literair vorm geven, zo geeft Muller haar ervaringen vorm in het theater. Haar insteek komt, meen ik, meer overeen met Grunberg dan met Walraff. Walraff heeft een morele insteek: hij laat zien hoe slecht mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt behandeld worden. Grunberg en Muller adresseren ook wel morele issues, maar hun belangstelling voor het onderwerp is niet primair moreel.
De voorstelling Burning Butterfly was een volledige geklede ontleding van de striptease. Een bokswedstrijd zonder gevecht, een balletvoorstelling zonder dans, een katholieke mis zonder eucharistie, een pornofilm zonder bloot, een lezing over muziek zonder muziek. Waar heb ik dan precies naar gekeken of ging het daar niet om? En welke rol speel ik als schrijver en als toeschouwer? Al reflecterend ben ik mezelf even kwijt geraakt. Speel ik zelf rollen? Heb ik die rollen zelf gekozen? Ben ik iemand anders dan de rollen die ik speel? Ben ik sommige rollen wel en andere rollen niet?