Bij de officiële herdenkingen en vieringen van 4 en 5 mei gaat het altijd om ‘vrijheid’. Maar, zo blijkt, de Nederlanders denken bij De Bevrijding helemaal niet zo aan vrijheid. Bij vrijheid denken ze meer een ‘gewoon jezelf zijn’ – en dat wordt niet als een product van De Bevrijding ervaren. Formele rechten en vrijheden, die worden ondertussen als zo vanzelfsprekend gezien dat het verraderlijk is. Ik schreef daar een ‘reflectie’ over, op verzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.
We vieren dit jaar 75 jaar bevrijding. Dat was voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het Sociaal Cultureel Planbureau reden ‘De stand van vrijheid’ in het Nederland van 2020 te inventariseren. Het boek levert veel bekends op, maar geeft ook aanleiding voor verrassende inzichten.
Hoewel negen op de tien Nederlanders van nu nog niet geboren waren toen Nederland in 1944-’45 werd bevrijd, staan de meesten redelijk positief tegenover de voortgezette herdenking van de slachtoffers van toen en de viering van de bevrijding. Het is alleen zeer de vraag of de Nederlanders bij hun idee van de ‘vrijheid’ van nu wel denken aan de ‘bevrijding’ van toen. Bij vrijheid wordt, zo blijkt uit het rapport, nauwelijks aan De Bevrijding gedacht.
Bij de officiële herdenking op 4 mei en de dito viering van 5 mei staat steevast de herwonnen vrijheid centraal, maar dat gaat dus nogal voorbij aan de hedendaagse vrijheidsbeleving. Vrijheid, dat is voor de meeste Nederlanders ‘gewoon jezelf zijn’, je eigen keuzes kunnen maken, zelf bepalen wat je wel of niet doet.
Vrijheid als een kwestie van persoonlijke autonomie is een alleszins respectabele manier om naar het begrip vrijheid te kijken. Maar die persoonlijke autonomie, die je ook ‘individualisering’ kunt noemen, is eerder een product van de jaren zestig en zeventig dan van de naoorlogse jaren. De particuliere vrijheid nam toe toen de warme maar knellende banden van gezin, kerk, partij en traditie vanaf het begin van de jaren zestig minder vanzelfsprekend werden.
De jaren van individualisering gingen ook gepaard met meer rechten en vrijheden, zoals die voor vrouwen en homoseksuelen. Vooral het jongere, beter opgeleide en zich progressief voelende deel van de bevolking was erg vóór deze ontwikkeling. Vrijheid was gewoon jezelf kunnen zijn en kunnen zeggen wat je wilt.
Het is opvallend hoe weinig Nederlanders van nu bij het begrip ‘vrijheid’ denken aan het soort juridische begrippen als ‘grondwet’ of ‘grondrechten’. Als Nederlanders al aan het staatsrechtelijke begrip ‘vrijheid’ denken, dan denken ze aan de vrijheid van meningsuiting. De meningsuiting is bij uitstek waar in Nederland erg aan gehecht wordt en iets wat als typisch Nederlands wordt gezien.
De vrijheid van meningsuiting legt als het ware de verbinding tussen het volop beleefde idee van persoonlijke vrijheid en het veel minder actief beleefde idee van formele rechten en vrijheden, zoals die in wetten en verdragen is vastgelegd. Misschien worden die rechten en vrijheden – waar de democratie een onlosmakelijk onderdeel van uitmaakt – wel als zo vanzelfsprekend gezien dat ondervraagden niet eens op het idee komen te bedenken dat die ter discussie zouden staan. De schrijvers van het rapport De stand van vrijheid noemen die vanzelfsprekendheid van de vrijheid niet voor niets ‘verraderlijk’.
In dat verband is het niet zonder betekenis, dat wat een eeuw – of zelfs veel korter – geleden als vanzelfsprekend progressief werd gezien, onder progressieven niet meer vanzelfsprekend is. De historicus René Cuperus, lang verbonden aan het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid, constateerde enkele jaren geleden al dat “heel veel mensen – academici, zeker ook van linkse signatuur – het basisidee van de democratie niet meer accepteren, namelijk het idee dat iedere stem evenveel waard is. Er wordt met verachting neergekeken op gewone mensen”. Cuperus noemt dat ‘volksangst’.
De Leidse hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans signaleerde in de kabinetsreactie op de Staatscommissie-Remkes iets soortgelijks. Die commissie trok eind 2018 aan de alarmbel, omdat een derde van de kiezers aan het afhaken is: ze voelen zich niet meer vertegenwoordigd. Een correctief referendum zou kunnen helpen, aldus Johan Remkes c.s., als ook het terugdringen van de technocratie.
Maar wat deed het kabinet-Rutte? Voermans: “Waar de commissie-Remkes de posities en vertegenwoordiging van (afgehaakte) kiezers wil versterken, wijst het kabinet die burger doodleuk aan als een soort gevaar zettende bedreiging die moet worden (her)opgevoed.” Voermans doelt daarbij onder meer op ‘burgerschapsonderwijs’, plannen voor ‘participatie zonder zeggenschap’, ‘burgerschapsfora’ en ‘nietszeggende vormen van het ‘horen’ van de burger in uitlegrondes’.
Als we 75 jaar na de bevrijding niet alleen de bevrijding van de Duitse bezetters vieren, maar ook vrijheid in het algemeen, dan is er dus niet alleen reden voor viering. Al was het maar omdat lang niet alle Nederlanders van nu zo doordrongen zijn van de noodzaak van rechten en vrijheden die op papier zo logisch lijken. En ook omdat de overheid de rechten en vrijheden van burgers niet altijd zo vanzelfsprekend vinden als 75 jaar na De Bevrijding en vijftig jaar na de jaren zestig logisch zou moeten zijn.
Het rapport De stand van de vrijheid meldt dat bij uitstek jongeren, hoogopgeleiden (en kerkelijken) het niet eens zijn met de stelling dat de vrijheid van meningsuiting krachtiger moet worden beschermd. Anders gezegd: juist degenen die een halve eeuw geleden bij uitstek vóór de rechten en vrijheden zouden zijn geweest, hechten nu het minst aan één van die vrijheden, de vrijheid van meningsuiting. Dat geldt bij uitstek voor kiezers van D66, in 1966 opgericht als Democraten ’66. Waar van alle Nederlanders 58 procent vindt dat de vrijheid van meningsuiting krachtiger moet worden beschermd, geldt dat slechts voor 42 procent van de D66-kiezers.
Het is ook niet alleen het kabinet-Rutte dat in plaats van meer democratie liever de burgers heropgevoed ziet. Steeds vaker zijn er politici die thema’s (klimaat, terrorisme, Europa, corona) van zo’n groot belang vinden dat de democratische rechten en vrijheden maar even moeten wijken. Privacy – het recht om niet door de overheid, bedrijven of andere burgers te worden beloerd – is in de praktijk al een dode letter geworden.
Er is altijd wel een argument of een belang om de rechten en vrijheden van burgers opzij te zetten. Er is altijd wel een reden om veiligheid, gezondheid, de temperatuur op aarde of de bestrijding van een epidemie nu even belangrijker te vinden. Niet alleen politici, ook kiezers en zelfs sommige journalisten vinden dat enige inperking van rechten en vrijheden op zijn plaats is.
En zo wijkt er in hoog tempo van alles dat in een eeuw is opgebouwd. De parlementaire democratie waarin iedere volwassene stemrecht heeft, bestaat immers amper een eeuw. De vrijheid die op de nazi’s is herwonnen bestaat nog maar driekwart eeuw.
Maar als de overheid omwille van ‘het klimaat’ het ‘binnentredingsrecht’ krijgt om tegen de wil van de bewoner het gas af te sluiten, als overheden samen met monopolistische bedrijven wat zij ‘nepnieuws’ vinden willen verbieden, als in de praktijk niet alleen boeven maar ook burgers de hele dag kunnen worden gevolgd, dan zijn rechten en vrijheden van burgers helemaal niet zo vanzelfsprekend. Dan is ons gevoel van vrijheid verraderlijk.
Het rapport over ‘De stand van vrijheid’ en de ‘reflecties’ daarop vindt u hier. Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.