4.7 cm Böhler PAG (foto: grebbeberg.nl)
Dit is een repost. De serie werd oorspronkelijk in mei 2013 gepubliceerd.
In de vijfdelige documentaireserie ‘Die vijf dagen in mei‘ van maart 2013 zei een veteraan dat we deze strijd niet moeten vergeten. Nu krijgt u jaarlijks rond mei wel een forse portie ’40-’45, maar nooit een dagelijks verslag van de strijd. Om het niet te vergeten gaat En Garde op herhaling met dagverslagen hiervan, voorzien van links naar gedetailleerdere beschrijvingen (de mei 1940 serie verscheen oorspronkelijk in mei 2013).
Uiteraard betekent de En Garde insteek dat u bijvoorbeeld leert dat we in mei 1940 over 386 stukken pantserafweergeschut (pag) beschikten. Meer precies, de 4.7 cm Böhler, een Oostenrijks ontwerp (1935). Een mobiel antitankkanon dat ‘brisant-pantsergranaten’ verschoot (Vo: 660 m/sec) waarmee op 500 meter afstand 30 mm (of 43mm) homogeen pantserstaal kon worden doorboord, waarna de springlading detoneerde (brisant=explosief). Dergelijke informatie dus, waar u zich vervolgens met een muisklik verder in kunt verdiepen. Iets wat uw (groot)vaders indertijd zowel theoretisch als praktisch deden. En velen in mei 1940 live in de praktijk moesten brengen de vijf dagen. Dagen die zie nooit meer vergeten zijn.
Als je de politiek-militaire geschiedenis richting mei 1940 leest gaat ‘onbegrijpelijk’ vermoedelijk regelmatig door je hoofd. Ook als je de bril van achterafkennis afzet, blijft er veel onbegrijpelijks over. Het lang in stand houden van een korte vijf maanden durende dienstplicht is gezien de post-1929 crisisomstandigheden van toen enigszins begrijpelijk. De ontwikkelingen na 1933 waren dat minder. Pas in 1938 werd het defensiebudget fors verhoogd (vijfjarenplan). De aanschaf van nieuw materiaal verliep in de regel echter volgens het droevige rijtje: te weinig, te traag, te laat. Soms werden verbeteringen en vernieuwingen zelfs tegengewerkt. Zoals de motorisering, waar paardenliefhebbers niet voor wilden afstijgen. Aan de aanschaf van tanks werd wel gedacht, niet altijd positief, maar meer dan een Franse test-oudje, een Renault FT-17 uit 1917, is er nooit gekomen. Althans, niet in de polderse contreien. ‘Onze panzers bestonden alhier naast een handvol oudere lichte rupsvoertuigen uit zeswielige M.36 (12 stuks) en M.38 (12) pantserwagens van het Zweedse A.B. Landsverk. Daarnaast waren er DAF M.39 pantserwagens in bestelling, waarvan zeven geleverd. Alle pantserwagens hadden een semi-automatisch Bofors 37 mm kanon als hoofdwapen. Ze vormden twee eskadrons (plus ad hoc met de M.39).
Pantserwagen M.38 (foto: www.grebbeberg.nl)
Het was ook 1938 toen de dienstplicht eindelijk werd verlengd tot elf maanden. Reservisten werden helaas nauwelijks op herhaling geroepen. Het betekende dat bij de algemene mobilisatie van augustus 1939 een groot deel van de opgeroepen reservisten amateurs in uniform waren. Gezien het mobilisatiesysteem (er werden vijftien lichtingen van 1924 tot 1938 opgeroepen) vaak oudere amateurs bovendien. In de maanden die restte tot 10 mei 1940 werd vervolgens vooral de schop gehanteerd. Er werden weinig realistische gevechtsoefeningen gehouden. Oefeningen in grotere operationele verbanden vonden eveneens nauwelijks plaats. Essentieel om bijvoorbeeld artillerie- en infanterie-eenheden interactief te krijgen of om verbindingseenheden te oefenen. Verbindingseenheden die het op bataljonsniveau en lager meestal alleen met draadverbindingen voor veldtelefoons moesten doen.
De Nederlandse soldaat deed het standaard met een Mannlicher-Hembrug M.95 grendelgeweer. Een wapen in het vrij kleine kaliber 6.5 x 53.5 mm dat iets minder stabiele rondkopkogels verschoot dan de Mauser 98K in ‘spitzer’ 7.92 x 57 mm, het standaard grendelgeweer (eigenlijk karabijn) van de Wehrmachtsoldaat. Beide wapens werden geladen met clips van vijf patronen. Tot een meter of vierhonderd waren de ballistische verschillen klein. En we hadden er met dik 400 duizend M.95s ook eens een keertje zat van. Deze basisuitrusting is dus vergelijkbaar met dat van de Wehrmacht.
Links 7.92 mm clip voor Mauser 98K, rechts M.95 (oefen)munitie (foto: www.grebbeberg.nl -bewerkt, patronen niet op dezelfde schaal)
Ook met de machinegeweren kon het erger. Een Nederlandse compagnie infanterie telde acht traag vurende (450 spm) 6.5 mm M.20 Lewis machinegeweren gevoed door soms haperende trommelmagazijnen voor 97 patronen. Een leeg 12.5 kilo wegend wapen uit de Eerste Wereldoorlog. Een Duitse infanteriecompagnie telde negen tot twaalf machinegeweren. Hoewel de snelvurende band- of drumgevoede 7.92 mm MG-34s (800-900 spm) wel al waren ingevoerd (o.a. bij de fallschirmjäger) zeulden talloze Duitse machinegeweerteams nog met watergekoelde exemplaren. Soms dezelfde ‘Spandaus’ als bij Nederlandse eenheden te vinden waren. Het typische MP38 (MP40) machinepistool, de ‘Schmeisser’, was eveneens in gebruik, maar in mei ’40 nog zeldzaam bij de reguliere infanterie. Ook oudere typen zoals de MP28 waren geen gemeengoed.
Een Duitse infanteriecompagnie had daarnaast soms de beschikking over twee of drie mortieren (50 mm of 81 mm), met meer in de mortiercompagnie van het bataljon. Nederlandse mortieren waren alleen op regimentsniveau ingedeeld. Een Duits infanterieregiment telde in 1940 drie bataljons van drie compagnies. Een Nederlands regiment infanterie (R.I.) telde er eveneens drie van drie compagnies (sommige R.I’s 2 bataljons). Een R.I had organiek 6 mortieren 81 mm. Een stuk minder dan de organiek tot 27 x 50 mm en 18 x 81 mm mortieren in een Duits infanterieregiment. Organiek betekende echter ook voor veel Duitse eenheden dat ze alleen op papier bestonden.
M.20 Lewis (foto: www.grebbeberg.nl)
Het verschil in gevechtskracht tussen Duitse en Nederlandse infanterieformaties was vooral groot door de hogere mate van geoefendheid en de gebruikte tactieken aan Duitse zijde. Een belangrijk verschil in tactiek was het gebruik van de (peloton)groepswapens, de machinegeweren. In Duitse eenheden waren de infanteristen er om de machinegeweerteams te ondersteunen. Bij andere legers, waaronder het Nederlandse, was het omgekeerd, en werden de machinegeweerteams als ondersteuning beschouwd. De Duitse methodiek maakte beter gebruik van de slagkracht binnen een compagnie. Een compagnie dat zich overigens net als de onze veelal te voet verplaatste
In tegenstelling tot de perceptie, het gros van de Wehrmacht liep. Of zat op- of achter een paard. De 154 Duitse divisies in 1940 telden slechts tien pantserdivisies en zeven gemotoriseerde divisies. De 9e pantserdivisie die in Zuid-Nederland richting de Moerdijkbruggen optrok, was de enige tegen Nederland ingezette pantserdivisie (niet op volle organieke sterkte). De op 10 mei Noord-Nederland aanvallende cavaleriedivisie fietste vooral. Net zoals er bij de reguliere infanterie flink getrapt werd. Weet dat alle gejatte fietsen tot die laatste meimaand in ’45 intensief gebruikt zijn.
De regiments-, divisie- en legerkorpsartillerie beschikten over een allegaar aan stukken. Van behoorlijk modern tot oud semi-schroot (Krupp). Het antiek had geen rem-terugloopmechanisme, wat na elk schot opnieuw richten betekende. Stukken zoals de ‘6 veld‘, met een schootsbereik van 3.5 kilometer (aantal: 206 -sinds 1894). Of de ‘12 lang staal‘, dat maximaal 8.3 kilometer ver schoot (aantal: 144 -sinds 1878). De ‘7 veld‘, met een bereik tot 10 kilometer, was ook niet het laatste op artilleriegebied, maar had wel een rem-terugloopmechanisme (aantal: 310 -sinds 1904). Het meest modern waren de Bofors 12.5 cm kanonnen, de ‘10 veld‘ (vanaf 1927). Deze schoten ook behoorlijk ver, met ruim 16 kilometer als maximum bereik. De 52 stuks maakten ze helaas niet erg talrijk.
10 Veld (foto: grebbeberg.nl)
Om ons land van boven te beschermen en het leger te ondersteunen bezat de Luchtvaart Afdeling (LVA) op 10 mei 1940 een kleine mix van oud en nogal ouderwets. Het enige redelijk moderne LVA toestel (all-alu monocoque-constructie) was de Northrop 8A-3N (aantal LVA: 18). Een eenmotorige lichte verkenner-bommenwerper met een topsnelheid van 410 km/u, bewapend met vier 7.92 mm machinegeweren in de vleugels plus een handbediende 7.92 mm voor de waarnemer. Absoluut geen jachtvliegtuig, werd het uiteindelijk toch ingedeeld bij Jachtvliegtuig Afdelingen (JaVa’s). De LVA beschikte daarnaast over 36 D-XXIs en 36 G-Is. Toestellen grotendeels van staalbuis, hout en doek (met een vast onderstel voor de D-XXI). Qua snelheid eveneens achterop geraakt (D-XXI: top 460 km/u, G-I: 475 km/u).
De D-XXI kon wel snel draaien om zijn gevaarlijkste tegenstander, de Messerschmitt Bf 109E, te ontwijken. Deze 109-versie had een top van circa 550 km/u. En schoot met twee 20 mm kanonnen en twee 7.92s, wat de kleine Fokker met vier 7.92s kon beantwoorden. Bood de 109 bescherming met een kogelwerende voorruit en pantserplaat achter de piloot, Nederlandse vliegers deden het uitsluitend ongepantserd. De minder wendbare G-I kon met acht machinegeweren wel op zijn Spitfire’s terugschieten, maar meer Spitfire zat er niet in. De zestien tweemotorige T-V bommenwerper-jachtkruisers van de LVA waren nog trager (415 km/u), en even houterig als het andere ‘moderne’ spul. Ondanks dat voorin de T-V een 20 mm kanon kon zitten, met vier 7.92s in romp- en staartopstellingen, was het geen partij voor een 109. Een handvol C-X en C-V tweedekkers sloot het schamele LVA-gevechtsbestand af. Draadjesvliegtuigen met een paar 7.92s en kleine scherfbommen om te droppen. Overigens vocht de Luftwaffe eveneens nog met tweedekkers, tot in 1945 toe zelfs, maar deze waren slechts bij een paar squadrons in dienst.
D-XXI replica (foto: wiki-Museum Soesterberg, door Stahlkocher, upload van Jan Arkesteijn)
Het schoonhouden van de lucht kwam gezien de kleine LVA vooral op onze luchtdoelartillerie neer. In verhouding tot de rest was deze het best uitgerust. Naast een allegaar aan verouderd geschut beschikten de luchtafweereenheden over 72 Vickers kanonnen van 7.5 cm met een effectief hoogtebereik van circa 5000 meter (12 spm, Vo 750 m/sec). 45 Bofors 40 mm snelvuurkanonnen schoten iets lager tot circa 3800 meter (120 spm, Vo 881 m/sec). 170 Oerlikon en 35 Scotti-Isotta Fraschini 20 mm kanonnen konden tot een hoogte van circa 2000 meter effectief vuur uitbrengen. Beide wapens hadden een vuursnelheid van 180-250 spm en een Vo van 830 m/sec. Als al het voorgaande misten waren er nog 462 oude 7.92 mm M.25 Spandaus op luchtdoelaffuit die -als ze niet weigerden- met 450-500 spm volmantel spuwden (Vo 920 m/sec).
Oerlikon 2 tl. (foto: www.grebbeberg.nl)
Daar we best redelijk dik in dergelijke watergekoelde, van de Maxim afgeleide bandgevoede (oer)machinegeweren zaten, konden er ook M.08 Schwarzlose en Vickers M.018s in 7.92 mm of .303 omhoog gericht worden. De meeste van de twee laatste typen waren in gebruik bij de Mitrailleur Compagnies (MC’s) van de regimenten en divisies. Ze konden ook mobiel op motoren met zijspan of nogal immobiel in vestingopstellingen staan.
M.08 Schwarzlose (foto: www.grebbeberg.nl)
Over vestingen gesproken. Kornwerderzand en de Grebbelinie mogen dan de bekendste stellingen met bunkers zijn geweest, er werd breder beton gegoten. In totaal zijn er verspreid over het land 1836 bunkers van diverse afmetingen gebouwd. Dit, los van reeds bestaande oude vestingwerken zoals in de Vesting Holland. De meest gestandaardiseerde nieuwe typen bunkers waren de 763 lichte ‘stekelvarken’ kazematten (S-3 kazemat), de 710 kazematten met gegoten stalen koepel (G-kazemat) en de 214 flankerende betonkazematten (B-kazemat).
Stellingen en linies (foto: wiki, waar meer -upload van Niels Bosboom)
Dan waren er natuurlijk nog de Marine, het Korps Mariniers en de Marine Luchtvaart Dienst (MLD). Ook hier helaas veelal droevigheid uit de reeks: te weinig, te traag, te laat. Er waren onder meer plannen om voor dienst in de Oost drie slagkruisers te bouwen (Project 323 (.pdf)/Project 1047), waarbij naar het Duitse Scharnhorst-klasse ontwerp werd gekeken. Schepen met drie drielingtorens voor 28 cm kanons. Helaas, het bleef alleen bij (omstreden) plannen. Met de bouw van twee kleinere kruiserontwerpen (Eendracht-klasse, na de oorlog afgebouwd als Zeven Provinciën-klasse) was in 1939 wel begonnen, maar de schepen bleven vanwege de inval bij de kiel steken.
De Marine ging de oorlog in met als belangrijkste schepen: 3 lichte kruisers (7-10 x 15 cm kanons), 2 flottieljeleiders (Tromp-klasse lichte kruisers, met 6 x 15 cm kanons), 8 Admiralen-klasse torpedobootjagers (4 x 12 cm kanons, 6 x 53.3 cm torpedobuizen), de kanonneerboot Van Kinsbergen (4 x 12 cm kanons), de kanonneerboot Johan Maurits van Nassau (3 x 15 cm kanons), 2 Flores-klasse kanonneerboten (3 x 15 cm kanons), 3 oude Gruno-klasse kanonneerboten (4 x 10.5 cm kanons), 8 oude G/Z-klasse torpedoboten (2 x 7.5 cm kanons, 3-4 x 45 cm torpedobuizen). Daarnaast waren er 14 O-klasse en 12 K-klasse onderzeeërs (6-8 45/53.3 cm torpedobuizen). Van sommige schepen was de verf nog niet droog toen de Duitsers binnenvielen. De meeste schepen waren sowieso in de Oost (of de West) gestationeerd dus het marineaandeel in de strijd om Nederland, hoewel opvallend, bleef vrij beperkt.
De O12 en O14 in San Juan in 1937 (foto: wiki-US Navy)
De MLD bezat elders 36 moderne driemotorige Dornier 24 vliegboten (Indië) en opereerde met Fokker C.XIVw tweedekker drijver-boordvliegtuigen vanaf de kruisers en acht Admiralen-klasse jagers. In Nederland konden alleen een aantal van de 36 bestelde tweemotorige Fokker T-VIIIw drijver-torpedobommenwerpers van betekenis zijn.
Het Korps Mariniers telde in mei 1940 circa 1500 man in actieve dienst, waarvan er zo’n 700 in Nederland waren gelegerd. Hun uitrusting was vrijwel hetzelfde als van de infanterie, met M.95 geweren en een allegaar aan versies van de eerder beschreven lichte- en zware machinegeweren. Nadat de eerste schoten klonken, werden (gretige) rekruten er ook met scherp op uitgestuurd. Net als elders overigens.
Kanonneerboot Hr. Ms. Van Kinsbergen. Haar bemanning maakte zich in mei 1940 in Curaçaose wateren verdienstelijk door samen met mariniers zeven Duitse koopvaardijschepen te ‘kapen’, wat voor de geallieerde zaak zo’n 25.700 ton aan scheepsruimte opleverde (foto: wiki-US National Archives)
En zo werd het 9 mei. Hoewel er ook eenheden van het Duitse 6e leger in het zuiden over ons grondgebied gaan trekken, wordt de aanval ‘morgen’ uitgevoerd door het 18e Duitse Leger. Op 10 mei 1940 opent dit leger de opmars met 1 pantserdivisie, 1 cavaleriedivisie, 6 infanteriedivisies, de SS-Verfügungs-Division plus 2 onafhankelijke SS regimenten. Vanuit de lucht worden daarnaast twee regimenten van de 7e Flieger Division gedropt. Nadien zullen de drie luchtlandingsregimenten van de 22e Luftlande-Division landen. In totaal circa 35 primaire gevechtsregimenten.
De Nederlandse landmacht telde op 9 mei 1940 vier legerkorpsen met in totaal elf divisies van wisselende sterkte. Sommige divisies hadden drie regimenten infanterie, andere twee. De Peel divisie bestond uit grensbataljons. Legerkorpsen en divisies hadden daarnaast als reserve een aantal R.I’s of bataljons. Al met al, dikker of dunner verspreid over ons land nemen circa 50 Nederlandse primaire gevechtsregimenten en alles wat daar aan artillerie en andere ondersteuning bij hoort het tegen hen op.
We weten hoe het afloopt, maar ‘morgen’ om 18:00 uur een verslag van de strijd op 10 mei.
Bronnen en referenties
Op de facebooks van Stichting De Greb en Kennispuntmei1940 kunt u bijblijven. De voor de serie geraadpleegde bronnen: www.grebbeberg.nl , www.mei1940.nl, www.grebbelinie.nl, www.zuidfront-holland1940.nl. Het boek The Russian Front van Dunnigan, Isby, McCarthy, Patrick en Dupuy leverde informatie over- en analyses van Duitse uitrusting, organisatie en tactieken. Ook de serie Van Brik tot Starfighter van Hugo Hooftman kwam weer uit de kast.
Titelfoto: Böhler antitankkanon (foto: www.grebbeberg.nl)